Federaal minister Armand De Decker tracht de tsunami’s aan te grijpen om de ontwikkelingssamenwerking in een hogere versnelling te schakelen. Daarvoor rekent hij op de goodwill van zijn Belgische en Europese collega’s. En van de Verenigde Staten.
Toen op zondagnamiddag 26 december de eerste berichten over de vloedgolf in Zuidoost-Azië binnensijpelden, belde minister van Ontwikkelingssamenwerking Armand De Decker (MR) naar zijn kabinetschef met de vraag om meteen naar CNN te kijken en het crisiscentrum te openen. ‘Er was sprake van 300 doden, maar ik had het gevoel dat het er veel meer zouden zijn. Na telefoontjes met mijn collega’s van Defensie André Flahaut (PS) en Buitenlandse Zaken Karel De Gucht (VLD) wisten we nog niet echt wat we konden doen. Net als de rest van de wereld hebben we eigenlijk pas de dinsdag een duidelijk zicht gekregen op de omvang van de ramp.’ Voor De Decker het moment om contact op te nemen met zijn partijgenoot en Europees Commissaris voor Ontwikkelingssamenwerking Louis Michel. ‘Vanuit een Belgische reflex heb ik onmiddellijk aan het Europees niveau gedacht om van daaruit zo veel mogelijk te coördineren. En nu is er natuurlijk het grote voordeel dat mijn oude vriend Michel op die post zit.’
Op nationaal vlak besliste De Decker in overleg met Flahaut om de Belgische interventie-eenheid B-Fast in te zetten en op woensdag twee vliegtuigen ter beschikking te stellen van het Rode Kruis en Artsen zonder Grenzen. ‘Flahaut heeft me gevraagd of ik dat kon betalen. Ik heb dat gedaan, zoals altijd (lacht). Ik betaal de luchtmacht (lacht luider).’
Op woensdag startten ook de stortingen. Vlaanderen begon met 500.000 euro, de dag daarna volgde Wallonië met 1.000.000. ‘We hebben de concurrentie laten spelen. Vandaag zitten we aan 30 miljoen euro overheidssteun, zonder de miljoenen die de ngo’s krijgen van de bevolking.’ De helft daarvan komt uit het gezamenlijk budget van Buitenlandse Zaken en Ontwikkelingssamenwerking. De overige 15 miljoen zal de regering de komende drie jaar besteden aan de heropbouw van Zuidoost-Azië.
Hypothekeren die bedragen niet de rest van uw begroting?
ARMAND DE DECKER: Het geld komt inderdaad van de bestaande begroting voor noodhulp. Ik zal dus de komende maanden meer geld moeten vragen aan de minister van Begroting. Anders zullen andere landen dit jaar niets krijgen. Op de Raad van ministers zijn we vorige week onder de Europese collega’s in elk geval overeengekomen dat de budgetten die we nu uitreiken, bovenop de bestaande begroting moeten komen.
De eerste militairen vertrokken pas twee weken na de ramp. Spoedarts Luc Beaucourt vindt dat de Belgische regering te traag reageerde.
DE DECKER: Dat is helemaal belachelijk. Hij stelt ook voor dat de eerste minister voortaan alleen de beslissingen zou nemen bij dergelijke rampen. Wat denkt hij dat de premier in dat geval zou doen? Hij zou Defensie, Buitenlandse Zaken en Ontwikkelingssamenwerking raadplegen, net zoals wij ook nu overleg gepleegd hebben. Het ligt in Beaucourts karakter om dergelijke kritiek te geven. Hij wil zo graag in de media komen. Het was heel moeilijk om te weten waar we de militairen naartoe moesten sturen. Samen met de mensen van de civiele bescherming vertrekken ze nu naar Sri Lanka, waar onze ereconsul eerst een analyse heeft gemaakt, zodat we tenminste ingaan op pertinente noden. We konden echt niet vroeger weten waar wat nodig was.
Kunt u dan tevreden zijn over de internationale coördinatie ter plekke?
DE DECKER: De Amerikanen hadden eerst voorgesteld om met vier landen de leiding te nemen. Maar ze hebben uiteindelijk wel ingezien dat ze dat beter konden overlaten aan de Verenigde Naties (VN). Iedereen is intussen tot het besef gekomen dat we internationaal beter voorbereid moeten zijn op dergelijke rampen en dat we nauwer zullen moeten samenwerken. De Europese ministers hebben de Commissie gevraagd om tegen de volgende Raad een voorstel te doen voor een soort ‘EU-Fast’, een Europese humanitaire interventiemacht in de schoot van de VN die bijzonder snel in rampgebieden aanwezig kan zijn.
U kunt moeilijk ontkennen dat u van die krachtenbundeling ook een opstapje wilt maken voor een Europees leger. Hoe reageerden de grote lidstaten?
DE DECKER: De Britten hebben niet veel gezegd (lacht).
Dat is gevaarlijk.
DE DECKER: Ja. Maar de beslissingen zullen niet op militair vlak genomen worden. Het blijft een politieke aangelegenheid. Ik geloof niet dat een snelle humanitaire interventiemacht een grote invloed zal hebben op de oprichting van een Europees leger. Frankrijk of Duitsland zullen niet van de ene dag op de andere hun onafhankelijke leger opgeven om een deeltje te worden van een Europese strijdmacht. Het zal wel helpen om spontaner Europees te gaan denken. We krijgen elk jaar te maken met aardbevingen. Zo zullen we leren om Europees te reageren, en niet langer nationaal.
U wou de tsunami’s aangrijpen om ook op andere ontwikkelingsdomeinen stappen te zetten. Maar uw regeringspartners floten de Tobintaks (de heffing van 0,02 procent op deviezenwissels van meer dan 10.000 euro, waarvan de opbrengst gebruikt kan worden voor ontwikkelingsprojecten) meteen terug.
DE DECKER: Vooreerst heb ik de Tobintaks van onder het stof gehaald omdat het een Belgische wet is, die echter maar van kracht wordt als ook de andere landen hem goedkeuren. Toen ik senaatsvoorzitter was, heb ik mij onthouden bij de stemming. Maar ik was toen nog geen minister van Ontwikkelingssamenwerking en kende nog niet alle voordelen ervan.
Neem nu de financiering van de ramp in Zuidoost-Azië. Zoiets kost ons momenteel handenvol geld. In 2000 zijn 189 landen overeengekomen dat we voor 2015 de armoede zouden halveren. Dat moet gefinancierd worden en er liggen verschillende oplossingen op tafel. Zo stellen de Britten voor om tot 2015 een lening van 50 miljard dollar per jaar te geven aan de ontwikkelingslanden.
Vindt u dat een goed idee?
DE DECKER: Half. Ik vrees dat we daarmee de moeilijkheden doorschuiven naar onze kinderen en naar de ontwikkelingslanden na 2015. Hoe zullen die dat terugbetalen? De Tobintaks, die ook deel uitmaakt van een voorstel van de Franse president Jacques Chirac en zijn Braziliaanse collega Luiz da Silva, is volgens mij de beste oplossing. Het is ook geen echte belasting want het gaat enkel om bedragen die alleen de grote banken dagelijks versluizen. Het percentage dat ze moeten afdragen, is bovendien zo miniem dat het voor hen om verwaarloosbare bedragen gaat. De gewone burger zal er nooit voor moeten betalen. Ik wil het dus niet langer hebben over een To- bintaks, maar over ‘Tobinhulp’.
Karel De Gucht leek niet overtuigd.
DE DECKER: Ja. Maar ik heb hem achteraf een nota van mijn kabinet laten lezen en hij zei: ‘Dat is inderdaad zeer overtuigend, maar ik blijf ertegen omdat het een taks is. En voor de VLD is het niet strategisch om daar nu op in te gaan.’ Ik had ook Patrick Dewael aan de lijn. ‘Ah, Armand Tobin, hoe gaat het ermee?’, grapte hij. Maar hij vertelde mij wel dat hij ooit een hoofdstuk over ontwikkelingssamenwerking had geschreven in een van zijn boeken waarbij hij de Tobintaks naar voren schoof als een belangrijk instrument. Ook hij is dus in feite een voorstander. De Tobintaks is ontworpen door John Maynard Keynes, James Tobin en Paul Bernd Spahn. Dat zijn alledrie Nobelprijswinnaars voor de Economie. Dat kunnen toch geen dommeriken zijn? Waarom zou ik er dan niet in geloven?
Hoe denkt u naast de VLD’ers ook de Amerikanen en de Japanners te overtuigen?
DE DECKER: De Amerikanen zitten in een heel benarde positie. Door hun oorlog in Irak zijn zij meer dan ooit geïsoleerd. En president George Bush is bezig aan zijn laatste ambtstermijn. Ze zoeken naar een manier om hun imago op te vijzelen.
En dat uitgerekend via de Tobintaks?
DE DECKER: Misschien niet via de Tobintaks. Maar ze zullen hun goodwill aan de wereld tonen via ontwikkelingshulp. Ik verwacht dat de Amerikanen binnen de zes maanden serieus actie zullen ondernemen. Ik voel dat aan en ik heb toch 25 jaar politieke ervaring. Ze moeten toch iets uitvinden? En dan moeten de Europese landen daarop ingaan. Wij hebben nu beslist om de handen in elkaar te slaan voor ontwikkelingshulp, maar als de Amerikanen morgen een Marshallplan voor de derde wereld lanceren, zullen we toch moeten volgen.
Terug naar België. In het verleden waren er vaak conflicten tussen Buitenlandse Zaken en Ontwikkelingssamenwerking. Ook u blijft wat in de schaduw van De Gucht.
DE DECKER: Dan moet u misschien vaker de Franstalige pers lezen. Maar de samenwerking is nooit gemakkelijk geweest. Ook niet in de tijd dat François-Xavier de Donnea (MR) staatssecretaris van Ontwikkelingssamenwerking was en Leo Tindemans (CD&V) minister van Buitenlandse Zaken. Nu is het anders omdat er een minister van Ontwikkelingssamenwerking is en mijn begroting tweemaal zo groot is als die van De Gucht. De ministers van Buitenlandse Zaken moeten daarmee leren leven. In Nederland hebben de beide ministers duidelijk vastgelegd wie welke invloedszones voor zijn rekening neemt.
In België is dat niet zo.
DE DECKER: Neen. We zijn allebei minister, hij is partijvoorzitter geweest, ik senaatsvoorzitter. Eh voilà. Maar we kennen elkaar al zeer lang en zeer goed. We zijn allebei echte liberalen. Het is dus niet zo moeilijk om samen te werken.
Over Congo was u het recent toch serieus oneens.
DE DECKER: Ja. Maar u weet aan wie de regering gelijk heeft gegeven. Na De Guchts opmerkingen over de Congolese politieke leiders, hebben we meteen beslist dat er niets moest veranderen aan de prioriteit van de Belgische regering tegenover Centraal-Afrika en Congo. De hulp aan onze ex-kolonie zal nog stijgen.
Velen zijn er nochtans van overtuigd dat de uitspraken effect hebben gehad op Kabila.
DE DECKER: Ik was een maand eerder in Congo dan De Gucht. Tijdens een persoonlijk onderhoud met president Joseph Kabila heb ik hem wat corruptie betreft duidelijk gezegd waar het op stond. Ik denk dat dat efficiënter is dan in de pers een verklaring af te leggen waardoor de hele Congolese samenleving wantrouwig wordt. Op de vraag van de Wereldbank voor infrastructuurhulp heb ik positief geantwoord, maar alleen op voorwaarde dat de corruptie in alle ontwikkelingslanden zou worden aangepakt. Want dat is ook een van de gevaren van de uitspraken van De Gucht. Hij liet uitschijnen dat corruptie een Congolese specialiteit was. Maar het is de realiteit in 85 procent van de ontwikkelingslanden. Dus moeten wij er maar voor zorgen dat ons geld niet naar corrupte mechanismen gaat. Door programma’s op te stellen voor de universiteiten, rechters, militairen, noem maar op. Ik heb dat ook voorgesteld aan mijn Europese collega’s én hen gevraagd om daar telkens op terug te komen.
U hebt dus niet meer geduld dan De Gucht?
DE DECKER: Ik heb niet meer geduld, maar we kunnen dat niet in twee, drie jaar regelen. Bovendien moeten wij er ook voor zorgen dat die nieuwe militairen en politiemensen betaald worden voor hun prestaties. Anders hebben ze geen andere keus dan zich corrupt te gedragen.
De regering heeft De Gucht erop gewezen dat hij misschien niet genoeg beseft dat de verschillende partijen anderhalf jaar geleden nog in volle oorlog zaten. Dat is gestopt door het buitenlands beleid van Louis Michel (destijds minister van Buitenlandse Zaken, nvdr) en door de akkoorden van Arusha en Sun City. Die leiders voeren momenteel geen oorlog meer, ze werken samen en bespreken hun moeilijkheden op een politieke manier. Dat is een revolutie! Het is de eerste keer in de Congolese geschiedenis dat zoiets gebeurt. Nu zeggen dat het niet snel genoeg gaat, is gemakkelijk. Ook het feit dat andere landen zoals Zuid-Afrika invloed uitoefenen op Congo is toch een ongelofelijke verandering.
Volgens het Lambermontakkoord moet uw departement geregionaliseerd worden. In Vlaanderen is Geert Bourgeois (N-VA) minister van Ontwikkelingssamenwerking.
DE DECKER: Lambermont is er niet van gisteren. Al die tijd was de federale minister een Nederlandstalige en is er niets veranderd. Tijdens de discussie over de regionalisering waren het de Vlaamse parlementsleden die de meeste bezwaren uitten. Ondanks Lambermont is er in feite geen akkoord. Zo gaat dat soms in België. Alle parlementsleden die zich bezighouden met ontwikkelingssamenwerking, zijn ertegen, net zoals de ngo’s.
Wat niet belet dat het toch op de tafel zal belanden van het institutionele Forum.
DE DECKER: De wet is de wet. Ik ben bereid om erover te discussiëren, tenminste als de doelstelling blijft dat de ontwikkelingsmiddelen naar de bevolking in het Zuiden gaan, en niet naar het prestige van de regio’s. Mijn persoonlijke mening is dat we ontwikkelingssamenwerking juist naar een hoger niveau moeten tillen, het Europese. En niet naar een lager.
Hebt u de ngo’s intussen kunnen overtuigen van uw plannen om privé-bedrijven te betrekken bij ontwikkelingshulp?
DE DECKER: De samenwerking met de ngo’s verloopt zeer goed. Ik weet wel dat zij in het begin een beetje bang waren van een liberale minister van Ontwikkelingssamenwerking, na Marc Verwilghen (VLD) de tweede op rij. Maar we plegen regelmatig overleg. Ze zijn een zeer belangrijk onderdeel van Ontwikkelingssamenwerking. In mijn generatie, die van de soixante-huitards, zijn er veel mensen die een zeer marxistische kijk hebben op ontwikkelingssamenwerking. Maar nu beseft iedereen meer en meer dat een duurzame ontwikkeling niet kan zonder een economische groei. Dus hebben die landen investeringen nodig. En vertrouwen om die investeringen aan te trekken. Daarom ook dat ik voorstel om snel de twee grote havens in Congo operationeel te maken. Zolang dat niet in orde is, mag je nog drie keer zoveel geld pompen in de publieke sector.
De ngo’s zijn ook ongerust dat u de 0,7 procent van het bbp (bruto binnenlands product) voor Ontwikkelingssamenwerking niet zult halen tegen 2010.
DE DECKER: Ik heb altijd gezegd dat we dat zullen halen. Het probleem is dat ik het geld moet krijgen van de minister van Begroting. Om tegen 2010 van 0,5 naar 0,7 procent te gaan, heb ik elk jaar 5 miljard oude Belgische franken meer nodig. Het is echter niet gemakkelijk om de andere ministers en de minister van Begroting te overtuigen. De eerste minister weet heel goed dat hij de 0,7 procentnorm heeft ondertekend. Dat is het persoonlijke engagement van Guy Verhofstadt (VLD) en hij heeft de politieke wil om het uit te voeren. Ik zeg altijd: het ideale scenario is dat Johan Vande Lanotte (SP.A) in 2010 naast minister van Begroting ook minister van Ontwikkelingssamenwerking zou zijn.
Die 0,7 procent zal enkel gehaald worden omdat ook het geld voor bijvoorbeeld vredeshandhaving erbij gerekend wordt. Is dat nog ontwikkelingshulp?
DE DECKER: Er is geen duurzame ontwikkeling mogelijk als er geen vrede is. Waarom zou ik niet bijdragen aan militaire opleidingen of corruptiebestrijding? Ik zou het niet kunnen aanvaarden mochten de Verenigde Staten hun militaire interventie in Irak financieren met geld uit de begroting voor Ontwikkelingssamenwerking. Maar ik heb wel oren naar het voorstel van mijn Nederlandse collega (Agnes Van Ardenne-van der Hoeven, nvdr ) om meer vredesoperaties, zoals de Monuc in Congo, met geld van ontwikkelingssamenwerking te betalen. Heel vaak zijn die operaties onmisbaar om de ontwikkeling mogelijk te maken.
Riskeert u niet dat uw collega-ministers niets meer betalen omdat ze erop rekenen dat u dat wel zult doen?
DE DECKER: Dat doen ze al járen. Er is natuurlijk wel overleg. Ze weten heel goed dat ik bepaalde acties kan ondersteunen en andere niet. Maar er schuilt ook een zekere logica achter. In Luxemburg was de minister van Defensie totnogtoe ook de minister van Ontwikkelingssamenwerking. België is daarvoor te groot, maar dat heeft wel degelijk zijn nut. Tenslotte komen De Gucht, Flahaut en ikzelf ook wekelijks samen.
Schuilt daarachter niet uw verlangen om als defensiespecialist de portefeuille van Flahaut te beheren?
DE DECKER: Nee. Iedereen weet dat ik graag Defensie had gekregen. Maar ik ben heel gelukkig. U ziet dat toch?
U hebt de Senaat wel een beetje aan zijn lot overgelaten. Als voorzitter was u een keihard verdediger van de huidige Senaat, maar er zijn kapers op de kust.
DE DECKER: Ik ben blij dat Anne-Marie Lizin (PS) mijn opvolgster is. Zij zit op dezelfde lijn. Het belangrijkste is dat het initiatiefrecht van de senatoren op alle domeinen behouden blijft.
Dat is niet het voorstel dat momenteel op tafel ligt.
DE DECKER: Klopt, maar toen Verhofstadt zijn hervorming lanceerde, ging Elio Di Rupo (PS) evenmin akkoord. Het is toch vooral een persoonlijk project van de eerste minister. Alle federale landen hebben twee Kamers. In ons ingewikkeld land is er een plaats nodig waar ruimte is voor reflectie. Alle belangrijke wetgevingen, abortus, echtscheiding, euthanasie, zijn er gekomen op initiatief van senatoren. Dat komt omdat het voorstellen zijn die zeer gevoelig liggen en waarover moeilijk een consensus te vinden is. In de Kamer gaat het daarvoor te snel.
Maar de politieke partijen moeten wel mensen naar de Senaat sturen die ook volgens dat principe handelen. Hugo Vandenberghe (CD&V) bijvoorbeeld, dat is een echte senator. Net zoals de MR neurochirurg Jacques Brotchi heeft gecoöpteerd en CDH grondwetspecialist Francis Delpérée. Ook gewezen ministers hebben hun plaats in de Senaat.
Uw partij heeft niet haar beste jaar achter de rug. Als federale meerderheidspartij belandde de MR zowel in Brussel als Wallonië in de oppositie.
DE DECKER: Het is een zeer moeilijk jaar geweest. In Brussel zijn we nog altijd de grootste, maar we kwamen een zetel te kort om incontournable te zijn. Philippe Moureaux (PS) wou ons absoluut buiten en hij is daarin geslaagd. Maar dat was geen goed idee. Elio Di Rupo was bang dat de verruimingsoperatie van de MR de kant van de christen-democraten zou opgaan en dat wij dan werkelijk een alternatief zouden worden voor een absolute meerderheid in Wallonië. De uitbreidingsstrategie heeft dus tegen ons gespeeld. Federaal is het daardoor niet gemakkelijk, al denk ik wel dat we met de regering de volgende verkiezingen zullen halen. Binnen de MR vormen Didier Reynders, Sabine Laruelle en ik een sterke ploeg.
Het is wel een smalle partijtop geworden. Nog slechts drie ministers van wie een tezelfdertijd vice-premier en partijvoorzitter is. Hoe lang kan iedereen daar vrede mee hebben?
DE DECKER: De basis van de partij was in elk geval opgelucht dat Didier Reynders het voorzitterschap wou opnemen. De andere optie was Charles Michel, gesteund door zijn vader. Hij is echter nog maar dertig jaar en dat zou wellicht wat te vroeg geweest zijn. Hij doet het goed nu als secretaris-generaal en hij zal heel zeker nog voorzitter worden.
Door Hannes Cattebeke
‘Geen duurzame ontwikkeling zonder vrede. Waarom zou ik niet bijdragen aan militaire opleidingen of corruptie-bestrijding?’