Op 27 maart 1948 kregen vrouwen stemrecht in België. Hoe bevalt het bedrijf onze vrou- welijke politici ondertussen? Een rondvraag.
Bij de presentatie van de studie “Vrouwen en politiek in België, 1948-1998”, die Leen Van Molle en Eliane Gubin uitvoerden in opdracht van minister voor Gelijke-kansenbeleid Miet Smet (CVP), zaten ze stilletjes achteraan in de zaal. Louis Tobback en Marc Van Peel, in mannelijke ondervertegenwoordiging. Dat zijn de SP- en de CVP-voorzitter wel even anders gewoon. Alle beleidsniveaus samengenomen, is in 1998 tien procent van de politieke actoren van de vrouwelijke kunne.
Tobback, die dag: “Ik ben gekomen om mij te excuseren. Noem het een vorm van wiedergutmachung.”
Die verontschuldigingen zijn op hun plaats. Uit de bewuste studie blijkt dat de socialisten bepaald geen vooraanstaande rol gespeeld hebben bij de politieke integratie van vrouwen. In 1948 zelf al bepleitten zij uitstel van het stemrecht voor vrouwen, omdat ze vreesden dat die vanuit een conservatieve reflex koning Leopold III opnieuw op de troon zouden helpen. Bij de stemming hielden zowel in Kamer als Senaat drie socialisten het been stijf en stemden tegen.
Niet dat verwacht mag worden dat de christen-democraten zich destijds vrouwvriendelijker hadden opgesteld, indien hún electoraal belang in het gedrang was gekomen. Het CVP-partijcongres van juni 1993 illustreerde dat nog pijnlijk. Het vernieuwingscongres liep onder de slogan “politiek dicht bij de mensen”. In de praktijk bleek politiek vooral “dicht bij de mannen” te liggen. De CVP-vrouwen hadden na een sensibiliseringsactie – onder de vlag “Zij is van de partij” – een oproep gedaan voor minimaal één vrouw op drie op de verkiezingslijsten. Tot hun verbijstering schafte het congres álle verdeelsleutels af, inclusief de vijftien jaar oude waarborg van één vijfde van de zitjes. De meeste vrouwen stonden toen op en verlieten in protest de zaal.
De Fallstaff-club, een groep jonge mannelijke CVP-parlementsleden, haalde zo zijn slag thuis. Ze hadden het, zo vlak voor de verkiezingen, niet begrepen op die één-derderegeling voor vrouwen. De Fallstaffmannen vonden een welwillend oor bij de jongeren, die best geloofden dat vrouwen zich zonder quota even goed zouden kunnen waarmaken. De tijden waren toch veranderd? Marc Van Peel, met Eric Van Rompuy de drijvende kracht achter deze beweging, trok op het congres quota in het belachelijke.
Zijn de tijden opnieuw veranderd? Samen met CVP-senator Sabine De Bethune, voorzitster van de politieke vrouwenformatie “Vrouw en Maatschappij”, lanceert Van Peel (dezelfde, jawel) nu een oproep voor meer vrouwen. Méér nog, de CVP-leider engageerde zich om erop toe te zien dat er niet enkel één derde vrouwen op de kieslijsten staat (de wet-Smet-Tobback), maar dat er tevens zoveel vrouwen zullen zetelen in Kamer en Senaat. Dat klinkt revolutionair, maar zal in de praxis weinig aardschokken teweegbrengen. Met respectievelijk 27,6 procent en 25 procent zetels van de fractie in Kamer en Senaat komen de CVP-vrouwen nu al vrij dicht in de buurt van het vooropgestelde doel. In het Vlaams parlement maken ze één vijfde van hun fractie uit. Daarmee werpt de CVP zich op als de fractie met het meest zetelende vrouwen, zowel procentueel bekeken als in absolute getalsterkte, de drie kamers in acht genomen. De jarenlange inspanningen van de door Miet Smet in 1974 uit de grond gestampte groep “Vrouw en Maatschappij” zijn zeker niet vreemd aan deze koppositie. Een voorstel van De Bethune om op gemeentelijk en provinciaal vlak één derde van de adviesraden voor vrouwen te behouden, werd vorig week nog tot wet gestemd.
OPEN EN VERDOKEN MACHO’S
Dat “één derde vrouwen op de lijsten” sinds 1994 voor alle partijen geldt, mag vooral Louis Tobback voor zijn rekening nemen. Niet lang nadat de CVP-vrouwen in protest de congreszaal verlaten hadden, besloot Tobback – “op voorstel van verschillende kabinetsmedewerkers” – de kieswetgeving in die richting aan te passen. In Miet Smet, die sinds jaar en dag ijvert voor gelijke kansen voor man en vrouw, vond hij een vanzelfsprekende bondgenoot. Dat het wetsvoorstel-Smet-Tobback in de ministerraad op meer steun kon rekenen dan in het kernkabinet, ontkent Tobback. “Ook in de ministerraad waren er een aantal die dat onnozel vonden. Er zijn open en verdoken macho’s, want het gaat tenslotte om zelfbehoud. Voer het aantal Kamerleden op van 150 tot 200, en de zaak is zo opgelost.”
Het quotum van één derde vrouwen geraakte door Kamer en Senaat. Het tweede luik van het voorstel, vrouwen op verkiesbare plaatsen, niet. Tobback zegt dat hij er zich blijft voor inzetten. “Ik wil mijn invloed uitoefenen op de arrondissementen om vrouwen op verkiesbare plaatsen te zetten.”
Ondertussen is zijn maatje, de Hasseltse burgemeester Steve Stevaert, in het kader van de ” Rosa-operatie” naarstig op zoek naar jonge vrouwen voor de partij. De SP heeft, blijkens de studie van Leen Van Molle en Eliane Gubin, een jarenlange traditie van ronkende principeverklaringen en weinig effectieve steun aan vrouwen. Ze moesten zich gewoon achter de klassenstrijd scharen, veel medestandsters voor de partij winnen, en bij de overwinning zou de emancipatie van de vrouw een van de positieve neveneffecten zijn. Of, zoals Louis Major het verwoordde, “wijven moeten niet zoveel complimenten maken”.
De wet-Smet-Tobback lijkt komaf te hebben gemaakt met de dubieuze houding van de socialistische partij tegenover vrouwen. Vrouwelijke ministers van SP-signatuur ontbreken vooralsnog in deze coalitie, maar de diverse parlementen tellen mondige vrouwen met een grondige dossierkennis. Gaat de partij wellicht ook het voorbeeld van Van Peel volgen wat het garanderen van mandaten betreft? Tobback: “Ik stel met plezier vast dat Van Peel dit zegt, maar de CVP staat korter bij dertig procent dan wij.” In de Senaat vormen de socialistische vrouwen 44,4 procent van hun fractie, in de Kamer slechts 15 procent.
Guy Verhofstadt is de derde partijvoorzitter die wat goed te maken heeft. Voor het terug inpikken van de voorzittersstoel van Annemie Neyts, in de tweede helft van vorig decennium, legde Verhofstadt al publiek de biecht af. Dat geeft ook Neyts toe. “Hij heeft dat voor het eerst gezegd op de academische zitting van 1992. Wat vertegenwoordiging van vrouwen betreft, kan het echter geen kwaad dat voorzitters herinnerd worden aan publieke beloften.”
Neyts refereert aan het inschrijven van het streven naar pariteit binnen de partijstatuten. Strikte quota moesten het afleggen tegenover deze principeverklaring, overigens met steun van een deel van de vrouwelijke VLD-mandatarissen. Het “Vrouwenmanifest 1993” noemt quota “lapmiddelen”. Het jonge Vlaamse parlementslid Patricia Ceysens staat nog altijd pal achter deze stelling. “Mijn generatie van vrouwen benadert deze dingen nu eenmaal anders. In rechtstreekse verkiezingen doen vrouwen het lang niet slecht. Het is waar je getrapte systemen hebt, zoals bij de arrondissementsverkiezingen, dat vrouwen afvallen. Schaf de tussenschotjes af, trek alle trechters open, en vrouwen zullen profiteren.”
Met respectievelijk 4,8 procent (1 op 21) en 20 procent (2 op 10) vrouwen in Kamer en Senaat, en 18,5 procent (5 op 27) vrouwen in het Vlaams parlement – waar Ceysens de fractie leidt -, blijft de VLD ver verwijderd van de publiekelijk nagestreefde paritaire vertegenwoordiging.
Interessant is overigens dat Ceysens meent op jeugdige leeftijd een zitje in de Leuvense gemeenteraad te hebben behaald door “een heel vrouwelijke campagne te voeren” met als motto “Geef vrouwen toch een kans”.
LAAT UW HALVE TROUWBOEK DOEN
Geven de andere partijen “toch een kans”?
In 1961 richtte het partijblad van de Volksunie zich expliciet tot vrouwelijke leden met volgende oproep. “Gij moet er vrede mee nemen dat uw halve trouwboek zijn dagen – en dikwijls ook zijn nachten – doorbrengt met het bedrijven van dingen en het najagen van doelen die u vaak vreemd en onwerkelijk moeten toeschijnen (…) Ik zou willen vragen, dierbare lezeressen, in 1962, gelijk in het verleden, uw mannen verder te laten doen en te laten zeggen wat hen op ’s herten grond ligt.”
Een vijftal jaren later weerklinken in deze traditionele mannenpartij de eerste emancipatorische geluiden. “Het zal menig man verbazen hoe Eva vaak een zeer klare kijk op de zaken heeft”, merkt het partijblad op. Toch belandde er in diezelfde periode slechts één vrouw op een strijdbare plaats: Nelly Maes, die een zetel binnenhaalde. Tien jaar later verdween de enige VU-vrouw na een zware verkiezingsnederlaag.
Toen de VU-vrouwen begin van de jaren tachtig hun eisen voor een sterkere vertegenwoordiging op tafel legden, reageerde de mannelijke partijtop sceptisch. In haar scherpe analyse van de negatieve verkiezingsresultaten van 1985 joeg Nelly Maes de partij over de hekel, “een exclusief politieke club van mannen, die vrouwen afschrikte”. Slechts de jongste jaren doet zich kennelijk een kentering voor. Er groeit meer aandacht voor maatschappelijke thema’s en Bert Anciaux, zoals Karel van Hoorebeke, Paul Van Grembergen en Patrick Van Krunkelsven steunen de vrouwen in hun eisen voor een grotere vertegenwoordiging. Of dat met de nodige daadkracht gebeurt, moet alleszins nog blijken. Momenteel worden slechts drie van de in totaal zeventien VU-zetels in Kamer, Senaat en Vlaams parlement door vrouwen bezet.
Agalev profileerde zich vanaf haar ontstaan, in het begin van de jaren tachtig, als voorloper in allerlei sociale bewegingen, inclusief de vrouwenemancipatie. Maar Vera Dua moest halfweg de jaren tachtig signaleren dat net dit thema het zwakke broertje was, en ze probeerde belangstelling te genereren voor een paritaire vertegenwoordiging. Van dan af ontstond er een actieve vrouwenwerkgroep, met onder andere Dua en Mieke Vogels. Van de vier zetels die Agalev in 1985 bijwon, ging de helft naar vrouwen. Sinds 1991 wordt het ritssluitingsmechanisme – na elke man een vrouw en vice versa – toegepast in de lijstsamenstelling. Aangezien het aantal zetels dat de partij in de wacht sleept, tot nog toe gering is, blijft waakzaamheid geboden voor verkiesbare plaatsen voor vrouwen, aldus Vera Dua. Ondanks het expliciet emancipatorisch programma van de partij tellen de groenen slechts drie vrouwen op een zeteltotaal van veertien in Kamer, Senaat en Vlaams parlement.
Bij het Vlaams Blok ligt de vrouwelijke vertegenwoordiging met één op tien nog lager. Gezien het ontbreken van enige vrouwenwerking of politiek emancipatorisch programma, ligt dit in de lijn van de verwachtingen. Marijke Dillen: “Ik kies de weg van de geleidelijkheid in combinatie met vrouwen wakker schudden om actief deel te nemen.”
Ook aan Franstalige zijde verliep de strijd voor erkenning en vertegenwoordiging van vrouwen binnen de partijen uiterst moeizaam. Het laatste bolwerk terzake wordt opgetrokken door de PS, met Anne-Marie Lizin als een der enige vrouwen die het doorheen de voorbije decennia hebben volgehouden. Bij de PSC noteert de studie van Van Molle en Gubin de jongste jaren een grotere openheid.
EEN KWARTIER VOOR VIJF WOORDEN
Als er minder vrouwen dan mannen in de politiek stappen, heeft dat ongetwijfeld te maken met de manier waarop het bedrijf functioneert. Een politiek actieve vrouw vat samen: “Vergaderingen die uitlopen, weinig aantrekkelijke agenda’s, mannen die over vijf woorden een kwartier doen, en daarvoor of daarna beslissingen nemen in informele settings. Hopelijk gaan steeds meer jonge mannen dezelfde belangen verdedigen als vrouwen, zodat er efficiënter vergaderd wordt.”
Behalve dat de besluitvorming vaak gebeurt in informele circuits waar vrouwen veel minder toegang hebben, leeft nog een andere indruk bij vrouwelijke politici. Eens vrouwen toegang krijgen tot een bepaald niveau, blijkt de macht te verschuiven naar een volgend echelon. Het kernkabinet, bijvoorbeeld, is een exclusieve mannenclub.
Veel hangt af van het niveau waarop je bezig bent, beklemtoont Miet Smet. “Hoe meer vrouwen zich begeven in leidende functies, hoe meer invloed ze vanzelfsprekend zullen uitoefenen. Informele circuits zullen altijd bestaan. Als ik zou willen, zou ik elke week naar het voetbal kunnen gaan. Maar daar heb ik geen zin in.”
Dat vrouwen minder meefietsen in de informele besluitvormingscircuits, biedt zo ook zijn voordelen, vindt een vrouwelijk parlementslid. “We zijn dan ook minder gebonden door deals wanneer een thema ter discussie ligt, en kunnen vrijuit praten.” Vrouwelijke politici geloven dat ze opener hun standpunt prijsgeven en vlugger hun kaarten op tafel leggen.
Wellicht duikt daar het verwijt – door de mannen geformuleerd – op dat vrouwelijke politici zich onvoorspelbaar zouden gedragen, en zich minder plooien naar de partijdiscipline. “Onzin”, repliceert Annemie Neyts. “Aan discipline ontbreekt het vrouwen niet, en wispelturig zijn we veel minder dan de meeste mannen. Wel tonen vrouwen zich minder geneigd om hun principes op te geven. Ze zullen makkelijker voor hun eigen mening uitkomen. Uitspraken als “vrouwen zijn zo emotioneel” slaan nergens op. Het zijn in de politiek niet de vrouwen die rood aanlopen en beginnen te tieren. Blijkbaar heeft dat gedrag niks met emotie te maken.”
“We fulmineren wel in de geëigende structuren, maar als ons standpunt het niet haalt, dan accepteren we dat makkelijker dan veel mannen”, zeggen Leona Detiège (SP) en Riet Van Cleuvenbergen (CVP).
HET VERBALE FATSOEN VAN VROUWEN
Vrouwen geloven in dossierkennis, mannen profileren zich door boute uitspraken in de media: klopt dit beeld? Gedeeltelijk, antwoorden de bevraagde vrouwen. Maar niet in de zin dat de mannelijke collega’s meestal niet ernstig hun dossiers zouden instuderen. Wel steken vrouwen gemakkelijker extra tijd in dossierkennis, terwijl mannen liever tijd uittrekken voor het profileren van hun kennis. “Gebrek aan een grondige dossierkennis belet een aantal mannen blijkbaar niet hun mond open te doen en krasse stellingen te poneren”, constateert een van de vrouwelijke parlementairen. “Daarin zijn wij vrouwen toch wat terughoudender.”
Zit de kunst van het mediatiseren van hun uitspraken vrouwen dan minder in het bloed? Of ligt de verantwoordelijkheid hier bij de media? “Vrouwen verkopen te weinig wat ze weten”, meent Miet Smet. “Uitspraken krijgen maar recht op voorwaarde dat ze gehoord worden”, spreekt Riet Van Cleuvenbergen in algemene termen.
Zij gebruikte gedurende jaren geregeld het woord diversiteit in het Vlaams parlement. Nadat er in Vacature een artikel verscheen over diversiteit, werd er in het parlement eensklaps geknikt bij het horen van de term. De vertrouwdheid die jarenlange verwijzingen niet teweeggebracht hadden, bleek plots wel aanwezig.
Nadia Merchiers (SP) herinnert zich hoe een mannelijke partijtenor in een tv-debat ging lopen met een onderwerp waarin een vrouwelijke collega veel meer onderlegd was. “Datzelfde heeft zich voorgedaan in verband met de problematiek van kindermisbruik, die sinds de zaak- Dutroux nauwelijks uit de media weg te branden valt”, aldus Vera Dua. Vrouwengroeperingen en vrouwelijke politici – Miet Smet op kop – strijden al jarenlang tegen seksueel misbruik en geweld. Vrouwen als Kathy Lindekens (SP) breken al sinds jaar en dag een lans voor kinderrechten. Maar sinds de mediatisering van de kwestie, en omdat het ineens met justitie te maken heeft, blijkt het een mannenaangelegenheid te zijn geworden. De link met het jarenlange werk van vrouwen wordt met geen woord gemaakt. “Jammer, zo’n recuperatie”, besluit Dua.
Annemie Neyts geeft nog een andere reden op voor de medialuwte rond vrouwelijke politici: het verbale fatsoen van die vrouwen. “Als ik een mannelijke collega in zijn blootje zou zetten, haal ik koppen. Maar dat vind ik niet leuk. Ik heb wel eens de vraag gekregen van een mannelijke collega: kind, wat doet gij toch in het Europees parlement? Ik antwoordde: werken! Met hard werken aan dossiers krijg je geen enkele spot op je gericht. Maar als ik mij in het Europees parlement van een kledingstuk zou ontdoen, holala, dan zijn we vertrokken!”
ALS EEN MOEDERKIP OP EEN EI
Volgende stelling: jonge vrouwen draaien op een andere manier in de politiek mee dan de oudere generatie. Iemand van deze laatste groep kan daar wel een verklaring voor opdissen. “Ze hebben veel minder moeten knokken om hun plaats te veroveren, en menen daardoor dat er geen obstakels zijn. Het duurt gewoon langer voor ze erop botsen”. Patricia Ceysens beseft dat ze het makkelijker kreeg dan de vrouwen voor haar. “Er is tegenwoordig veel aandacht voor jongeren en vrouwen in de politiek. Lily Boeykens en Annemie Neyts hebben een voorbeeldfunctie voor mij. Ik ben dankbaar voor wat ze allemaal hebben bevochten. Maar, je mag niet als een moederkip op een ei blijven zitten, ook al blijft het voor een stuk het ei van hun generaties.”
Terwijl Annemie Neyts uit ervaring pretendeert te weten dat er nog niets definitief verworven werd, strooit Ceysens de overtuiging rond dat het tij gekeerd is. “De nieuwe man doet zijn deel van het werk in het gezin, ik ben meester van mijn tijdsindeling.” Wat Nadia Merchiers de opmerking ontlokt dat “de nieuwe generatie gelukkig nog zo idealistisch is om te denken dat bekwaamheid volstaat.”
En, heeft de politieke cultuur nu eindelijk een wat meer vrouwvriendelijke aanblik gekregen? Evolueert de vergaderstijl, het tijdbeheer van de politici, de manier waarop onderwerpen de agenda halen? Louis Major mag dan al tot het verleden behoren, verbaal haantjesgedrag – in de vorm van onderbreken, herhalen, imponeren en onderuithalen – is nog altijd niet van de lucht.
“Er zijn zaken die niet kunnen veranderen”, nuanceert Miet Smet. “Je moet gewoon vergaderen op de uren dat je mensen samen krijgt. Aan avond- of weekendverplichtingen kan je nooit helemaal onderuit, maar dat hoeft niet zover te gaan dat je geen tijd meer overhoudt voor jezelf of je gezin. Dat mag je gewoon niet laten gebeuren.”
De Stedelijke Emancipatieraad (SER) van Leuven stelde voor niet voor acht uur ’s avonds te vergaderen, maar ondanks zijn goodwill tegenover de SER en zijn principiële instemming, slaagt burgemeester Tobback er niet in het principe hard te maken. De studiedienst van Agalev maakte uit een rondvraag onder haar leden op dat goed voorbereide vergaderingen van niet meer dan twee en een half uur het meest effectief zijn.
De vergaderdruk en -stijl op plaatselijk niveau hebben hun belang. Daar ligt doorgaans de eerste ervaring met politieke besluitvorming. Hier kan aan vrouwen een stimulans gegeven worden om door te gaan naar hogere niveaus. Dat vrouwen op arrondissementeel niveau nog vaak een minderheid vormen, vloeit dikwijls voort uit de dubbele belasting die veel vrouwen ondervinden, nieuwe mannen ten spijt.
Tenslotte. Is het politiek wijs en opportuun om meer vrouwelijke kandidaten naar voren te schuiven in een tijd van de groeiende kloof met de burger? Immers, ze draaien blijkbaar minder door de schandalenmolen. “Akkoord,” zegt Patricia Ceysens, “aan vrouwen mag dan een meer onbevlekt, fris tintje kleven, het zou jammer zijn mochten ze louter uit electorale overwegingen ingezet worden. Dan zou trouwens één tegenvoorbeeld volstaan om de klok terug te draaien.”
Sabine De Bethune besluit. “Bij Vrouw en Maatschappij kijken wij met een glimlach naar de discussies over Nieuwe Politieke Cultuur. Je kan het hebben over het meer performanter maken van bestaande instrumenten zoals referenda, of beslissingen nemen over de cumulatie. Maar als je echt werk zou maken van een paritaire vertegenwoordiging, dan komen er gewoon nieuwe spelregels.”
Ria Goris