De herfinanciering van Brussel is een kwestie van gezond verstand, vindt Brussels minister-president Charles Picqué, die de vijandige houding van sommige Vlamingen jegens Brussel niet begrijpt.
Charles Picqué (PS) reageert op de herhaalde aanvallen uit Vlaanderen. Louis Tobback ging een paar weken geleden in Knack fel tekeer tegen het ‘Brusselse zootje’, dat eerst de eigen stal moet uitmesten voor er een extra eurocent naartoe kan. ‘Ik zat onlangs met Louis Tobback in een radiodebat. Achteraf zei hij me dat België hem eigenlijk gestolen kan worden’, zegt de Brusselse minister-president ernstig. ‘Ik wist niet dat hij een orangist was.’ Charles Picqué, altijd somber gestemd over de toekomst van het land, ziet daarin een mogelijke verklaringsgrond voor de scherpe kritiek van de Leuvense burgemeester.
De Brusselse minister-president voelt zich onheus bejegend. Brussel is de economische long van het land en heeft dringend behoefte aan nieuwe investeringen – een nieuwe metrolijn, nieuwe congresgebouwen, om zijn economische potentieel te kunnen verzilveren. Maar de vraag naar bijkomende middelen is onderdeel geworden van de aan de gang zijnde communautaire ruilhandel. Geheel ten onrechte, vindt Picqué.
Brussel heeft nu toch 65 miljoen euro gekregen. Is dat trouwens een jaarlijks bedrag?
CHARLES PICQUÉ: Ik reken natuurlijk op een jaarlijks bedrag, maar alles hangt af van de volgende stap in de onderhandelingen, want dit is een voorlopig akkoord. Ik vind het trouwens erg jammer dat de herfinanciering van Brussel gekoppeld is aan de tweede fase van de staatshervorming. De uitkomst daarvan zal dus bepalen hoeveel middelen uiteindelijk naar Brussel gaan. Terwijl ik in de overtuiging verkeerde dat iedereen begrepen had dat de herfinanciering van Brussel aan heel het land ten goede komt en dus geen communautaire kwestie is. Vlamingen en Franstaligen in de Brusselse regering hadden samen een nota opgesteld met objectieve argumenten die voor de herfinanciering van Brussel pleiten. En toch is die herfinanciering nu, spijtig genoeg, in communautair vaarwater gekomen.
Geld voor Brussel wordt voorgesteld als een toegeving aan de Franstaligen en gebruikt als pasmunt voor de overdracht van bevoegdheden, voor de splitsing van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde… niet te geloven. De Vlamingen beschouwen Brussel dus als een Franstalige stad. Maar de internationale uitstraling van Brussel is een enorme troef voor Vlaanderen.
Ondertussen verliezen we kostbare tijd. We moeten dringend nieuwe investeringen doen in onze infrastructuur en mobiliteit om onze plaats in de Europese rangschikking van grote steden te kunnen handhaven.
Sommige Vlamingen storen zich eraan dat het gewest zijn middelen gebruikt voor wat eigenlijk gemeenschapsbevoegdheden zijn, maar ondertussen wel bijkomend geld vraagt.
PICQUÉ: Daarover kan worden onderhandeld. De federale overheid mag voor mijn part voorwaarden verbinden aan de besteding van dat extra geld. Maar wat ik niet verdraag, is dat men Brussel ervan verdenkt zijn geld op een slechte manier te beheren en ons een gebrek aan transparantie aanwrijft. We hebben de uitgaven van Brussel – het gewest en de gemeenten – vergeleken met die van andere grote steden. Brussel, zo blijkt, geeft per inwoner minder uit dan Antwerpen of Luik. Het is dus onrechtvaardig van iemand als (Vlaams minister-president, nvdr) Kris Peeters (CD&V) om te beweren dat hij pas met geld over de brug komt als Brussel beter en transparanter bestuurd wordt. Het lijkt wel alsof Brussel centen achteroverdrukt. Wie zo’n beschuldiging uit, moet die toch kunnen hardmaken.
Er wordt gezegd dat de gemeenten een bron van geldverspilling zijn. Maar dat klopt niet. Een groot aantal Brusselse gemeenten is onderworpen aan saneringsplannen en staat onder streng financieel toezicht van het gewest. Zelfs Brussel-stad zit nu in de nesten en zal in de nabije toekomst een saneringsplan opgelegd krijgen. Los daarvan merk ik ook dat de geesten aan Franstalige kant rijp zijn om te praten over een betere taakverdeling tussen de gemeenten en het gewest.
Dat een groot aantal gemeenten in financiële problemen zit, is dat niet het beste bewijs dat ze niet tegen hun taak zijn opgewassen?
PICQUÉ: Helemaal niet. Die financiële problemen zijn het gevolg van het zwakke fiscale draagvlak van deze gemeenten, te wijten aan de sociologische ontwikkelingen in het gewest.
Het is compleet misplaatst om zomaar van slecht bestuur te spreken. De Vlaamse afkeer van Brussel mist elke grond, het is dwaas en irrationeel. Dat geldt ook voor de houding van mensen zoals Louis Tobback, die niets afweten van de moeilijkheden waarin Brussel zich bevindt en het Brusselse terrein niet kennen.
Maar de economische meerwaarde van Brussel is zo belangrijk, dat men met vuur speelt als die extra middelen worden geweigerd. Een verzwakking van Brussel zou leiden tot een collectieve verzwakking van het land. Dat komt neer op economische zelfmoord. Buitenlanders – gisteren sprak ik daarover nog met een Europese commissaris – kunnen er met hun verstand niet bij dat het land dat de Europese hoofdstad huisvest, weigert te investeren in zijn voornaamste economische troefkaart. België zou trots moeten zijn op zijn hoofdstad.
Via Beliris krijgt Brussel al federaal geld voor zijn hoofdstedelijke functie, maar dat wordt gebruikt voor zaken, een openluchtzwembad bijvoorbeeld, die met die hoofdstedelijke functie niets te maken hebben.
PICQUÉ: Dat klopt voor een stuk, maar het gebrek aan financiële middelen in het gewest heeft geleid tot het aanwenden van de Belirisgelden voor andere dingen, met name omdat een groot stuk van onze begroting naar mobiliteitsuitgaven gaat. Zaken als het heraanleggen van voetpaden in Sint-Gillis of in Anderlecht hoeven inderdaad niet door de federale overheid betaald te worden, op voorwaarde dat Brussel over voldoende middelen kan beschikken om zijn hoofdstedelijke en internationale rol te vervullen. Maar dat is gewoon een kwestie van verschuivingen binnen onze begroting. Erger is dat wij telkens weer op communautaire hindernissen stoten als wij de echte problemen in deze stad willen aanpakken. Neem nu ons tekort aan politieagenten. Om die reden ben ik ook een voorstander van de regionalisering van Selor.
Omdat u de taalexamens zou willen vergemakkelijken?
PICQUÉ: Nee, ik zou ze willen aanpassen aan de reële behoeften op het vlak van taalkennis. De regionalisering van Selor was eigenlijk door alle onderhandelaars in de Raad van wijzen aanvaard, alleen de taalexamens bleven een struikelblok. Ik heb toen voorgesteld om een toezichtcel in het leven te roepen, samengesteld uit Nederlandstalige en Franstalige Brusselaars, om te waken over de kwaliteit van die taalexamens. Ik heb het immers al vaker gezegd: ik wil de taalwetgeving wel naleven, maar ik kan niet. Ik moet twee haast onverenigbare doelstellingen met elkaar zien te verzoenen: de kennis van de taal aan de ene kant, maar te weinig mensen halen het taalbrevet, en het doen functioneren van de openbare diensten aan de andere kant.
Maar goed, de Vlamingen hebben de regio- nalisering van Selor geweigerd, wat voor mij een teken van wantrouwen is ten aanzien van de Vlamingen in Brussel. Het lijkt soms alsof de Vlamingen uit Vlaanderen er niet goed tegen kunnen dat Franstaligen en Nederlandstaligen het in Brussel vrij goed met elkaar kunnen vinden. De Vlaamse Brusselaars worden als een soort verraders beschouwd.
Bij het ontstaan van het gewest werd gezegd dat Brussel misschien hét probleem van België zou worden, maar vandaag denk ik vaak dat België een probleem voor Brussel is geworden.
Mensen als Louis Tobback en Kris Peeters zijn zich natuurlijk wel bewust van de economische meerwaarde van Brussel. Hun kritiek op Brussel is gewoon een onderdeel van het communautaire spel.
En toch moeten Vlaanderen en Brussel samenwerken om ervoor te zorgen dat Brussel zich sociaaleconomisch kan ontwikkelen.
PICQUÉ: Dat is van cruciaal belang. Het is onmogelijk om de concrete problemen in Brussel op te lossen zonder een gezamenlijke visie en een sociaaleconomisch project waarin het Vlaams, het Brussels en het Waals gewest betrokken zijn.
Kan zo’n project tot stand komen binnen de stadsgemeenschap waarvan sprake was in de communautaire nota van Guy Verhofstadt (Open VLD)?
PICQUÉ: Ik heb eind jaren 1980 als eerste het idee van zo’n communauté urbaine naar voren geschoven. Ik denk nog altijd dat dit het te volgen voorbeeld is, maar het hangt er wel van af hoe die stadsgemeenschap concreet wordt ingevuld. Sommige pleitbezorgers van meer samenwerking tussen de gewesten hebben eigenlijk iets anders in het achterhoofd. Volgens een voorstel dat op tafel heeft gelegen, moest die instelling gaan bestaan uit de Brusselse minister-president samen met een Vlaamse en een Franstalige Brusselse excellentie, twee Vlaamse vakministers, twee Waalse vakministers en vertegenwoordigers van de provincies Vlaams- en Waals-Brabant. Valt u iets op?
Dat Brussel in de minderheid is?
PICQUÉ: Precies, en dat is onthutsend. Die communauté urbaine is voor sommigen een middel om Brussel onder voogdij te plaatsen, en in dat geval nee bedankt. Ook moeten we ervoor zorgen dat die communauté urbaine geen kletscollege wordt, maar wel een instelling die concrete zaken kan verwezenlijken en dus over eigen bevoegdheden en bijpassende middelen beschikt.
Dat veronderstelt ook dat Vlamingen, Brusselaars en Walen een gedeelde sociaaleconomische visie hebben op Brussel en zijn omgeving, terwijl ze nu vaak concurrenten van elkaar zijn.
PICQUÉ: Drie voorwaarden moeten vervuld zijn om die instelling geloofwaardig te maken. Om te beginnen is er een vorm van financiële solidariteit nodig om samen bepaalde infrastructuurwerken te kunnen uitvoeren. Daarnaast moet er een gezamenlijke economische strategie worden ontwikkeld, met name op het vlak van ruimtelijke ordening en mobiliteit. Ten slotte, en dat is erg belangrijk, moet die instelling ervoor zorgen dat er geen concurrentie meer optreedt tussen de drie componenten van de stedelijke gemeenschap. Het is ondenkbaar dat wij een gezamenlijk plan voor ruimtelijke ordening zouden uittekenen en financiële middelen zouden samenbrengen om bijvoorbeeld nieuwe wegen aan te leggen, maar elkaar wel fiscaal zouden beconcurreren.
Ligt die communauté urbaine nog op de onderhandelingstafel?
PICQUÉ: Dat denk ik wel. Hoe dan ook valt aan dit debat niet te ontkomen.
Nogal wat Vlamingen zeggen: samenwerking tussen Brussel en Vlaanderen is nodig, maar dan moet Brussel wel het territorialiteitsbeginsel aanvaarden en niet proberen een stuk Vlaams grondgebied te annexeren.
PICQUÉ: Veel Franstaligen zijn nu eenmaal bang voor de toekomstplannen van Vlaanderen. Indien men mij zou geruststellen over de manier waarop het land zal evolueren, zou ik me erbij neerleggen dat Brussel tot de 19 gemeenten beperkt blijft. Maar zelfs gematigde Vlamingen als Karel De Gucht en Patrick Dewael spreken over de taalgrens als een staatsgrens. Indien dit land gedoemd is te verdwijnen en de taalgrens inderdaad een staatsgrens wordt, dan zal het lot van Brussel dus afhankelijk zijn van de Vlaamse strategie, aangezien Brussel ingesloten wordt door Vlaams grondgebied. Enige twijfel omtrent de goede bedoelingen van sommige Vlamingen lijkt me toch gerechtvaardigd. Als Brussel de garantie krijgt dat de Vlamingen zich niet in een institutioneel avontuur willen storten, zou ik misschien een ander standpunt huldigen. Maar de grote verrassing van de laatste verkiezingen is toch het grote aantal Vlamingen dat voor het separatistische gedachtegoed heeft gekozen.
U doet ook weleens uitspraken die koren op de molen zijn van wie in Vlaanderen vijandig staat tegenover Brussel.
PICQUÉ: Goed, maar geef toe dat Brussel uit Vlaanderen weinig positieve boodschappen krijgt, en dat begrijp ik eigenlijk niet. Als de Vlamingen verstandig zijn, dan zeggen ze: Brussel, laten we samenwerken.
De strijd voor de vervlaamsing van Brussel is een achterhoedegevecht. Ik ben zelf ook een groot verdediger van het Nederlands in Brussel, omdat ik geloof dat Brussel zijn historische wortels moet beschermen. De toekomst van Brussel ligt in zijn internationale openheid, maar ook in het behoud van een eigen identiteit. Dat is geen kwestie van nostalgie maar van sociale cohesie in de stad. Brussel is weliswaar een multiculturele stad, maar de Brusselaars moeten zich met iets kunnen vereenzelvigen. Respect voor het Nederlands moet deel uitmaken van die Brusselse identiteit.
Bent u in 2009 kandidaat om uzelf op te volgen?
PICQUÉ: Het is nog te vroeg om daar uitspraken over te doen. Dat zal afhangen van veel zaken, ook van de uitkomst van de communautaire onderhandelingen. Soms vraag ik me af of ik niet beter andere strijdmiddelen zou kiezen – ik denk niet aan wapens hoor (lacht) – om Brussel te dienen. In mijn positie moet ik altijd op mijn woorden letten. Ik moet ervoor zorgen dat ik met mijn verklaringen de gemoederen niet ophits. Ik stop veel tijd in het bewaren van de communautaire vrede, maar Brussel wordt daarvoor door de rest van het land niet beloond. Dat is weleens frustrerend.
Raakt u een beetje ontmoedigd?
PICQUÉ: Ontmoedigd niet, maar nu en dan vraag ik me af hoe nuttig ik nog kan zijn. Over welke financiële armslag zal ik in de toekomst kunnen beschikken om positieve projecten, zoals het plan voor de internationale ontwikkeling van Brussel, tot een goed einde te brengen? Er zijn misschien andere en efficiën- tere manieren om Brussel te verdedigen. Dan denk ik aan de vrijheid die je gegeven is als je geen politieke functie bekleedt. We zien wel. Brussel blijft hoe dan ook mijn strijd, die overigens niets te maken heeft met communautaire problemen. Vechten voor Brussel is een kwestie van gezond verstand.
DOOR HAN RENARD