Aan de vooravond van hun examens konden mijn studenten geen betere toepassing van hun lessen krijgen dan de regeringsbeslissing van vorige week over de buitenlandse handel.
Buitenlandse politiek, zo heb ik een jaar lang getracht hen bij te brengen, is de voortzetting van de binnenlandse politiek met andere middelen. Het zou een mooie examenvraag zijn: licht mij de beweegredenen toe achter de recente beslissing over de buitenlandse handel. Wat is het antwoord? Een politieke partij was tot de Vlaamse regering toegetreden op voorwaarde dat er verdere stappen werden gezet in confederale zin. Een commissie met een afgrijselijke naam (Costa) werd belast met het uitzoeken van wat verder gefederaliseerd kon worden. Buiten die – kleine – politieke partij was niemand daar echt op gebrand (ook niet, moet het herhaald worden, in de Vlaamse publieke opinie), maar haar aanwezigheid was noodzakelijk om een meerderheid te behouden op Vlaams niveau.
De commissie verzandde langzaam. De premier, die terecht een krachtdadig bestuur wil uitstralen, kwam tussenbeide met een ultimatum: geen gezever, alles federaliseren en een akkoord voor Pasen. Woord werd gehouden en een akkoord kwam er.
Het zal wel aan mij liggen, maar toch is er in dat akkoord iets wat mij ontgaat. Ik zal de allerlaatste zijn om te beweren dat de Belgen altijd moeten doen zoals de anderen, maar wat te denken als zowat iedereen in de ene richting marcheert en alleen wij in de andere?
Wat is er vandaag in de wereld van de economische diplomatie bezig? Economische diplomatie is dat gedeelte van de buitenlandse inspanningen van een land die betrekking hebben op zaken zoals de export van wat er geproduceerd wordt, de transit van wat door ons land gaat, het aantrekken van buitenlandse investeringen om hier tewerkstelling te creëren en onderhandelingen om ervoor te zorgen dat de internationale handel goed functioneert.
Het wordt niet altijd toegegeven, maar die economische en commerciële belangenbehartiging heeft in ons buitenlands beleid altijd een prominente rol bekleed. Je kan zelfs zeggen dat de Belgische ijver voor de Europese constructie (aanvankelijk helemaal en nadien mede) werd ingegeven door die bekommernis om de economische toekomst van dit land te verzekeren.
Die commerciële en economische inspanningen van de diplomatie zijn dus een eerbiedwaardige bezigheid. België is nu eenmaal afhankelijk van het reilen en zeilen van de Europese economie.
Vandaag is de internationale concurrentie erg vinnig en nerveus geworden. In tegenstelling tot wat de profeten van de mondialisering ons tien jaar lang hebben voorgehouden, is de rol van de staten in de internationale economie helemaal niet verzwakt. De economische activiteiten van onze diplomatieke posten zijn het afgelopen decennium integendeel sterk toegenomen in intensiteit en omvang. Handel is oorlog, zo formuleerde staatssecretaris voor Buitenlandse Handel Pierre Chevalier het in dit blad.
De oorzaken van die trend doen hier nu even niet ter zake. Van belang is dat de meeste geïndustrialiseerde staten op die behoefte tot intensere economische diplomatie gereageerd hebben met een sterkere interne samenwerking, een betere coördinatie tussen de verschillende private instellingen en ministeriële departementen, kortom een centralisatie van hun handelspolitieke inspanningen. De Verenigde Staten zijn daarin het verst gegaan, zodat het er soms op lijkt alsof het State Department een filiaal is geworden van het Department of Commerce.
Dichter bij ons is er Groot-Brittannië. Daar werd in mei 1999 een nieuwe gecentraliseerde structuur opgezet, British Trade International. Die moet – althans dat is de ambitie – de interdepartementale rivaliteiten en twisten neutraliseren door alle mogelijke actoren met bevoegdheden op buitenlands economisch en commercieel vlak in een eengemaakt kader samen te brengen onder de gezamenlijke leiding van de staatssecretaris voor Handel en de minister van Buitenlandse Zaken. Eendracht maakt macht, moeten de Britten gedacht hebben en zowel de vertegenwoordigers van de lokale, de regionale en de nationale autoriteiten komen er bijeen, tezamen met de overzeese private en officiële vertegenwoordigers. De Britten rekenen erop door deze centralisatie hun exportbedrijven beter te kunnen ondersteunen, hun buitenlands marktaandeel te vergroten en meer investeringen aan te trekken.
Enkele jaren geleden was ook België de weg ingeslagen van grotere slagkracht door een betere coördinatie en centralisatie van alle economische en commerciële activiteiten. Op het hoofdbestuur werden de geografische diensten met politieke en economische finaliteit samengevoegd onder een nieuw directoraat-generaal voor buitenlandse economische en bilaterale betrekkingen. De economische inspanningen van onze overzeese diplomaten werden opgedreven. De financiële instrumenten om de export te ondersteunen werden gerationaliseerd en ondergebracht bij Buitenlandse Zaken. De Belgische Dienst voor Buitenlandse Handel kreeg in juni 1997 een nieuwe beheersstructuur, vergelijkbaar met de British Trade: een coördinatie van de gewesten, de federale staat en de privé-sector. Het resultaat was niet perfect, maar tot veler tevredenheid begonnen deze nieuwe structuren ook effectief te werken. De relais tussen de ambassades, het ministerie van Buitenlandse Zaken en de gewesten verliepen vlot, zonder de passionele communautaire twisten van het verleden.
Kortom, België was mee in een internationale beweging naar een grotere slagkracht op buitenlands economisch en commercieel vlak.
Maar sommigen waren niet tevreden. Ze vonden dat die centralisatie indruiste tegen de ‘politieke logica van de institutionele en bestuurlijke vernieuwing van ons land’. En het roer werd vorige week omgegooid. De ‘nieuwe’ BDBH werd vervangen door een Agentschap met een vooralsnog onduidelijke structuur. De federale bevoegdheden worden nog wat meer uitgegomd in de exportpromotie. De financiële instrumenten blijven weliswaar federaal, maar blijven verdeeld over verschillende ministers.
Mij niet gelaten. D’abord agir, puis réfléchir, zei ooit een Belgisch premier en dat was een legitieme bekommernis voor een regeringsleider. Het had erger kunnen zijn en sommige plannen die op tafel lagen, gingen een heel stuk verder in de versnippering van de handelsbevoegdheden. Meer confederalisme en minder federale staat, ook goed – ook al gebeurt het opnieuw erg loodgieterachtig. Maar men mag niet beweren dat dit onze economische belangen in het buitenland ten goede zal komen, want daar hadden deze beslissingen niets mee te maken.
Rik Coolsaet is hoogleraar internationale politiek aan de Universiteit Gent.
Rik Coolsaet