Wallonië maakt zich op voor het eeuwfeest van de Groote Oorlog. Met bescheiden middelen, zonder prestigieus museum à la In Flanders Fields, maar met een sterk verhaal. De eerste veldslagen en bloedbaden van ’14-’18 liggen nu eenmaal tussen Maas en Samber. ‘De Gaume wordt al te vaak vergeten. Defensie heeft onlangs een kaart met de slagvelden van ’14-’18 verspreid. En lap, we staan er weer niet op.’
Een half jaar voor de start van het eeuwfeest draait de herinneringsindustrie rond de Groote Oorlog al op volle toeren. Zoals in de oorlog zelf worden de meeste inspanningen aan de IJzer geleverd. Je zou haast denken dat het conflict, na het vermaledijde schot van Gavrilo Princip in Sarajevo, in de Westhoek is losgebarsten. Niets is minder waar, en dat weten ze bezuiden de taalgrens maar al te goed. Toen het front half oktober in de verdronken IJzervlakte vastliep, waren de Duitsers al met vuile laarzen door de rest van het land getrokken. Wallonië genoot de twijfelachtige eer de eerste veldslagen en bloedbaden te incasseren. Een prestigieus museum zoals In Flanders Fields is er niet, en vergeleken met Vlaanderen is de centenaire in Wallonië een veeleer bescheiden aangelegenheid. Een logisch verschil, vindt historica Laurence van Ypersele, UCL-professor en voorzitter van de werkgroep Commémorer ’14-’18 en Belgique Francophone. ‘De Eerste Wereldoorlog is bepalend geweest voor de Vlaamse identiteit. In Wallonië is de herinnering helemaal verdrongen door de Tweede Wereldoorlog, die veel belangrijker was voor het Waalse identiteitsbesef.’
Het fort van Loncin
Honderd jaar geleden werd in Loncin bij Ans de slag om Luik beslecht, met een voltreffer in de kruitkamer van het fort. Loncin, strategisch gelegen aan de spoorweg én steenweg naar Brussel, was een van de twaalf bolwerken die tussen 1888 en 1892 werden gebouwd in de hoop de Maasstad onneembaar te maken. ‘Aux héros de Loncin, morts pour la patrie’, zo staat het gebeiteld op een monument uit de jaren twintig: een vrouw met ontblote borst en gespreide armen waakt over een gevelde reus, even naakt als geslachtsloos. Boven op de metershoge kolom staan twee met speren en zwaarden bewapende krijgers uit de antieke oudheid – een bizarre keuze voor een aandenken aan de allereerste moderne oorlog, gekenmerkt door de inzet van wapens met industriële vernietigingskracht. ‘Een Romeinse centurion en een Griekse hopliet’, preciseert conservator Sylvain Vanderwael. ‘Ze symboliseren de moed van de Belgische soldaten. Ze staan zó opgesteld dat ze naar het massief van het fort kijken, het centrale gedeelte waar de kruitkamer is ontploft. Het is daar een echte necropolis, onder de brokstukken liggen nog meer dan 250 soldaten. Zelfs na de oorlog bleek het onmogelijk om de lijken te bergen. Door de niet ontplofte munitie, maar ook door de ravage. In de kruitkamer lag 12 ton zwart poeder. De explosie was zo hevig dat gewelven van vier meter dik en betonnen muren van tweeënhalve meter uiteen zijn gespat.’
Vanderwael is een gepensioneerde medewerker van Electrabel die zich al een half leven om het museum van Loncin bekommert. Vierduizend bezoekers per jaar lokt het halfverwoeste fort. ‘We hopen op meer tijdens de centenaire’, zegt hij. Al in 1920 werd een vzw opgericht om het fort als oorlogsmonument te beschermen. Stukje bij beetje werd het niet-ingestorte deel toegankelijk gemaakt. Intussen zijn er audiogidsen ter beschikking, en in een van de kamers van het massief wordt om het kwartier de impact van een 420 millimeterobus geëvoceerd. Sylvain moet er zelf om lachen. Het gedonder is maar een flauw afkooksel van de hel die de soldaten een week lang moesten verduren. ‘De Duitsers hebben Loncin eerst met gewone munitie beschoten, zonder veel effect. Daarom hebben ze in allerijl twee Dikke Bertha’s laten aanrukken, het geheime wapen van Krupp dat hier voor het eerst werd ingezet. La Grosse Bertha, c’était terrible. Obussen van 420 millimeter, 840 kilo per stuk. Bij elke inslag daverde het hele fort op zijn grondvesten en werden de soldaten onder het betonstof bedolven. Op de duur zijn de stroom en de ventilatie uitgevallen, zelfs de olielampen gingen door de luchtverplaatsing uit. Stel je de paniek voor, horen en zien verging, het was aardedonker. Twee artilleristen zijn bij hun stuk gestikt omdat ze het bevel hadden gekregen onder geen beding hun post te verlaten. Voor de rest waren er nog geen doden gevallen, tot de 25e obus recht in de kruitkamer viel. Toevallig had het commando net verzamelen geblazen in de centrale ruimte ernaast. De soldaten hadden geen schijn van kans. Ze werden levend verbrand of verpletterd onder de brokstukken, als hun longen al niet waren ontploft.’
In 2007 werd alsnog besloten de niet-ontplofte munitie op te ruimen. Tussen 4500 obussen ontdekten de specialisten van DOVO de resten van 25 soldaten. Vier konden worden geïdentificeerd en werden herbegraven in de crypte, waar sinds 1921 de 43 gesneuvelden rusten die na de ontploffing werden geborgen. Een Vlaming, een Brusselaar en twee Walen, Sylvain laat niet na de communautaire symboliek te benadrukken. Voor de rest stemt de herinnering aan de plechtigheid hem bitter. ‘We hadden koning Albert II uitgenodigd, het was tenslotte de eerste herbegraving van Belgische soldaten uit de Eerste Wereldoorlog sinds 1952. Denkt u dat hij gekomen is? Hij heeft zijn vleugeladjudant gestuurd. Maar als ze aan de IJzer een paar Australiërs bovenspitten, haast hij zich naar Ieper om in hoogsteigen persoon eer te betonen. Dat verschil steekt.’
De oorlogsmisdaad van Latour
La Gaume, het zuidelijkste puntje van België. Grensgevallen, zo omschrijft Jean Dauphin zichzelf en zijn dorpsgenoten. ‘Officieel zijn we Belgen, maar we voelen ons evengoed Fransen, want Lotharingen ligt letterlijk in onze achtertuin. Werken doen de meesten hier dan weer in het Groothertogdom, een kwartiertje rijden van hier.’ De nabijheid van al die grenzen was in augustus 1914 geen cadeau. De Gaume werd het toneel voor een bloedige episode in la bataille des frontières. Jean Dauphin kan het vertellen alsof hij erbij was. Hoe het Duitse vijfde leger door het Groothertogdom trok om via Belgisch Luxemburg de Fransen aan te vallen. En hoe het Franse vijfde leger vanuit het westen oprukte om de Duitse opmars te stuiten. ‘Op 22 augustus zijn ze hier op elkaar gebotst’, vertelt hij. ‘Het was een slachtpartij zonder voorgaande, vooral aan Franse zijde waren de verliezen enorm. 22 augustus 1914 is sowieso de zwartste pagina uit de hele Franse krijgsgeschiedenis, ze hebben toen in één dag over het hele front 100.000 soldaten verloren. Het vijfde leger bestond uit onervaren rekruten, vooral boerenjongens uit Bretagne en Normandië. Nog voor de gevechten uitbraken, waren ze uitgeput van het dagenlang marcheren in de zomerse hitte. Ze hadden maar één uniform, een geval van 30 kilo met vuurrode broek en kepie, ideaal als schietschijf voor de vijand. Dan waren de Duitsers veel beter uitgerust. Die hadden een licht, muisgrijs uniform en een stalen helm.’
Details over deze veldslag vallen na te gaan in het Musée de la Guerre en Gaume, het levenswerk van de negentigjarige Jean Dauphin. Een halve eeuw geleden begon hij ermee, in een klas van de dorpsschool waar hij als onderwijzer werkte. ‘Tijdens de les geschiedenis ging het altijd over ’14-’18’, zegt hij. ‘Op verzoek van de leerlingen, trouwens. Hun fascinatie had weinig met de eigenlijke krijgsverrichtingen te maken. Ze wilden vooral weten wat er na de slag met hun grootvaders is gebeurd.’ Dít is wat er met hun grootvaders is gebeurd: na de Franse terugtocht werden alle mannen van Latour, dat tijdens de gevechten gespaard was gebleven, door de Duitsers opgevorderd. Ze zouden de lijken gaan begraven die met honderden tegelijk in de velden lagen te rotten. ‘Een smoesje,’ zegt Jean, ‘de mannen werden naar een veld buiten het dorp geescorteerd. Daar werden ze onmiddellijk in groepjes verdeeld en gefusilleerd of met bajonetten afgemaakt. Van de 73 zijn er twéé aan het bloedbad ontsnapt, de voermannen die bij de paardenkarren waren gebleven waarmee ze de lijken wilden ophalen. Hun Duitse bewaker vond dat het welletjes was geweest en heeft ze weggejaagd. Latour telde maar 300 inwoners, geen enkel Belgisch dorp werd verhoudingsgewijze zwaarder getroffen.’
Het bloedbad van Latour was geen uitschuiver van een stel dolgedraaide militairen, het paste in een patroon van represailles dat de Duitse invasie vanaf dag één kenmerkte. ‘In alle dorpen in de Gaume werden burgers vermoord’, zegt Jean. ‘Het ergst was Ethe, dat is het Oradour van België. Anders dan in Latour werd daar zwaar gevochten, de meeste inwoners waren in de kelders gaan schuilen. Na de Franse terugtocht begonnen de Duitsers aan een drie dagen durende strafexpeditie. Ze staken de huizen in brand, met bewoners en al. Mannen, vrouwen, kinderen, iedereen die ze op straat te pakken kregen, ging eraan. Ze probeerden de burgemeester drie keer te executeren, maar telkens kon hij zich op tijd laten vallen. Hij heeft het overleefd, in tegenstelling tot 218 burgers van wie 50 vrouwen en 100 kinderen. Het woord bestond toen nog niet, maar het staat vast dat de Duitsers hier zware oorlogsmisdaden hebben begaan. In Gomery hebben ze een Rode Kruispost van de Fransen uitgemoord, met 300 gewonde soldaten, dokters en brancardiers.’
Jean trekt zijn jas aan. Zes jaar geleden werd hem door de Franse ambassadeur het Légion d’Honneur opgespeld, voor bewezen diensten. Het had toen al een eindpunt kunnen zijn, maar op zijn negentigste zit hij nog vol plannen. We lopen naar het gedenkteken, honderd meter verderop. Het museum, intussen ondergebracht in het vroegere gemeentehuis van Latour, kunnen we helaas niet bezoeken. ‘Werken aan de gang’, zegt de conservator. ‘In april moet alles klaar zijn voor het eeuwfeest. We hebben eindelijk wat middelen gekregen om het gebouw en de collectie te moderniseren. De Gaume wordt al te vaak vergeten. Het ministerie van Defensie heeft onlangs een kaart met de slagvelden van ’14-’18 verspreid. En lap, we staan er weer niet op.’
Het museum teert op een team van twintig vrijwilligers, de helft afstammelingen van gefusilleerden. Ondanks zijn leeftijd neemt Jean de meeste rondleidingen voor zijn rekening. Ook die keer toen drie Duitse toeristen langskwamen, gedreven door nostalgie. ‘Ze hadden hier tijdens de Tweede Wereldoorlog gelegen’, vertelt hij. ‘Een sprak goed Frans, hij legde uit hoe verrast ze waren in mei 1940. De hele streek was leeg, tot de laatste man was gevlucht. Ik heb hen verteld van 1914, ze wisten er niets van. Na hun bezoek snapten ze waarom de mensen in mei 40 als de dood waren pour les Boches (de moffen, nvdr.). In de Tweede Wereldoorlog hebben de Duitsers zich hier voorbeeldig gedragen. Toch zul je in deze streek nooit een Duitse vlag zien wapperen. Het steekt dat Duitsland nooit officieel excuses heeft aangeboden, terwijl de namen van de betrokken regimenten en officieren bekend zijn.’ Het gedenkteken werd in 1920 opgetrokken, door een comité van oorlogsweduwen. Groot is het niet, maar de namenlijst maakt indruk. De Lamberts staan er zes keer op, vader en al zijn zonen. Dat is één vermelding meer dan de Lavals, die nochtans evenveel jongens telden. ‘Eentje was afwezig’, weet Jean. ‘Die lag in Loncin, hij is omgekomen bij de ontploffing.’
De martelaren van Tamines
Léonard Bonnet is aan de censuur ontsnapt. Zijn gedenksteen, een van de vele in de muur van de Eglise Saint-Martin, laat aan duidelijkheid niets te wensen over. ‘Enlevé par les barbares allemands, et martyre de leurs atrocités’. ‘De nabestaanden moeten de steen in 1940 hebben uitgebroken en verborgen’, zegt Simon Alexandre. ‘Anders valt het niet te verklaren, want de Duitsers zijn er met de luizenkam doorgegaan. Alle verwijzingen naar de wreedheden van 1914 werden uitgewist.’ Op een klunzige manier, zo kunnen we vaststellen. Bezwarende woorden werden uit het arduin gebeiteld, de verticale stroken springen des te meer in het oog. Anders dan Latour of Ethe ontbreekt de naam van Tamines op geen enkele herdenkingskaart. De fusiegemeente van Sambreville is een van de zeven erkende martelarensteden, naast Leuven, Aarschot, Dendermonde, Visé, Andenne en Dinant. Niet toevallig liggen drie villes martyres in de provincie Namen. Na de val van Luik trok het tweede Duitse leger richting Namen- Charleroi. Aan de oevers van de Samber en de Maas botste het op vooruitgeschoven stellingen van het Franse leger, met hevige gevechten en zware verliezen tot gevolg. De burgerbevolking heeft het gelag betaald. Andenne op 21, Tamines op 22 en Dinant op 23 augustus, het werd een driedaagse van bloed en furie. Dinant spant met 687 vermoorde burgers de kroon, maar ook het mijnstadje Tamines werd met 384 slachtoffers erg zwaar getroffen.
Simon Alexandre is directeur van een investeringsfonds voor hightech start-ups. Voordat hij zich tot computerwetenschapper omschoolde, studeerde hij aan de UCL geschiedenis. Hij heeft zijn proefschrift over het bloedbad van Tamines op algemeen verzoek afgestoft, de aanvragen voor lezingen vallen niet bij te houden. ‘Op 11 november was ik in Tamines zelf’, zegt hij. ‘Het leeft hier. Het bloedbad van 22 augustus, dat is hun Hiroshima.’ De herdachte feiten zijn dan ook gruwelijk. Het begon al tijdens de gevechten, toen burgers als levend schild werden gebruikt bij pogingen om de brug over de Samber in te nemen. Terwijl de halve stad in brand stond, werden voor café Hennion op de place Saint-Martin negen willekeurig gearresteerde mannen geëxecuteerd. Het bleek slechts de opmaat voor wat zich zaterdagavond op het marktplein afspeelde. Zeshonderd mannen, eerder die dag gegijzeld en opgesloten in de kerk van de parochie Sainte-Marie, stonden op elkaar gepropt op de brede berm tussen het plein en de Samber. De angst was tastbaar, tijdens de escorte had het al geweerkolven, doodschoppen, spuug en verwensingen geregend. ‘Toch had niemand het vervolg verwacht’, zegt Alexandre, die alle bronnen van overlevenden en getuigen heeft uitgevlooid. ‘Het marktplein krioelde van de soldaten. Er werd een executiepeloton gevormd: liggend, knielend, staand, zodat op verschillende hoogtes kon worden gevuurd. Een van de officieren declameerde met luide stem de beschuldiging: dat ze franc-tireurs waren, burgers die op Duitse soldaten hadden geschoten. Meteen daarop hebben ze een eerste salvo op de massa afgevuurd.’
5500 burgers
Het was pure horror. Stervenden, zwaargewonden en overlevenden buitelden over elkaar. De zwakken werden vertrappeld, anderen sprongen in paniek in de Samber. Velen verdronken of werden alsnog doodgeschoten, voor anderen betekende het de redding. Na het eerste salvo volgde een tweede, veel dodelijker. Daarna zwegen de geweren, maar nog was de slachtpartij niet voorbij. Alexandre: ‘Uit de kerk Saint-Martin, door de Duitsers ingericht als Rode Kruispost, kwamen soldaten om de gewonden en overlevenden met het blote wapen af te maken. Bajonetten, bijlen, ijzeren staven, geweerkolven, het was je reinste slagerij.’
Tijdens de eerste maand van de Duitse invasie werden naar schatting 5500 burgers omgebracht, meestal tijdens massa-executies. Haast altijd weerklonk de beschuldiging van francs-tireurs, vrijschutters. Zo probeerde Duitsland ook de aanzwellende internationale kritiek te pareren: de executies waren gerechtvaardigde represailles omdat Duitse troepen door burgers beschoten zouden zijn. Alexandre: ‘Het klopt dat de schrik voor vrijschutters er diep in zat – een erfenis van de Frans-Pruisische oorlog van 1870, toen er inderdaad Franse vrijschutters aan het werk waren. Maar dat schrikbeeld werd door de Duitse legerleiding bewust opgeklopt om de soldaten in de juiste gemoedsgesteldheid te brengen. Tenslotte ging het ook maar om jongens die een maand eerder gewone boeren of arbeiders waren geweest. De represailles waren een manier om de Belgische bevolking murw te slaan zodat ze zeker geen verzet zou bieden. De Duitsers dachten trouwens dat ze zonder veel moeite in een paar dagen door België zouden kunnen marcheren. Dat viel dik tegen, alleen al rond Luik hebben ze meer dan een week en 5000 man verloren. Het bloedbad van Tamines was de wraak van een regiment dat de vorige dagen totaal onverwachts zware verliezen had geïncasseerd. Ook de mentaliteit van de Pruisische officieren speelde mee. Aan de militaire academies werd de haat erin gelepeld, haat voor al wat Frans was, maar ook voor al wat katholiek was.’
We lopen naar het gedenkteken bij de Samber. Opgeblazen in 1940, na de oorlog heropgebouwd. Het is een plomp geval, in een rommelig kader. ‘Het herdenkingstoerisme staat hier nog in zijn kinderschoenen’, zegt Alexandre. ‘We kunnen nog veel leren van Ieper, of van de musea in Verdun of aan de Somme.’
Het herdenkingsprogramma Fédération Wallonie-Bruxelles vindt u op www.commemorer14-18.be
DOOR ERIK RASPOET, FOTO’S FRANKY VERDICKT
‘De soldaten in Loncin werden levend verbrand of verpletterd onder de brokstukken, als hun longen al niet waren ontploft.’
‘De mannen van Latour werden naar een veld buiten het dorp geëscorteerd. Daar werden ze gefusilleerd of met bajonetten afgemaakt.’
‘In Gomery hebben de Duitsers een Rode Kruispost van de Fransen uitgemoord, met 300 gewonde soldaten, dokters en ambulanciers.’