De Weimarrepubliek moest van Duitsland een democratie maken. Het pakte enigszins anders uit. In 1933 kwam Hitler aan de macht.
Voor de meeste Duitsers, zeker in Beieren, was Leo Schlageter een held. De Freikorps-strijder voerde in 1923 bomaanslagen tegen de Frans-Belgische bezetting in het Ruhrgebied uit, werd op heterdaad betrapt en standrechtelijk geëxecuteerd.
Zelfs nog tien jaar later vierde heel Beieren met optochten en redevoeringen de nagedachtenis van deze martelaar van de nationalistische zaak. Schlageter stierf immers de zwaarste dood. “Niet in een gemeenschappelijke strijd, niet beschermd en gedragen door een gemeenschap, maar eenzaam, helemaal op zichzelf teruggeworpen in het falen.” De vraag rijst, aldus de spreker in Freiburg, waar Schlageter zijn kracht haalde. “Hij had die van de bergen, de bossen en de hemel van zijn vaderland. Terwijl de granieten bergen al eeuwen aan de hardheid van de wil schaven, voedt de herfstzon hier de helderheid van het hart.”
Woorden van Martin Heidegger, een van de meest originele denkers van deze eeuw en geruime tijd een actieve militant van het nationaal-socialisme en Adolf Hitler. Een dag later stond Heidegger opnieuw op het spreekgestoelte en braakte nog meer onzin uit. Met de steun van National-Sozialistische Deutsche Arbeiterpartei (NSDAP) was hij tot rector van de universiteit gekozen en opende hij het academisch jaar. “In essentie slaat het spirituele universum van een volk op de onwrikbare wil om de kracht van de aarde en het bloed te behouden.”
De rector deed die dagen meer dan praten. Om het gebeuren de nodige luister te verschaffen, decreteerde hij in een dienstmededeling dat de aanwezigen het Horst Wessel-lied moesten zingen en “Sieg Heil” roepen. Uiteraard moest de rechterhand omhoog, maar de auteur van “Sein und Zeit” wou daarover geen misverstanden. “Het gebaar brengt niet de verbondenheid met de partij tot uitdrukking, wel de herrijzenis van de natie.”
Het gebeuren zegt veel over de verrotting van Duitsland en de totale verdwazing van het Duitse intellect tussen 1918 en 1933, ten tijde van de Weimarrepubliek.
In Weimar werd in 1919 de grondwet van een democratisch Duitsland uitgewerkt. De constituante was in juli Berlijn ontvlucht, omdat ze nieuwe rellen met de revolutionaire aanhang van Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht vreesde en ze in het stadje van Friedrich Schiller en Wolfgang von Goethe hoopte veilig te kunnen werken. Weimar is echter ook de stad van Johan Gottfried von Herder, predikant, uitvinder van het begrip Volksgeist en een onvermoeibare sloper van het universele gedachtengoed van de Verlichting. Hij boorde de mysterieuze diepten van de Duitse ziel aan en 150 jaar later waren metafysici, schoolmeesters, politici en Oostenrijkse korporaals er nog niet op uitgekeken of over uitgepraat. De pathos en de nationalistische vervoering van Herder en zoveel anderen heeft mee de fundamenten van de Weimarrepubliek onderuitgehaald en Duitsland in de krater van het nationaal-socialisme doen belanden.
IEMAND MOET DE BLOEDHOND ZIJN
Na 1806, de slag bij Jena, begon de Volksgeist pas goed in de geesten en de geschriften te woekeren. Het Pruisische leger leed toen een verpletterende nederlaag tegen Napoleon Bonaparte, waarop een Franse bezetting volgde. Zowel Otto von Bismarck als Pruisen deden er later hun groot voordeel mee en gebruikten de nationalistische frustratie als hefboom voor de Duitse eenheid.
De Weimarrepubliek daarentegen ging ten onder aan de opgefokte emoties rond de vernedering van de Duitse natie. Na het gigantisch militair debacle van de Eerste Wereldoorlog werd aan een experiment begonnen dat van Duitsland een democratie moest maken, maar al van bij de start liep het grondig fout.
Zoals twee jaar voordien in Rusland begon het allemaal met een muiterij. Op 25 oktober 1919 weigerden de matrozen van Kiel en Wilhelmshaven het bevel van het oppercommando om verder slag te leveren met de Engelse vloot. De volgende uren en dagen werden in vele steden soldaten- en arbeidsraden opgericht. Geleerd door de gebeurtenissen in Sint-Petersburg en om erger te voorkomen, riep Philipp Scheidemann, een van de kopstukken van de Sozialdemokratische Partei Deutschlands (SPD), op 9 november de republiek uit. De keizer vertrok en twee dagen later werd in het bos van Compiègne de wapenstilstand getekend.
Bij uiterst links werd het initiatief van de SPD, dat ook door de katholieke Zentrum-partij en enkele liberale partijen werd gesteund, verketterd als een vicieus manoeuvre: een doorzichtige truc om de echte revolutie, de sociale, te verhinderen. Liebknecht riep op zijn beurt de socialistische republiek uit en het kwam in Berlijn tot een heuse opstand. Er werden barricades opgeworpen en in paniek belde de doodsbenauwde kanselier Friedrich Ebert (SPD) op 10 november naar generaal Wilhelm Groener, de chef van de generale staf van de Reichswehr. Groener zei Ebert de steun van het leger toe om de opstand van Spartacus neer te slaan, maar eiste in ruil dat er niet aan de militaire structuur werd geraakt. Ebert, die ooit zei “Ich hasse die Revolution wie die Sünde”, ging akkoord en de opstand werd op bevel van de socialistische minister van Binnenlandse Zaken Gustav Noske ( “Einer muss der Bluthund sein”) met de hulp van het leger en de vrijkorpsen neergeslagen. Op 15 januari werden Liebknecht en Luxemburg vermoord en kwam het tot een duurzame scheiding tussen de SPD en uiterst links, dat in 1920 bij de Derde Internationale in Moskou aansloot.
De SPD verkeek toen de kans om de machtsstructuren van het keizerrijk te breken en moest de hele Weimartijd met de obstructie van een reactionaire vijfde colonne afrekenen. Het onvermogen van de linkerzijde om front te vormen, legde een zware hypotheek op de instellingen en vooral de nationalistische fracties sponnen daar garen bij.
Daar heerste trouwens de overtuiging dat de “Novemberverbrecher” – marxisten en joden – verantwoordelijk waren voor de Duitse nederlaag en de smaad van Versailles. In dezelfde spiegelzaal waar in 1871 Wilhelm I tot keizer werd uitgeroepen, werd op 28 juni 1919 het vredesverdrag ondertekend. Duitsland verloor een zevende van zijn territorium en een tiende van zijn bevolking. De linker-Rijnoever werd in drie bezettingszones verdeeld, terwijl het Duitse leger tot maximaal honderdduizend soldaten werd beperkt. Daarbovenop kwam nog eens het verbod om een algemene dienstplicht in te voeren, militaire vliegtuigen of onderzeeboten te bouwen en aanvalswapens te bezitten. Tenslotte kreeg de jonge republiek 132 miljard mark herstelbetalingen aangesmeerd, zodat Frankrijk en Groot-Brittannië hun oorlogsschulden aan de Verenigde Staten konden terugbetalen.
Duitsland reageerde verontwaardigd toen de inhoud van het verdrag bekend raakte, maar voor de rechts-radicalen was het een geschenk. Zonder Versailles hadden de nationalisten nooit de weerklank en… de geloofwaardigheid gekregen die ze nu wel verwierven. Als onverzoenlijke tegenstanders van Versailles waren zij per definitie de goede Duitsers en konden zij aan een opbod doen waar de regeringspartijen nauwelijks verweer tegen hadden. Vandaar ook de lauwe reactie toen de extreem rechtsen een van de ondertekenaars van het verdrag, Matthias Erzberger, in 1920 vermoordden.
Vooral het officierenkorps was verbolgen over de vernedering en voortdurend gonsde het van geruchten over een staatsgreep. Op 13 maart 1920 was het zover en bezette de legercommandant van Berlijn met het Freikorps Erhardt de ministeries om een rechts-autoritaire regering te vormen. Een algemene staking verhinderde de putsch en opnieuw sloeg het kabinet op de vlucht. Eerst naar Dresden, dan naar Stuttgart.
Meer dan een decennium lang bleef de verloren eer van Duitsland de Weimarinstellingen ondermijnen. “Het is nodig”, aldus Heidegger in zijn rectoraatsrede van 1933, waarin hij het uitvoerig over mannelijkheid, het ultieme offer en het zelfrespect van de natie had, “dat we bewijzen dat er grenzen zijn aan wat men een land kan aandoen.”
DE DICTATUUR VAN DE MINDERWAARDIGEN
Vooral Frankrijk wou Germania doen bloeden. Terwijl de Amerikanen zich veel milder opstelden en tevergeefs voor een morele wereldorde pleitten, wou Parijs voorgoed met Duitsland afrekenen en zijn economische en politieke ruggengraat breken. Tijdens de onderhandelingen probeerde het zoveel mogelijk Duits grondgebied naar binnen te schrokken. Elzas-Lotharingen natuurlijk, dat het destijds aan Bismarck was kwijtgeraakt, maar ook het Saar- en het Rijnland. Dat laatste moest volledig geannexeerd worden of een afhankelijke satellietstaat worden.
En het was de Fransen menens. In januari 1923 trokken ze voor de tweede keer in nauwelijks drie jaar tijd op strafexpeditie in het Ruhrgebied. En weer kwamen de Belgen als een slaafs hondje achterna gerend. Deze keer zelfs met een contingent van zevenduizend soldaten, dat zich als een volwaardig bezettingsleger gedroeg.
In België kon die gewaagde operatie zelfs op sympathie rekenen, vooral in Wallonië, bij de liberalen en zeker de staalindustrie. De Frans-Belgische troepen confisqueerden steenkool en ander waardevol goed. Althans dat probeerden ze – allemaal omdat de Duitse betalingen achterstand opliepen.
Met die onbezonnen kanonneerdiplomatie hielpen Brussel en Parijs mee om de jonge Duitse democratie compleet uit haar hengsels te lichten en de opkomst van het fascisme aanzienlijk te vergemakkelijken. De “passive Widerstand” werd uitgeroepen, de bedrijven in het Ruhrgebied gingen plat en de hele economie raakte ontwricht. De regering zette de geldkraan echter wijd open, zodat de stakers verder betaald konden worden. De gevolgen bleven niet uit. Een hyperinflatie ontwrichtte de hele Duitse samenleving. Spaarders en mensen met een vast inkomen werden geruïneerd, maar ook de loontrekkenden zagen hun koopkracht spectaculair wegvloeien. Zo verspeelde de Weimarrepubliek zowat al haar legitimiteit. Grote groepen van de samenleving oordeelden dat de democratie zelf oorzaak was van de chaos, de verpaupering en het landverraad in Versailles. Extreem rechts rook haar kans.
Voor Hitler brak een eerste glorieus moment aan. Als lid van de Deutsche Arbeiter Partei (DAP) van Anton Drexler raakte hij betrokken bij de voorbereiding van een “Mars op Berlijn” die vanuit Beieren moest vertrekken. Het Beiers leger zat mee in de slag en ook een hele fauna van contrarevolutionaire groepen.
Als Trommler van de DAP had Hitler in München al een reputatie bijeen gebrald en op 8 november 1923 kreeg hij nationale bekendheid. Tijdens een bijeenkomst in Bürgerbräukeller, waar de politieke en militaire top van Beieren present was, riep Hitler de nationale revolutie uit. ’s Anderendaags trok hij met zijn stoottroepen de straat op en kwam het tot een confrontatie met de politie. Er vielen verschillende doden en enkele dagen later werd Hitler opgepakt. Vier maanden later werd hij van hoogverraad beschuldigd en tot vijf jaar gevangenis veroordeeld. Een lichte straf waarvan hij niet eens tien maanden uitzat. Met Kerstmis zat hij al thuis, onder de kerstboom. Zijn mislukte putsch bracht hem wel aan het denken. Hij beviel van “Mein Kampf” en veranderde van strategie. Geen staatsgreep meer, wel de legale weg. De partij die tot de NSDAP was omgedoopt, zou voortaan aan verkiezingen deelnemen.
Beieren was toen een broeinest, waar van een gezuiverde Volksnation werd gedroomd. Een natie zonder democratie, marxisten en joden. Hitler zei luidop wat velen dachten. Tegenspraak kreeg hij nauwelijks. Aan de Duitse universiteiten werd met nostalgie over de vroegere, autoritaire tijden gesproken. Zelfs notoire tegenstanders van Hitler, zoals een Edgar Jung, hadden een viscerale afkeer van de Weimarrepubliek, die hij een dictatuur van de minderwaardigen noemde. Jung was een prominente vertegenwoordiger van de conservatieve revolutie en bepleitte de oprichting van een nieuw Rijk, waar voorgoed met het liberalisme en het rationalisme komaf zou gemaakt worden. Al in 1934 werd deze doodgraver van de democratie door de nazi’s vermoord.
DE RIJKSMARK DANST EN WIJ DANSEN MEE
In 1923, zo blijkt uit een studie over de mentaliteit van de Duitse jeugd, baalde de overgrote meerderheid van de jongeren van liberalisme en pluralisme. Intellectuele compromissen waren het begin van leugen en laster, dus van moreel verval. Die opinie viel niet uit de lucht maar werd er via vele geschriften door prominenten ingestampt. De filosoof Nikolai Berdjajev die toen zeer in trek was, droomde van een terugkeer naar de autoritaire Middeleeuwen. Omwille van de waarheid, de moraal en het groot respect voor de geest. “De democratie is vrijheidslievend”, zo schreef hij, “niet uit respect voor de menselijke geest, maar uit onverschilligheid voor de waarheid.”
Berdjajev, een Russische emigrant, leefde in het Berlijn van de jaren twintig, het nieuwste laboratorium van de moderne tijd, en het sterkte hem in zijn walg voor de decadente Weimarrepubliek. Berlijn was toen de negatie van de hoofdstad uit de keizertijd. Het sabelgekletter van het Duitse nationalisme en militarisme had de plaats geruimd voor dada, normeloosheid, artistieke creativiteit en een hectische uitbundigheid. Met paars kapsel danste Anita Berber de coïtus, Mary Wigman deed het op muziek van Bach, terwijl de artistieke scène ternauwernood aan een jazz-delirium ontsnapte. De apocalyps was amper voorbij en de volgende kondigde zich al aan.
Klaus Mann was zeventien toen hij uit het door en door conservatieve München in 1923 voor het eerst in Berlijn toekwam dat, zo meende hij, dubbel zo verdorven was als Sodom en Gomorra. “Wij konden niet afwijken van een zedige norm: zo’n norm bestond niet meer. De morele clichés en taboes van een tegelijkertijd van eigendunk verzadigde en neurotische, geremde samenleving, hadden in jaren van oorlog en revolutie hun autoriteit verloren. Eindelijk, zoals we toen graag geloofden. Wat een adembenemend vermaak de wereld kapot te zien gaan. Hebben eenzame denkers ooit gedroomd van een Umwertung aller Werte? Wij beleefden de totale ontwaarding van de enige waarde waarin een goddeloos tijdperk echt had geloofd, van het geld. Een half miljard Duitse Rijksmark voor één Amerikaanse dollar! Negen miljard. Biljoen. Om je dood te lachen… De Rijksmark danst, wij dansen mee.”
Met dansen stuit je geen apocalyps, wel integendeel. Het gaf Arturo Ui en al de waakhonden van de volksaard nieuwe argumenten om het regime onderuit te halen en de ontaarde kunst te verketteren.
In het buitenland drong voor het eerst het besef door dat Duitsland misschien op weg was naar Stunde Nul. In 1924 forceerde Amerika een realistischer betaalschema van de oorlogsschuld, draaide de kredietkraan een klein beetje open en bedong dat de Franse troepen het jaar nadien het Ruhrgebied verlieten. Gustav Stresemann, ongetwijfeld de sterkste politieke figuur uit de Weimarrepubliek, slaagde er ook in om Duitsland uit het internationaal isolement te halen. In 1925 sloot hij in Locarno een verdrag waarbij de westelijke grens werd erkend, terwijl ook de demilitarisering werd toegezegd. In 1926 werd Duitsland lid van de Volkenbond en trokken de geallieerde troepen zich gedeeltelijk uit Duitsland terug. Samen met zijn Franse collega werd Stresemann in 1926 met de Nobelprijs bedacht. De rechtse conservatieven lustten hem rauw. Zoals zijn voorganger op Buitenlandse Zaken Walther Rathenau werd hij als een verrader van de Duitse zaak beschouwd, omdat hij Versailles wou erfüllen en Elzas-Lotharingen uit handen gaf.
MET EEN SMAK IN DE WERELDDEPRESSIE
Eind 1929 kwam er een abrupt einde aan vier jaar relatieve stabiliteit van de Weimarrepubliek en zette het ontbindingsproces zich versneld door. Op 3 oktober stierf Stresemann, op 24 oktober crashte de beurs in Wall Street en kwam Duitsland met een smak in de werelddepressie terecht. Vele bedrijven gingen overkop en de werkloosheid steeg spectaculair. Toch vonden de regeringspartijen het verantwoord om rond de bouw van een slagschip en de hoogte van de werkloosheidsuitkeringen een politieke crisis uit te lokken.
In maart 1930 trad een minderheidskabinet onder leiding van de Zentrum-politicus Heinrich Brüning aan. Het zwaartepunt van de politieke macht lag nu bij rijkspresident Paul von Hindenburg, een bazige generaal uit de Eerste Wereldoorlog en een nostalgicus van het ancien régime en de monarchie. Het parlement werd aan banden gelegd en veel werd met verordeningen beslist.
In september lokte von Hindenburg verkiezingen uit en het was prijs. Voor Hitler betekenden ze de doorbraak. De NSDAP klom van 2,6 naar 18,3 procent en zag het aantal zetels stijgen van 12 naar 107. Vrijwel alle andere partijen, de communisten uitgezonderd, verloren.
Brüning bleef in functie en hoewel niemand betwijfelde dat hij op een verandering van het politieke systeem aanstuurde en voor het herstel van de monarchie ijverde, kreeg hij de steun van de SPD. De socialisten kozen voor de Politik des kleineren Übels en slikten zelfs zijn deflatiepolitiek en de miljoenen werklozen. De sociaal-economische situatie werd zo verontrustend dat Brüning van de Amerikanen uitstel van de herstelbetalingen kreeg. Ondanks de enorme sociale prijs die ervoor betaald werd, beschouwde rechts dat als een groot succes.
De kiezer oordeelde er anders over. De verkiezingen van juli 1932 werden een triomf voor Hitler. De NSDAP sprong van 107 naar 230 zetels en haalde 37,3 procent van de stemmen. Ook de KPD ging opnieuw vooruit en haalde 100 zetels. Al de andere partijen verloren. De liberalen werden zelfs weggevaagd.
Toch weigerde Von Hindenburg Hitler tot kanselier te benoemen. Dat deed hij pas na de verkiezingen van november, waarin de NSDAP stemmenverlies boekte en 34 zetels moest prijsgeven. Omdat hij een putsch van het leger vreesde en meende dat Hitler over zijn hoogtepunt was, zette hij op 30 januari 1933 het licht op “bruin”. Nog geen maand later brandde de Rijksdag af en werden de politieke grondrechten van de Weimarrepubliek, zoals vrijheid van vergadering en meningsuiting, opgeschort. Op 1 april opende het hoofd van de SS, Heinrich Himmler, het concentratiekamp van Dachau.
Al Capone
Paul Goossens