DE VRAAG: ‘Waarover men niet spreken kan, moet men zwijgen.’ Wat betekent die slotzin van de Tractatus van Ludwig Wittgenstein (1899-1951)?
VRAGENOPSTELLER: professor logica en wetenschapsfilosofie (VUB) JEAN PAUL VAN BENDEGEM STUDENT: tweede bachelor filosofie, in het vak THEMA’S UIT DE ANALYTISCHE WIJSBEGEERTE
10/20
‘Als je er niet over kunt meespreken, zwijg dan? Als je dat antwoordt, heb je van de hele Tractatus geen snars begrepen. Wie de zin interpreteert als ‘schoenmaker blijf bij je leest’, is sowieso gebuisd.
Wittgensteins uitgangspunt was dat onze dagelijkse omgangstaal voortdurend voor verwarring en vergissingen zorgt. We doen aan de lopende band alsof we betekenisvol spreken, terwijl we eigenlijk onzin debiteren, zegt hij.
De basisgedachte van zijn Tractatus is dat taal enkel en alleen feiten kan uitdrukken. Hij beperkt taal bewust tot datgene waarover men het niet oneens kan zijn. “De koffiekop staat op tafel”, is oké. Maar elke zin die begint met “ik vind dat” is onzin. Misschien interessant voor een psycholoog. Maar geen feit in de strikte zin, dus kun je beter zwijgen.
Een verwarrende uitleg over Wittgensteins poging om duidelijk te maken wanneer taal betekenisvol is en wanneer niet – en dat we behalve over feiten beter zwijgen om anderen niet in verwarring te brengen – levert een voldoende op.
Voor een twaalf wil ik, behalve een heldere uitleg over die basisgedachte, ook iets horen over Wittgensteins beeldtheorie van taal. Er is pas sprake van “betekenis” als de ander mij ondubbelzinnig begrijpt. Dat proces van begrijpen verloopt volgens het principe van gelijkvormigheid. Als ik zeg dat de koffiekop op tafel staat, begrijp jij mij omdat wat ik zeg precies dezelfde vorm heeft als het feit. Je hebt een naam voor het ene ding (“koffiekop”), voor het andere (“tafel”), en voor de relatie ertussen (“staat op”). Omdat jij de gelijkvormigheid vaststelt tussen wat ik heb uitgesproken en dat beeld, is er betekenis.’
14/20
‘Maar voor pakweg negentig procent van wat we zeggen, geldt dat níét. Voor opinies, esthetische en ethische uitspraken bijvoorbeeld. Als je ook dat kunt illustreren, krijg je een veertien.
Ik kan zeggen dat op de Mona Lisa een vrouw staat afgebeeld. Dat is een feit. Maar dat het een van de mooiste doeken is uit de kunstgeschiedenis, is een appreciatie. Onzin als in letterlijk: een zin zonder betekenis. En dus kun je beter zwijgen.
Ook zeggen wat (niet) mag of moet, is zinloos volgens Wittgenstein. Het ethische moet in de handeling liggen, in wat je doet. Als ik tegen een jongetje dat een appel steelt zeg dat dat verboden is, stelt dat jongetje geen gelijkvormigheid vast tussen mijn woorden en een beeld op dat moment. Onzin, dus. Zwijgen. Als je het goedkeurt, steek je je duim op. Keur je het af, stap dan naar hem toe, geef hem een draai om de oren en leg de appel terug.
Sommige studenten halen de actualiteit en de politiek erbij. Aanstippen dat het zinvol is om een onderscheid te proberen maken tussen feiten en opinie, past wel in de geest van de Tractatus. Die toepassing buiten de filosofie, kan iets extra’s opleveren.’
20/20
‘Voor 20 op 20 leg je ook uit waarom precies het zwijgen past en het zwijgen alleen, en breng je de slotzin in verband met de twee voorgaande paragrafen, waarmee hij onherroepelijk samenhangt.
Het enige wat de filosoof moet doen, is rondlopen en ingrijpen waar hij onzin hoort, schrijft Wittgenstein daar. Niet leuk, geeft hij toe. Maar het moet nu eenmaal. Vervolgens komt die prachtige metafoor, waarin hij zegt dat zijn Tractatus lezen is “als het opklimmen van een ladder, en die ladder weggooien zodra je boven bent”. Als je mee bent met Wittgenstein, besef je aan het eind dat het allemaal je reinste onzin is! Zijn boek is namelijk een filosofisch werk. Dat spreekt over feiten, over hoe taal moet functioneren en zo. Onzin dus, volgens zijn eigen filosofie.
Wie het boek goed begrepen heeft, is uit de ellende geklommen van de dagelijkse wereld waarin mensen elkaar voortdurend onzin verkopen. Hij is erbovenuit gestegen, als een kluizenaar hoog boven het gepeupel. Alleen, en dus in stilte.
Het enige wat hij kan doen, is zijn exemplaar van de Tractatus naar beneden gooien, en hopen dat het iemand anders een aha-erlebnis geeft, waarna ook die persoon de ladder opklimt.
Wat rest, is de stilte. De stilte van de verlichte geest, die niets meer te zeggen heeft. Want zeg nu zelf, binnenkomen en zeggen dat de koffiekop op tafel staat, is dat leuk of interessant? Nee toch?’
De anekdote
‘Een eerstejaarsstudent filosofie was het. Ik stel mijn vraag, welke weet ik niet meer, en hij antwoordt: “Ja”, gevolgd door een heel betoog waarom dat zo is. Ik laat hem uitspreken, dat doe ik altijd. “Mooi gezegd,” reageer ik wanneer hij klaar is, “maar het antwoord is eigenlijk nee.” De student is niet uit zijn lood geslagen: “Ja, professor, ik weet het. Ik kan me soms zó slecht uitdrukken.”
Die komt er wel, dacht ik. Maar ik heb hem toch maar een goede raad gegeven: “Vriend, als gij ooit overweegt om te trouwen en ge staat daar, voor Jan en alleman… denk dan goed na.”‘
Jan Jagers
‘”De koffiekop staat op tafel”, is oké. Maar elke zin die begint met “ik vind dat” is onzin.”‘