Hoe ver reikt het winstprincipe en waar begint gemeenschapszin? En heeft de tucht, die de markt beweert zichzelf te kunnen opleggen, gewerkt? Over die grote maatschappelijke vragen handelt het asbestdossier van de onderzoeksjournalisten Marleen Teugels en Nico Krols, waarvan Knack deze week een derde, alweer beklijvende aflevering brengt.
In de asbestgeschiedenis heeft de markt zo te lezen weinig zelftucht aan de dag gelegd en heeft het winstprincipe decennialang de gemeenschapszin verdrongen. En die houding, dat schuldig verzuim, kost nog dagelijks mensenlevens. Want asbest, zo weten we, is een trage sluipmoordenaar.
In een voorzichtig gecomponeerde Vrije Tribune, die afgelopen zaterdag in een aantal weekendkranten verscheen, verdedigt Karel Vinck, die als gewezen CEO van Eternit in Italië een zware veroordeling opliep, de positie van de industrieel.
Vinck doet in zijn verdediging niets af aan de feiten zoals die in dit blad naar voren werden gebracht. Hij voegt er zelfs aan toe: ‘De rechter [in Italië] achtte de band bewezen tussen de onvrijwillige handelingen van mijnentwege en de 25 jaar later ontstane kankers. Ik respecteer de beslissing van de rechters…’
Maar Vinck schrijft ook: ‘Aan elke industriële onderneming zijn risico’s verbonden.’ En dat is een mening die de afgelopen weken in ondernemerskringen, na de schok veroorzaakt door de publicatie van de asbestserie, wel vaker te beluisteren viel.
Vinck stelt daarbij de vraag: is industriële activiteit, waarbij mensen in de loop van de productie een beroepsziekte oplopen, die menselijke prijs waard? En hij geeft het voorbeeld van de duizenden mijnwerkers die stoflong kregen terwijl ze de steenkool bovenhaalden die ons warm hield.
De vergelijking met stoflong bij mijnwerkers snijdt in de discussie over asbestverwerking weinig hout.
Terwijl mijnwerkers zich bewust waren van de gevaren verbonden aan hun bedrijvigheid, zijn er tal van aanwijzingen dat de asbestindustrie vitale – het woord is hier op zijn plaats – informatie over de kwalijke gevolgen van zelfs lichte blootstelling aan het product heeft geminimaliseerd en zelfs verzwegen, niet alleen voor de werknemers, ook voor de bewoners in de onmiddellijke buurt van de vestigingen en voor de verbruikers.
‘ Dat het industriële risico zo groot was, wist ik niet en kon ik niet weten‘, zegt Vinck in zijn Vrije Tribune. Volgens de minzame Vinck mogen we de situatie van toen niet beoordelen met de wetenschappelijke kennis die we nu hebben. Alleen, de wetenschap was in die dagen zeker niet gering, en op zijn zachtst gezegd bijzonder alarmerend.
In 1955 al toonde Richard Doll het verband aan tussen asbest en longkanker. Rond dezelfde tijd demonstreerde Chris Wagner, met studiewerk onder zwarte arbeiders in de Zuid-Afrikaanse asbestmijnen, een niet te weerleggen verband tussen asbest en mesothelioom. Maar omdat de asbestlobby Wagner als ‘een gek’ presenteerde, zou het tot 1961 duren vooraleer zijn studie het imprimatur kreeg van het British Journal of Industrial Medicine.
In december 1971 – het jaar dat Karel Vinck consultant werd bij Eternit S.p. A in Italië – is er de lezing van de Leuvense professor Gyselen in de Eternit-vestiging in Kapelle-op-den-Bos. De tekst van die lezing is bekend. Gyselen schetst daar het grote gevaar voor borstvlies- en buikvliesmesothelioom, ‘ een ernstige ziekte, waarvan de relatie met zelfs een lichte blootstelling aan asbest niet te ontkennen valt’.
Was Vinck aanwezig toen Gyselen zijn lezing gaf? Zo niet, werd hij door de eigenaars, de aandeelhouders van het bedrijf gewaarschuwd voor de gevaren verbonden aan asbestverwerking?
De aandeelhouders, een aantal grote families die generatieslang met asbestverwerking een gigantisch fortuin verzamelden, blijven in deze kwestie opvallend zwijgen. Ook al ondergaan hun werknemers, de omwonenden van hun bedrijven en hun klanten dagelijks nog de dodelijke gevolgen van het product dat zij lieten aanmaken. Op geen enkel moment hebben zij publiekelijk de verdediging opgenomen van de man die hun bedrijf en hun holding leidde en die in Italië zwaar werd veroordeeld.
De aandeelhouders zitten vandaag, veilig afgeschermd, op hun bergen goud. Goud, waarover Shakespeare zijn Timon van Athene laat zeggen dat ‘het melaatsheid lieflijk maakt, en de dief eert’.
door Rik Van Cauwelaert