Het vernieuwde Centre Pompidou in Parijs pakt uit met een prestigieuze millenniumtentoonstelling: “Le temps, vite”.

Rond twaalf thema’s is een overvloed van gebruiksvoorwerpen en kunstobjecten samengebracht die te maken hebben met wat Plato “het beweeglijke beeld van de eeuwigheid” noemde: de tijd. De tentoonstelling begint bij de nacht en eindigt in het felle licht van de zon. Een ambitieus parcours.

Bij het binnenkomen ziet de bezoeker, in het halfduister als bij een maanverlichte nacht, een Egyptisch wateruurwerk uit 282 voor Christus. Daarnaast La Luna, een marmeren zuil van de Italiaanse arte povera-kunstenaar Luciano Fabro. Vervolgens een video-installatie van Nam June Paik, Moon is the oldest TV.

De hele opzet van de tentoonstelling zit in deze eerste objecten vervat. Le temps, vite is een reflectie op de tijd, van de vroegste oudheid tot nu. De maan die Nam June Paik toont is onze eerste kompaan op zoek naar het ritme van het heelal. Met hun clepsydra probeerden de Egyptenaren de tijd “die vloeit als water” meetbaar te maken. De tijd ligt echter evenzogoed onomkeerbaar en voor eeuwig vast, als in de nerven van het marmer van Fabro.

Voor eeuwig? Straks verlaat de vermoeide bezoeker de tentoonstelling in een verblindend licht, langs een ander werk van Fabro: Il sole. Een foto door de telescoop Hubble van een exploderende ster zal hem/haar eraan herinneren dat volgens de astrofysici onze zon over vijf miljard jaar onherroepelijk uiteenspat. Maar dat zal die bezoeker dan even geen zorg zijn. Want na een labyrintische wandeling langs 400 objecten, opgesteld in twaalf thematische proposities, onder een klankdecor dat een koepel van ritmes weeft, snakt hij of zij naar een stoel en een drankje in de (vernieuwde) cafetaria. Aan het belendend tafeltje zal mogelijk iemand opperen dat deze expositie net zo goed verderop had kunnen zijn georganiseerd, in de Cité de Sciences van La Vilette. Geen onterecht idee, denkt onze vermoeide bezoeker, maar tentoonstellingscommissaris Daniel Soutif is daarvoor toch te veel filosoof en kunstkenner. Maar Soutif is ook Fransman en dus had hij misschien toch iets beter naar de goede raad van zijn landgenoot De Montherlant geluisterd: l’art d’ennuyer, c’est de vouloir tout dire.

EEN GESOFISTIKEERDE GRABBELTON

Het moest en zou een heel bijzondere expositie worden. Na 27 maanden werd het Centre Pompidou immers eindelijk opnieuw opengesteld voor het publiek. En dan was er ook nog de nieuwe eeuw en het kakelverse millennium. Is ’tijd’ niet een van de ‘sites’ waar je alle grote culturele mutaties van de voorbije eeuw op terugvindt, zo bedacht iemand. Is onze samenleving niet ingrijpend veranderd door een exponentieel toenemende versnelling, door real time-communicatie, nanotijdmeting en verlengde levensduur? Welaan dan: laten wij hier op de vernieuwde, spacieuze zesde verdieping van het Centre een tentoonstelling bouwen. Geen expositie over de tekenen van de tijd in de kunst, evenmin over kunst en tijd, maar een onderzoek aan de hand van artistieke en utilitaire artefacten naar de beleefde tijd, de doorleefde tijd, de herinnerde tijd, de onomkeerbare tijd.

En zo geschiedde. Deze stad, waar Henri Bergson bij het begin van vorige eeuw zijn ideeën over de ‘intuïtieve duur’ had ontwikkeld, ensceneerde bij de aanvang van het volgende centennium een filosofische reflectie over de tijd, bestemd voor een breed publiek en in decor gezet door François Confino, bekend van de expositie Ciné-Cités.

Het is een overdadige, licht chaotische, prikkelende en net geen oeverloze ervaring geworden. Soms wel wat pedant, wanneer teksten uit de Timaios van Plato worden geciteerd. Soms beklijvend, als Mapplethorpe je op zijn laatste zelfportret uitgemergeld in de ogen kijkt. Soms gratuit, wanneer Bernard Lavier een Ferrari naast een fles Romanée-Conti uit 1929 plaatst. Soms poëtisch, als de naald van de Pendulum with black Bath van Rebecca Horn het roerloze water net niet raakt. Soms verbijsterend, wanneer een camera in één beweging inzoomt op een menselijke hand vanop een extragalactische afstand van 100 miljoen lichtjaren tot op het protonniveau van 0,000001 angström. Soms interessant, wanneer Azteken- en Mayakalenders naast die van Bali of Gallië worden gelegd.

En ten slotte soms ronduit hemels, wanneer je, alleen in een luistercabine, de toevallige registratie hoort van Thelonious Monk, die op een luie middag in april 1957, tussen twee opnamen door, twintig minuten op zijn piano zit te tokkelen op zoek naar een definitieve vorm voor zijn Round Midnight.

Wat een panopticum, zegt u. Wat een gesofistikeerde grabbelton. Wat een incoherentie ook. Het lijkt wel een uit de hand gelopen brainstorming van een bevlogen tentoonstellingscommissaris met zijn uitgelaten secondanten. Dat is het ook. Maar met een cartesiaanse noodgreep kreeg de commissaris zijn expositie toch in een enigszins behapbaar geheel, dankzij de truc met de twaalf trajecten.

LE PONT MIRABEAU

Scenograaf François Confino ontwierp met doorschijnende doeken en plastic wanden een parcours als een luchtig labyrint, waarin we de draad van de tijd moeten zoeken. En zoeken zullen we, want het overvloedig getoonde draagt naam noch titel, maar wel een nummer. Dat vinden we dan weer terug in een gratis boekje, waarin we bij het schaarse licht enige verklaring of commentaar kunnen lezen. Altijd nuttig wanneer je voor een Chinese zandloper, een Ottomaanse zonnewijzer of een atomaire cesiumklok staat.

De tocht is opgesplitst in twaalf trajecten, waarin telkens een aspect van ’tijd’ wordt gewikt en gewogen, te beginnen bij ’tijd en de hemel’. Onder een replica van de koepel van de San Lorenzo in Florence (waarop de sterrenhemel van de nacht van 4 juli 1442 geschilderd staat) beluistert u een gelegenheidscompositie van Heiner Goebbels. Dit muzikale surplus is geen toeval, want het Centre Pompidou wilde opnieuw aanknopen bij de grote multidisciplinaire tentoonstellingen uit de beginjaren ( Paris-Berlin en Paris-Moscou), waaraan werd meegewerkt door zowel de bibliotheek van het Centre als door het Ircam (Institut de recherche et de coordination acoustique/musique). En dus krijgt u een geraffineerd klankdecor, veel filmmontages en literair archiefwerk.

Het tweede traject is voor de kunstliefhebber het meest aansprekend. In Le temps, je… komt de subjectieve tijd aan bod, het besef van het individu dat de tijd aan hem vreet. In tientallen zelfportretten proberen kunstenaars de tijd te weerstaan. Warhol die zich in de fractie van een Polaroïd een drag-identiteit aanmeet, Esther Ferrer die in geassembleerde foto’s zichzelf observeert, zoals ze was en is geworden. Het meest hopeloze gevecht met de tijd leverde Gabriel Orozco die een bol plasticine, van hetzelfde gewicht als de kunstenaar zelf, door de straten van New York rolde om op die manier het stofferige spoor te bewaren van zijn tochten door de stad. Natuurlijk mocht het genre van de ‘vanitas’ niet ontbreken wanneer de kunst zich bezint over de meedogenloze tijd. De tentoonstellingsmakers lieten de kans liggen om eigentijdse versies van dit genre te tonen, maar anderzijds lieten ze zich haast verleiden tot een expositie in de expositie rond het enigmatische werk van de zeventiende-eeuwse Cornelis Gijsbrechts. Deze Antwerpenaar combineerde de klassieke vanitas-ornamenten met het trompe-l’oeil, waardoor zijn werk een haast conceptuele intensiteit kreeg.

Boven al deze pogingen van kunstenaars om de tijd te bezweren of te betrappen, weerklinkt op de tentoonstelling een archiefopname met de stem van Guillaume Apollinaire: Vienne la nuit, sonne l’heure, les jours s’ent vont, je demeure…

HET VERLEDEN BETRAPT

In de volgende trajecten draait het om ’tijd en taal’ ( is ons hysteron proteron geen staaltje van talige acrobatie met de tijd?), ‘kalenders’, ’tijdmeting’, ’tijdsbesteding’ (Marcel Broodthaers, gefilmd terwijl hij in de regen aan het werk is, Roland Barthes die het manuscript van La Chambre Claire assembleert) en ‘vrije tijd’ (met de onovertroffen Beanery van Edward Kienholtz, een kroeg waarin houten poppen met hoofden als wijzerklokken lusteloos aan de bar hangen).

Ongetwijfeld het meest intrigerend traject is dat van de ‘herinnering’. Hier komt de waanzinnig toenemende snelheid aan bod waarmee we het pas ontloken verleden digitaal kunnen stockeren, haast betrappen. Het handelt over de gigantische databases, waarvoor geen tijd zal resten om ze te consulteren. Hier bijt de tijd zich in zijn eigen staart.

En wat moeten we met het laatste traject, waar de onomkeerbaarheid van de tijd aan de orde is? Spottend toont Daniel Spoerri in een aandoenlijk teruglopend filmpje hoe fecaliën via een smakelijke maaltijd en passant langs slager en slachter pront uitmonden bij een goed gevleesde koe in de weide. Maar de vlucht van de tijdpijl verloopt in de moderne fysica intussen al heel anders. Nog steeds onomkeerbaar, maar met thermodynamische stelligheid haast hij zich van orde naar toenemende wanorde. Geen mooier slot dus dan de entropische densiteit in het Poème Symphonique, waarbij György Ligeti 100 metronomen loslaat in een helse chaos, tot de laatste met een vermoeide tik stilvalt. Volgt de foto van de kosmische explosie door de Hubbletelescoop, Il Sole van Fabro, de batterij van licht, et puis le temps s’arrête.

Bij de tentoonstelling hoort een catalogus. Die kreeg de vorm van een krant. Is de krant immers niet de secondewijzer van de geschiedenis, dixit Schopenauer? Maar de organisatoren bedachten dat het toch wel om een eigentijdse krant moest gaan. En dus voorzagen ze die krant van interessante bijlagen, kleurige meenieters, glanzende fotomagazines, stripverhalen en folders. Alles verpakt in een plastic hoesje, zoals u dat op zaterdag in de bus vindt. De wekelijkse kwelling van de weerloze krantenlezer, nu ook als catalogus.

Gelukkig zorgden de organisatoren ook voor een fraai nevenprogramma. Het Centre Pompidou beschikt immers niet voor niets over een nieuwe spektakelruimte en een mooie bioscoopzaal. Ik zag er Cleo de 5 à 7 terug, na haast veertig jaar. Veertig jaar? Dat bracht me terug naar de tijd van Jacques Brel. Die zong: “Il y a deux sortes de temps. Y a le temps qui attend. Et le temps qui espère.” Zo eenvoudig was dat toen.

“Le Temps, vite”. Parijs, Centre national d’art et de culture Georges Pompidou. Tot 17.4. Alle dagen, behalve dinsdag, van 11 tot 21u. Toegang 50 FF.

Bob De Groof

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content