Amerika maakte hem tot koning van de lachfilm en spuwde hem daarna uit. Maar waarom zijn z’n grappen zo tijdloos en universeel? Het leven van Charles Spencer Chaplin.
Begin van de jaren tien vertrok de gevierde Engelse vaudevillekomiek voor een eerste tournee naar Amerika. Het verhaal gaat dat hij bij het naderen van de kust schreeuwde: “Amerika, ik kom je veroveren! Iedere man, iedere vrouw en elk kind zal mijn naam op de lippen hebben – Charles Spencer Chaplin.”
Hij had zich wel van kust vergist – het bleek die van Canada te zijn – maar voor de rest kwam zijn wensdroom uit. In de jaren twintig was hij dankzij de figuur van de Zwerver de ongekroonde koning van Hollywood en verdiende hij meer dan de president van de Verenigde Staten. De filmkolonie van toen geleek voor de godvrezende Amerikaanse burger op een moderne versie van Sodom en Gomorra en Chaplin was de door schandalen achtervolgde succesvolle mediaster avant la lettre.
In veel gevallen lijkt het graven in het verleden van beroemdheden, om hun latere leven en werk te verklaren, op een cursus Freud voor beginnelingen. Maar voor Chaplin (1889-1977) gaat de vlieger wel op. Zijn jeugd biedt een verklaring voor alles wat hem later zal bezighouden en motiveren, van zijn sentimentaliteit tot zijn obsessie met de kloof tussen rijk en arm, van zijn rokkenjacht tot zijn geflirt met de communistische partij.
Het is tot vervelens toe herhaald dat Chaplins kinderjaren in het Londen van de jaren 1890 zo uit een roman van Charles Dickens komen. Hij groeide op in krotten in de Londense achterbuurt Kensington, waar noch ontberingen noch jeugdtrauma’s hem bespaard bleven. Hij was een bijzonder schrandere en overgevoelige jongen die zijn moeder, Hanna, verheerlijkte. Hanna was soubrette in een variététheater, maar haar toneelcarrière was snel uitgeblust. Wel bleef ze haar twee zonen, Charlie en zijn vier jaar oudere halfbroer Sidney, met haar acteren vermaken. “Sydney en ik aanbaden onze moeder. Hoewel ze geen bijzondere schoonheid was, vonden we dat ze er goddelijk uitzag”, schreef Chaplin in zijn in 1964 verschenen autobiografie. Vader had een drankprobleem, maakte schulden en verdween geregeld uit het leven van het gezin. “Ik was er mij nauwelijks van bewust dat ik een vader had en herinner me niet dat hij ooit bij ons woonde.”
Toen moeder tekenen van zwakzinnigheid begon te vertonen, belandden de jongens met tussenpozen in het weeshuis. Charlie was twaalf toen hij haar op zekere dag totaal gek geworden aantrof op haar zolderkamer. Hij nam haar bij de hand en begeleidde haar zo naar het zwakzinnigengesticht, waar ze de rest van haar leven zou slijten. Chaplins traumatische jeugd was heftig maar snel voorbij. Korte tijd na de instorting van zijn moeder werd hij een kinderster.
Hij was pas vijf toen hij zijn debuut maakte op de planken van de Londense music hall, de lagere echelons van de toenmalige toneelwereld. Acteren, de mensen vermaken, het was het enige wat hij kende en kon. Zodra hij als kind onder de verblindende schijnwerpers stond, was hij op zichzelf aangewezen en moest hij vrienden en collega’s proberen te overtreffen. Wat hij zijn hele carrière is blijven doen. De wereld van de Britse music hall, revue en pantomime was er een van de arbeidersklasse, maar voorzien van een aristocratische ethiek. Voor Chaplin waren dat de twee uitersten waartussen hij altijd heen en weer geslingerd zou worden, alsof er niet zoiets bestond als de middle class.
Chaplin werd geboren rond de tijd dat Thomas Alva Edison in de Verenigde Staten zijn experimenten begon die tot de ontwikkeling van de bioscoopfilm zouden leiden. Zijn hele carrière liep parallel met het ontstaan van een nieuwe kunstvorm en een machtige vermaaksindustrie.
HET MANNETJE MET WANDELSTOK EN BOLHOED
Op zijn eenentwintigste heeft hij in zijn vak de top al bereikt en is hij de sterkomiek van het rondreizend gezelschap van Fred Karno. Hij gaat vanaf 1910 verschillende malen op tournee in Amerika en in 1914 tekent hij een contract met de Keystone Film Company van Mack Sennett. Enkele weken later verschijnt hij in een kortfilm van zes minuten in de gedaante die hem wereldberoemd zou maken. Als de Tramp, de zwerver die ook een gentleman is, een dichter en een dromer, een eenzame die altijd hoopt op wat romantiek en avontuur.
Het karakter van het mannetje was per toeval tot leven gekomen. Sennett had voor een nieuwe klucht een paar grappen nodig, zei dat Chaplin zich maar als komiek moest schminken, het kon hem niet schelen hoe. “Ik had geen idee hoe ik me zou grimeren en kleden, maar op weg naar de rekwisiteur besloot ik maar te verschijnen in een slobberbroek, een te nauw jasje, grote schoenen, een wandelstokje en een bolhoed. Ik wilde dat alles in mijn verschijning scherp tegen elkaar zou afsteken: de broek moest slobberen, de jas moest nauw zijn, de hoed te klein en de schoenen veel te groot. Ik twijfelde nog of ik er oud of jong moest uitzien, maar ik herinnerde me dat Sennett van me verwachtte dat ik een oudere man zou voorstellen en besloot derhalve me van een klein snorretje te voorzien, dat, zo redeneerde ik, mij een ouder voorkomen zou geven, zonder mijn gelaatsuitdrukking te veranderen. Het karakter van het mannetje was me nog niet geheel duidelijk. Nauwelijks was ik echter gekleed, of de kleren en de grime deden me voelen wie hij was. Ik begon hem al te kennen en op het ogenblik dat ik de studio binnenkwam, was zijn geboorte een feit. Toen ik tegenover Sennett stond, begon ik het mannetje uit te beelden en zwaaiend met mijn wandelstokje voor hem heen en weer te paraderen. Allerlei grappen en komische invallen joegen me door het hoofd.”
Sennett stond te schudden van het lachen, tijdens het repeteren verzamelde zich een hele menigte rond Chaplin, één groot lachend publiek. “Laten we hopen dat ze in de bioscoop ook zo zullen lachen”, zei Chaplin terwijl hij zijn best deed zijn opgewondenheid te onderdrukken.
Hij zou voortaan zelf zijn eigen materiaal schrijven en regisseren, een jaartje later was hij de beroemdste man ter wereld, vroeg alsmaar hogere honoraria voor zijn films en werd meervoudig miljonair. De Zwerver werd de meest herkenbare figuur uit de filmgeschiedenis. “In de hele wereld zouden meer mensen zijn achterkant herkennen dan om het even wiens gezicht”, schreef het magazine Time.
In zijn kortfilms legde hij een ongebreidelde acrobatische energie aan de dag. Vooral vergeleken met zijn rivalen, straalde hij ook een overrompelend seksueel magnetisme uit. Zijn antiliteraire achtergrond zou zijn hele oeuvre blijven beheersen. De pantomime bleef zijn geliefkoosde expressie; hij was niet toevallig de laatste grote komiek die zich hardnekkig tegen de intrede van de geluidsfilm bleef verzetten. De kunst die hij bovenal beoefende, was die van het subtiele gebaar, van de fijnzinnige expressie van kop tot teen. Hij was duidelijk geen man van woorden. Als hij dit toch meende te zijn, zoals in de boodschapperige preek aan het slot van “The Great Dictator” (1940), was zijn cinema het minst genietbaar.
Waarom zijn de grappen en gags van Charlot zo tijdloos en universeel? Omdat elke grap in het beste geval een inzicht biedt in het menselijke zijn, iets vertelt over onze verzuchtingen, dromen en angsten: de nood om aanvaard te worden; onbeantwoorde liefde; het plezier van de kleine dingen des levens; wat een mens al niet moet doen om zijn honger te stillen.
Zijn melodramatische, arme jeugd voedde zijn werk. “Het is vernederend om arm te zijn, maar een mens moet armoede gekend hebben om luxe te waarderen”, schreef hij in zijn autobiografie.
Chaplins komedie is uit leed gekneed. Hoe treuriger de situatie, hoe beter hij er de grappige poëzie kon in ontdekken. Neem die goudzoeker uit “The Gold Rush” (1925) die in het gebergte van Klondike dermate uitgehongerd raakt, dat hij in een beroemd geworden scène zijn zware schoen begint op te peuzelen. Zuinig likt hij met opgeheven pink stuk voor stuk de spijkers af, alsof het om de fijnste delicatesse gaat. De veters verorbert hij als spaghetti. In een delirium van honger is zijn partner er intussen van overtuigd dat de zwerver een kip is en wil hij hem opeten.
“Bij het maken van een tragikomische film is het een paradoxaal verschijnsel dat de tragedie steeds het komische stimuleert. De oorzaak is waarschijnlijk dat het ridicule eigenlijk een uitdagende houding betekent. Wij moeten lachen om onze hulpeloosheid tegenover de natuurkrachten, of we verliezen ons verstand.”
De grote komiek had ook zijn deel in persoonlijk leed, dat hij vaak door een mengeling van tranerigheid en grappigheid wist te stelpen. Tijdens zijn ongelukkig huwelijk met Mildred Harris stierf in 1919 hun eerste kindje. Het zoontje was misvormd ter wereld gekomen en overleed tien dagen later. Verbitterd vertelde Chaplin aan een vriend dat de begrafenisondernemer op het kinderlijkje een glimlach had geforceerd, terwijl de baby nooit had gelachen. Chaplin bezwoer deze tragedie met het hartverscheurende “The Kid” (1920). Daarin ontfermt de zwerver zich over een bengel die door zijn moeder in de steek werd gelaten, en moet hij knokken om de kleine schavuit uit de klauwen van de autoriteiten te houden. Een ware tearjerker waarmee Chaplin ook alle ontberingen uit de eigen kinderjaren van zich affilmde en die zelfs het hardvochtigste individu naar de zakdoek doet grijpen.
WEINIG GELOOF IN MONTAGE
In zijn beginperiode rolden de slapsticks in hoog tempo de studio uit (eerst voor Keystone, dan voor Essanay Films, Mutual Films en First National Films). Maar eens hij, door het oprichten van United Artists, in 1919 zijn totale onafhankelijkheid wist te veroveren, maakte hij steeds minder films (slechts tien speelfilms in bijna een halve eeuw). Niet dat hij tussen twee films door bij de pakken bleef zitten. Begin jaren tachtig toonden Kevin Brownlow en David Gill in hun documentaire “The Unknown Chaplin” aan dat Chaplins genie vooral het resultaat was van noeste arbeid en alles herhalen tot het perfect zat.
De geringste gag was het resultaat van een moeizame bevalling. Voor Chaplin eraan dacht de camera’s te laten rollen, was het zijn gewoonte om de hele film in zijn eentje voor vrienden en collega’s op te voeren. Soms kon die methode om materiaal en ideeën uit te testen eindeloos aanslepen. Toen hij dan eindelijk overtuigd was om de prent te maken, begon het getreuzel pas. Chaplin geloofde niet erg in montage, maar zette alles op de expressie van de acteurs; het geringste gebaar werd tot in den treure opnieuw gefilmd. Voor “The Kid” heeft hij drieënvijftig keer meer pellicule geschoten dan de afgewerkte film lang is (gewoonlijk bedraagt de verhouding 4 op 1). Hij merkte zelf niet hoe grappig zijn films waren. Zo was hij zo ontmoedigd na het maken van “Shoulder Arms” dat hij alles in de vuilnisbak wilde gooien. Tot zijn partner Douglas Fairbanks zei dat hij de film wilde zien en na afloop van de projectie zijn ogen nat waren van het lachen.
Het mannetje met bolhoed en snor stond in de jaren dertig op het toppunt van zijn roem. Alle groten der aarde wilden met de little fellow gezien worden; in 1931 escorteerde hij zelf Albert Einstein naar de première van “City Lights”. Op het eind van het decennium was er maar één man ter wereld even beroemd als hij: Adolf Hitler. Door een eigenaardig toeval geleken ze op elkaar. Wat Chaplin inspireerde tot het maken van “The Great Dictator”, zijn verwoestende satire op het fascisme, met als bekendste moment de dictator die een megalomaan dansje ten beste geeft met een vederlichte wereldbol.
Chaplins woelige privé-leven benadrukt de kloof tussen de onschuld die hij belichaamt op het witte doek – waar hij altijd kuis liefheeft en doorgaans wordt afgewezen – en zijn verleiderskunsten off screen, als vrouwendief.
Hij was vier keer getrouwd: met de actrices Mildred Harris, Lita Grey en Paulette Goddard en finaal met Oona O’Neill. Zij was achttien toen ze trouwden, hij vierenvijftig. Haar vader, de toneelschrijver en Nobelprijswinnaar Eugene O’Neill, keurde het huwelijk af en wou nooit zijn schoonzoon ontmoeten. Chaplins laatste huwelijk was in alle opzichten het vruchtbaarste: ze hadden samen vijf dochters en twee zoons. Tot zijn dood, op zijn achtentachtigste, woonde hij met Oona in het Zwitserse Vevey.
Aan die late gemoedsrust gingen heel wat rusteloze en roekeloze jaren vooraf. Chaplin stond bekend als een van de grootste vrouwenversierders van Hollywood. Zijn lijst van veroveringen is zeer uitgebreid en omvat, behalve de meeste van zijn leading ladies, ook beroemde sterren als Pola Negri, Louise Brooks, Georgia Hale, Mabel Normand Marion Davies (die in diezelfde periode ook de maîtresse was van William Randolph Hearst).
Hij geraakte voortdurend in seksschandalen verwikkeld. Iedereen met een rok aan was onveilig in zijn buurt, maar vooral zijn jacht op jonge blaadjes bracht hem meermaals in de problemen. Een recente revisionistische biografie van Joyce Milton onthult waarom hij altijd zijn vriendinnen zwanger maakte: hij wist ze telkens te overtuigen dat hij geen condoom kon gebruiken omdat hij als kind door rubber werd getraumatiseerd. Milton stort zich gretig op de details van zijn seksleven. Chaplin liet zijn staf een stroom van abortussen regelen, was niet vies van orgieën en om venerische ziekten te vermijden, doopte hij voor aanvang van de liefdesdaad zijn opstaand lid in jodium, schrijft Milton.
In 1992 gaf Richard Attenborough in zijn conventionele biografische film “Chaplin” een simplistisch freudiaanse verklaring voor het feit dat zijn personage altijd dol is geweest op heel jonge meisjes. Charlie werd tijdens zijn debuutjaren in de Engelse vaudeville tot over zijn oren verliefd op het zestienjarige danseresje Hetty Kelly. Zijn grote jeugdliefde stierf aan een kwalijke griep. Hij kwam het verlies nooit te boven, vandaar zijn blijvende obsessie voor kindbruiden.
In 1942 begon voor Chaplin een twee jaar durende calvarie, toen aspirant-actrice Joan Barry hem ervan beschuldigde de vader van haar kind te zijn en hem voor de rechter sleepte. Hij gaf toe dat er intimiteiten geweest waren, maar bloedtests toonden aan dat hij de vader niet kon zijn. Na een nieuw onderzoek werd hij nochtans schuldig bevonden. Zijn blauwbaardachtige moordkomedie “Monsieur Verdoux” (1947) krijgt in het licht van al deze seksschandalen wel een bijzonder wrange bijsmaak. De prent werd in de Verenigde Staten door rooms-katholieken en door de American Legion geboycot.
ACHTERVOLGD DOOR COMMUNISTENVRETERS
Chaplin werd al op grond van zijn losse zeden als een gevaarlijk individu beschouwd in puriteins Amerika, maar in de jaren veertig werd hij bovendien staatsgevaarlijk. Hij was namelijk ook een rooie, een lakei van Stalin.
De linkse sympathie van Chaplin was veeleer sentimenteel dan ideologisch gefundeerd. Het ging om typisch Hollywood-links, met alle karikaturale poses daaraan verbonden. In de jaren dertig lag hij aan het zwembad van Lillian Hellman en probeerde hij haar gasten te winnen voor de goede zaak: steun aan de republikeinen tijdens de Spaanse burgeroorlog. Zijn pro-Russische redevoeringen uit de jaren veertig die hem zoveel last bezorgden, waren incoherent. Het pijnlijke was dat Chaplin niet uit overtuiging een radicaal werd, maar omdat hij dacht zodoende bij het clubje van intellectuelen in Californië te horen. Het was zijn manier van doen om bij de highbrow elite gerekend te worden.
Chaplin ontkende zelf in alle toonaarden dat hij een communist was: “Ik heb nooit iets van Karl Marx gelezen! Ik ben nooit geweest wat de mensen altijd zo graag wilden dat ik was”, verweerde hij zich. Hij was gewoon een teerhartige liberal die achternagezeten werd door een paranoïde inlichtingendienst FBI.
Wat die laatste aantijging betreft, had hij het zeker bij het rechte eind. David Robinson bracht in 1986 in zijn momumentale biografie heel wat nieuwe feiten aan het licht over het dossier dat het FBI aanlegde over Chaplin, een lijvig rapport van 190 pagina’s dat drie luiken bevatte: “Information pertaining to questions of Communist Party Membership of Charles Chaplin”; “Individual Associates of Chaplin who are reported to be Communist Party Members”; “Affiliation of Charles Chaplin with Groups Declared to be Communist Subversive Groups of Reputedly Controlled or Influenced by the Communist Party.”
Uit dit onderzoek blijkt dat het Federal Bureau of Investigation niet alleen ten tijde van het McCarthyisme in Chaplin was geïnteresseerd, maar meer dan vijftig jaar lang zijn handel en wandel op de voet volgde. De eerste belangstelling van het FBI dateert van 15 augustus 1922, als een van de agenten bericht dat Chaplin in Los Angeles een receptie gaf voor de prominente vakbondsleider William Z. Foster. De bemoeienissen van de dienst achtervolgden Chaplin tot na zijn dood. Het finale document in het FBI-dossier heeft betrekking op de diefstal van Chaplins lijk (begin 1978, na z’n overlijden op Kerstmis 1977). Het stoffelijk overschot werd na enkele dagen teruggevonden. Het FBI had zelfs de hulp ingeroepen van spiritisten om de dode Charlot op te sporen.
Verbazend is hoeveel onzin en roddel in het dossier verzameld werd: van een lovende recensie uit 1923 in de Sovjetrussische partijkrant Pravda tot gegevens als het bijwonen van een concert van Dimitri Sjostakovitsj in 1943. Ook blijkt dat veel van die informatie werd vergaard door de gevreesde gossipcolumnisten Hedda Hopper en Louella Parsons. Als tegenprestatie loste het FBI andere geheime informatie over het privé-leven van sterren. De latere president Richard Nixon, toen nog senator, voerde zelfs correspondentie met miss Hedda over de laksheid van de liberals en de noodzaak om Chaplin aan dezelfde regels te onderwerpen als gewone burgers.
Chaplin was een typisch voorbeeld van wat wordt bedoeld met de term fellow traveller. Zo zou hij toch op bevel van de Partij het einde van “Modern Times” gewijzigd hebben. Een partijsympathisant en mentor van Chaplin zou ook zijn zegje hebben gehad bij het uitwerken van de finale speech van “The Great Dictator”.
Niet dat zijn films zich makkelijk leenden tot propagandadoeleinden. “The Great Dictator” kon nooit in de Sovjet-Unie worden vertoond, omdat ongeacht wat Chaplin aan het eind ook uitkraamt, de hele film de spot drijft met de grootheidswaanzin van alle tirannen.
Het feit dat hij nooit het Amerikaanse staatsburgerschap had aangenomen, werd hem zeer kwalijk genomen. De zwartmakerij en de haatcampagne tegen zijn persoon was zo intens dat hij in 1952 toch met vrouw en kind naar Europa reisde, hoewel zijn terugreisvisum werd ingetrokken. Volgens David Robinson gebeurde dit op aandringen van FBI-baas J. Edgar Hoover, de drijvende kracht achter de jarenlange vervolging van Chaplin.
Chaplin mocht slechts terugkeren als hij zijn morele integriteit kon aantonen. De familie vestigde zich dan maar in Zwitserland. In 1957 maakte Chaplin in Engeland “The King in New York”. Deze afrekening met het McCarthy-tijdperk eindigt met de toespraak van de door hem gespeelde koning die besluit naar Europa te vertrekken, om daar rust en vrede te vinden na de hysterie in Amerika. Hollywood bleef hem negeren. Chaplin zwoer nooit meer de Verenigde Staten aan te doen, maar in 1972 keerde de politieke banneling even terug om een ere-oscar in ontvangst te nemen met de inscriptie: “For the incalculable effect he has had on making motion pictures the art of this century.”
Tot diep in de jaren vijftig werd de populairste komiek uit de geschiedenis ook in serieuze filmkringen als een god beschouwd: de grappigste, tevens ook meest menselijk en sociaal voelende clown ter wereld. In latere jaren brokkelde zijn kritische reputatie gestaag af. Had Chaplin het voelen aankomen? Zijn laatste Amerikaanse film, “Limelight” (1953), vertelde het treurige verhaal van een komiek op zijn retour. In het tijdperk van “Bonnie and Clyde” en de James Bond-serie is zijn afscheidsfilm “A Countess from Hong Kong” (1967) een aftands fiasco. Wat zijn zwanenzang had moeten zijn, gaf hem de genadeslag. In de sociaal rumoerige jaren zestig was de figuur van Charlot gematigd, sentimenteel en oubollig.
RIJK EN GELUKKIG IN DE OUDE DAG
De tijd is dan ook gekomen om rivalen te rehabiliteren die nooit dergelijke erkenning hadden ontvangen: W.C. Fields, Harold Lloyd en Harry Langdon. En vooral Buster Keaton. Het in ongenade vallen van Chaplin loopt parallel met de herwaardering van de man die nooit lacht. Chaplin zit hopeloos vast aan de traditie van het Victoriaans melodrama. De tranigheid van zijn films wordt extra onderstreept door de muziek die hij er zelf bij componeert (zonder dat hij overigens een noot kan lezen). Chaplin als grootste kunstenaar van de eeuw? Jawel, maar dan van de negentiende eeuw, volgens de sceptici.
De afwezigheid van sentiment en boodschapperigheid en ook het heroïsch absurd verzet tegen de overmacht, maaktKeaton, de komiek met de pokerface, dan weer populair in het tijdperk van Eugène Ionesco en Samuel Beckett (die trouwens de laatste film maakt met Keaton, simpelweg “Film” geheten).
Vergeleken met de ingenieuze bijna abstracte gagmechaniek van Keaton, lijkt Chaplins poëtische pantomimekunst iets te simpel om als grote filmkunst beschouwd te kunnen worden. “De schijnbare eenvoud van Chaplins kunst mag nooit verward worden met een gebrek aan techniek”, zei de Amerikaanse filmhistoricus Andrew Sarris. Maar Chaplins angstvallig vasthouden aan de music hall-tradities uit het Engeland van zijn armoedige jeugd, maakte het moeilijk om dit niet te doen.
In dit algemeen klimaat om Chaplin van zijn voetstuk te halen, wordt zelfs zijn originaliteit in twijfel getrokken. Zo zou hij bij het creëren van de Zwerver een en ander ontleend hebben aan de Franse komiek Max Linder, de eerste echte ster van het tijdperk van de stomme film, over wie Chaplin in zijn autobiografie overigens met geen woord rept.
Voor velen zit het beroemdste moment uit een Chaplin-film in “Modern Times” uit 1936. In deze parodie op de mechanisering komt Charlot tussen de tandwielen van een lopendebandsysteem terecht. Maar de ontmenselijking van de industriële revolutie werd vijf jaar eerder al even krachtig aan de kaak gesteld in “A Nous la Liberté” van René Clair.
Na door de Amerikaanse samenleving en haar machtige zedenmeesters uitgespuwd te zijn, kreeg in latere jaren zijn reputatie als grote filmkunstenaar ook nog eens een flinke deuk. Niet dat Chaplin het aan zijn hart liet komen. Tegen die tijd leefde hij in het neutrale Zwitserland, aan de zijde van de veel jongere Oona – die volgens Milton zijn fortuin snel had overgemaakt aan Zwitserse banken. Het jochie uit de sloppenwijk eindigde zijn woelig, omstreden leven als Sir Charles Chaplin en sleet zijn laatste jaren in onwezenlijke vrede op een groot landgoed bij het meer van Genève, met de Alpen op de achtergrond. Toen hij stierf, was hij niet alleen stokoud, maar ook rijk en gelukkig.
De Weimar-republiek
Patrick Duynslaegher