Als technisch directeur van de Belgische wielerbond probeert Paul Ponnet wetenschappelijke bevindingen ten dienste te stellen van de renners. De dopingverhalen zijn voor hem een onuitputtelijke bron van ergernis.
Moeizaam proberen de wielrenners hun besmeurd imago te zuiveren en weer overeind te krabbelen na de mokerslagen van de afgelopen maanden. Zelden werd een sport zo in diskrediet gebracht als de wielrennerij vorig jaar in de Ronde van Frankrijk, toen bij een grenscontrole in de koffer van Festina-verzorger Willy Voet een gigantische lading verboden producten ontdekt werd. Dat leidde tot een grootschalig gerechtelijk onderzoek, dat op de duur de afmetingen aannam van een heksenjacht. De indruk ontstond dat heel het peloton zijn toevlucht zocht tot verboden middelen.
Inmiddels lijkt de storm wat geluwd, al werden er vorige week in Italië weer zes renners, onder wie Axel Merckx, en een dokter opgepakt voor ondervraging. UCI-functionarissen piekeren zich ondertussen suf over een middel om deze kwaal uit hun sport te bannen. Maar of nog strengere gezondheidscontroles en het ondertekenen van ethische codes door sportdirecteurs veel zullen veranderen, valt af te wachten.
In deze sfeer stoomde het peloton zich de voorbije weken onder de Spaanse en Zuid-Franse zon klaar voor een nieuwe campagne. Zaterdag trekt ook het Belgische wielerseizoen zich op gang. Traditioneel gebeurt dat met de Omloop Het Volk. Het is (onder meer) de verwachting dat een aantal Belgische neoprofs ( Glenn D’Hollander, Mario Aerts, Rik Verbrugghe) zich verder ontbolsteren en de nieuwe weg die de Belgische wielerbond in alle stilte insloeg verder effect sorteert.
In een poging om met het conservatisme te breken, werd vier jaar geleden Paul Ponnet als technisch directeur van de federatie aangesteld. Terwijl andere landen de wetenschap en technologie al volop gebruikten als hulpmiddel bij trainingsschema’s, diende Ponnet in de door improvisatie gekenmerkte omkadering van jonge renners structuur en methodiek aan te brengen. De voormalige nationale kampioen op de 400 meter horden, als dorpsgenoot van ex-renner Dirk De Wolf al lang een wielerfreak, leek daarvoor de juiste kwalificaties mee te brengen. Hij is licentiaat lichamelijke opvoeding en doctoreerde op talentontwikkeling. Dat bleek de kapstok om door de wielerbond te worden aangetrokken.
Sindsdien staat Ponnet in voor de begeleiding van jonge renners. “Ik probeer de sportwetenschap met de daarbij horende technologie en ideologie naar de eindverbruiker te brengen en in toepasbaarheid om te zetten”, formuleert hij zijn missie. Het werk van Ponnet, die als een theoreticus praat maar beklemtoont praktijkgericht te werken, blijkt zich over drie luiken te spreiden: trainersopleidingen en structuren voor een ontwikkelingsgerichte opvang, contact houden met de wetenschap en de opgedane bevindingen vertalen naar de nationale coaches, en tenslotte de planning en periodisering van de nationale kernen. Ponnet volgde ooit 150 jongeren tussen hun zesde en twaalfde in hun lichamelijke en motorische ontwikkeling en bepaalde achteraf via modellen het potentieel van elk van hen. Die bevindingen zijn voor hem nog altijd een houvast.
Het bepalen van een doordachte wedstrijdkalender is volgens Ponnet van primordiaal belang. Hij schrijft alle kwalen die de wielersport teisteren toe aan het uitblijven van een weloverwogen planning. “Iemand die op een verstandige manier zijn seizoen indeelt, moet niet naar doping grijpen”, denkt hij te weten. Maar constateert dat er hierin veel mank loopt en dat renners vaak als een stuk wild worden opgejaagd. Alleen dat, zo benadrukt hij, leidt tot die uitwassen die nu het imago van de wielersport hebben besmeurd. Het is het credo van Paul Ponnet: met behulp van de wetenschap iedere renner zo sturen dat hij, rekening houdend met zijn sociale achtergrond, op een maximale manier rendeert.
Paul Ponnet: Het is heel simpel: je moet jonge renners de middelen aanreiken om hun talent te ontwikkelen. De grote fout die in alle sporten wordt gemaakt, is dat men te vroeg die ontwikkelingskanalen afsnijdt. Een wielrenner die naar de profs overstapt, moet nog over een groeipotentieel beschikken. Dat kan alleen als de vorming al van in een pril stadium op een doordachte manier is gebeurd. Naar mijn idee liep er vooral op dat vlak de afgelopen jaren te veel verkeerd. Je wordt prof: het niveau ligt hoger, maar je kan zelf je grenzen niet meer verleggen. Met het gevolg dat ze je vertrappelen.
Het is een veelgehoorde klacht: het lichaam wordt te snel uitgeperst.
Ponnet: Omdat de renners aan hun lot werden overgelaten. Vroeger bepaalden toevalligheden of je al dan niet een topcarrière uitbouwde. Er ging veel talent verloren omdat men niet bij machte was in het trainings- en wedstrijdprogramma tot het juiste evenwicht te komen. Nu zou dat normaal niet meer mogen gebeuren. Omdat alles wat je doet stuurbaar is. Ik merk steeds meer dat renners zich dat heel goed realiseren, dat ze steeds meer op zoek zijn naar de juiste trainingsmethodiek, dat er steeds minder naar goeroes wordt geluisterd. En dan bedoel ik niet alleen jongeren, maar ook profs. Bovendien merk je dat jonge renners door hun omgeving steeds meer in handen worden gegeven van de federatie. Het is bekend: we hebben een aantal ontwikkelingen gemist omdat we kampioenen bleven produceren terwijl ze in andere landen naar mogelijkheden zochten om het potentieel te verhogen. Maar we zijn onze achterstand aan het inhalen. Toen ik in 1995 bij de wielerbond kwam, pakten we in alle disciplines waarin er op wereldkampioenschappen medailles te behalen waren, helemaal niets. In 1996 waren dat er vier, in 1997 acht. En vorig jaar in totaal zeventien.
De vraag is alleen: in hoeverre verzuipt dit talent niet bij de profs? In vele ploegen bestaat nog altijd de neiging de renners te veel te laten rijden.
Ponnet: Dat is vooral in kleinere ploegen zo. Ze moeten veel wedstrijden afschuimen om in de belangstelling te komen. En er staan mensen aan het hoofd die qua wielrennen wel over een grote ervaring beschikken, maar geen enkele theoretische ondergrond. Met het gevolg dat eerstejaarsprofs die in deze ploegen terechtkomen, niet meer de kans krijgen om door te groeien. Daarom ook proberen wij jongeren te beletten om vrij vroeg die stap naar de profs te zetten. Je bent op je 22ste niet aan het einde van je ontwikkeling. Als die goed is geweest, dan moet je gedurende vier jaar telkens nog een paar procenten winst maken. Dat zie je bij iedere renner die de afgelopen jaren naar de top doorstoomde: die hebben in hun ontwikkeling geen enkele stap overgeslagen. Sommigen hebben het misschien wat sneller gedaan, maar er is altijd sprake geweest van een heel duidelijk groeiproces. Zoals bijvoorbeeld bij Frank Vandenbroucke. Als je op een planmatige en gestructureerde manier traint, heb je acht à tien jaar nodig vooraleer je aan de drempel staat van de top. En dan kan je nog een hele periode groeien. Bij Vandenbroucke zal dat blijken. Hij kreeg een uitstekende basisopleiding, hij trainde al zijn capaciteiten op een goeie manier, maar wel zo dat er nog een progressiemarge is. Er wordt hem nu wisselvalligheid aangewreven, maar dat lijkt me logisch. Als je nog geen groot trainingsvolume aan kan, dan is het onmogelijk om je vormcurve aan te houden, dan zijn er hoogten en laagten. Het tegendeel zou me verontrusten.
Toch zijn er ook renners aan de top gekomen die het allemaal zelf hebben moeten uitzoeken.
Ponnet: Absoluut. Dat duidt op een grote mate van intelligentie en inzicht. Johan Museeuw vind ik een typerend voorbeeld. Hij is heel voorzichtig begonnen, terwijl hij rond zich renners zag die wel veel koersten. Want daarin onderscheidt het wielrennen zich van andere sporten: er is een enorme wedstrijdcultuur en geen trainingscultuur. Terwijl het in andere disciplines net andersom is. Opvallend vind ik ook dat wielrenners zich doorgaans heel vroeg gaan specialiseren, dat ze het type koersen waarin ze uitblinken accentueren, waardoor hun globale ontwikkeling in het gedrang komt. Ik zeg altijd: als je aan de top je beste capaciteit als joker gaat gebruiken, kan dat maar als heel je kaartspel in orde is. Dat is een van de oorzaken waarom je vroeger als twintigjarige niet meer trainbaar was. Wij proberen nu jongeren te motiveren om zeer lang meerdere sporten te combineren. Misschien heb je daardoor tijdelijk wel een zekere achterstand in het wielrennen, maar de totale ontwikkeling is beter. En je gaat ook in het wielrennen meerdere disciplines combineren. Zoals Museeuw dat deed. Eerst het accent leggen op het veldrijden en je in wedstrijden nooit die afmattende strategie opleggen. Maar vooral: zijn organisme niet belasten op het moment dat dit nog in volle ontwikkeling is.
Hoe meer sportdisciplines je combineert, hoe beter.
Ponnet: Zeker in het begin van de carrière. Kijk naar Tom Steels die nadrukkelijk aan zijn snelheid werkte. En aanvankelijk veel op de piste reed. Daar heeft hij de explosiviteit gekweekt. Door lang op de piste door te gaan, hield hij voldoende snelheid over om het nu op de weg waar te maken. Indien hij vroeger voor de weg had gekozen, dan zou dit anders zijn geweest. Daarom zeg ik tegen jonge renners: probeer veel minder wegwedstrijden te rijden en veel meer piste en weg te combineren. Omdat je daar je soepele pedaaltred en je snelle vezels blijft trainen. Je kan het niet voldoende benadrukken: een jonge renner moet zijn kwaliteiten prikkelen maar niet uitputten. Iemand die dat ook heel goed heeft gedaan in een periode dat er nog geen structuur bestond, is Peter Van Petegem. Die liet zich destijds omringen door specialisten. Met het gevolg dat hij nu nog altijd ieder jaar sterker wordt, dat hij plots zo’n uitmuntend wereldkampioenschap kan rijden. Terwijl hij vroeger de indruk gaf niet meer te kunnen presteren als de kaap van tweehonderd kilometer werd overschreden. Al zijn basiscomponenten zijn nu ontwikkeld, maar door zijn ervaring en doordat hij leerde nadenken over zijn trainingsstof, kan hij die nog beter gebruiken. Dat is in de opleiding van essentieel belang: dat je je atleet in de mate van zijn ontwikkeling zo onafhankelijk mogelijk maakt, dat je hem als het ware opvoedt in zelfkennis. Dan kan je echt heel lang meegaan, kijk maar naar Adri Van der Poel. Maar het is daarbij wel van essentieel belang dat je in profploegen omringd bent door specialisten, door mensen die ieder in hun domein weten waarover ze praten.
Zoals in Italiaanse teams.
Ponnet: Zij zijn de eersten die ingezien hebben dat je beter in een goeie begeleidersstaf investeert dan bijvoorbeeld 25 renners aantrekt. Terwijl hier dikwijls de omgekeerde weg werd bewandeld: eerst de renners aantrekken en dan zien welk budget er nog overblijft. Je merkt ook dat Italiaanse talenten zelden in hun eerste twee, drie jaar bij de profs naar de top doorstoten. Ga ze maar stuk voor stuk na: Bartoli, Pantani, ze hadden een lange aanpassingsperiode nodig. Waarbij ze ook nog over een ander groot voordeel beschikten: dat ze voor hun profavontuur in satellietploegen waren ondergebracht. Ze leren het vak heel vroeg. Ook qua medische begeleiding.
Toch hangt er meer dan ooit een geur van bedrog rond de wielersport. Hoe vaak iedereen alles ook ontkent, er wordt naar verboden middelen gegrepen.
Ponnet: Terwijl ik er honderd procent zeker van ben dat je ook zonder doping kan presteren. Het probleem is dus alleen dat er te veel wordt gevraagd. En dat men een aantal dingen niet tijdig onderkende. Een paar jaar geleden bouwde Laurent Jalabert in volle seizoen een sabbatperiode van zes weken in. Daar werd toen in het milieu meewarig over gedaan. Wij waren dat toen in de jeugdreeksen al een tijdje aan het prediken, we doen dat nu zelfs in het veldrijden. Sterker zelfs: sinds dat gebeurt, zijn de medailles beginnen te komen. Het is namelijk niet langer mogelijk om er constant te staan. Een seizoen bestaat uit bouwen, afbouwen en heropbouwen. In de topploegen hebben ze dat al lang ingezien. Maar in kleinere teams of in ploegen die superambitieus zijn, zoals Festina, krijgen renners een opdracht die menselijk gezien zo goed als onmogelijk is. En gaan er dus bepaalde grenzen overschreden worden. Zeker in lange rittenwedstrijden waar de uithouding echt op de proef wordt gesteld. En bij Festina blijken dan niet alleen de renners maar ook de kaderleden van alles op de hoogte te zijn. Ik heb het daar zeer moeilijk mee. Omdat je dan uiteindelijk met een proppenschieter naar de oorlog gaat en het moet opnemen tegen een stel bommenwerpers. Ik vind: teams moeten hun verantwoordelijkheid nemen door niet het onderste uit de kan te willen halen. Iemand die ieder seizoen drie keer publicitair goed scoort, moet dat geen zes keer willen doen. Dat is volgens mij de grondslag van alles. En dan moet er in de industrie en in de wetenschap naar een middel gezocht worden om een aantal oneerlijke figuren te neutraliseren, die als koerier willen dienen. Iemand die niet opgeleid is in de biochemie gaat niet zomaar een product uit zijn mouw schudden. Daar zitten een aantal figuren die heel veel geld verdienen.
Je zal doping nooit helemaal uit de wielersport kunnen bannen.
Ponnet: Wat me telkens weer beangstigt, is dat een knaap die drie weken koerst al naar een arts zoekt. Is die dan zo ziek? Op de een of andere manier moet hem toch via het milieu duidelijk gemaakt worden dat hij zich tot een arts moet wenden. Terwijl iemand die een gezonde body heeft en voldoende evenwicht vindt tussen inspanning en rust absoluut geen arts nodig heeft. Ik vind ook dat een aantal dokters, die zelf geen reclame mogen maken, zich te gemakkelijk profileren als iemand die de renners nodig hebben. Ik ken verschillende artsen die louter op sportgeneeskunde leven, die niets anders meer hoeven te doen. Dat toont toch dat het commercie is. Ik stel me daar enorme vragen bij. Vooral ook omdat een serieus aantal van die artsen zich ook met trainingsleer gaan bemoeien. Daar zijn ze niet voor opgeleid. Het is niet omdat zij het fysiologisch proces kennen, dat zij het technische aspect van trainingen onder de knie hebben. Bovendien: doordat zij een serieuze wetenschappelijke kennis hebben, gaan ze labotesten verrichten en die als argument gebruiken om daarop training te enten. Ze doen dat op een computergestuurde manier, snel en goedkoop, ze geven een aantal fysiologische waarden mee naar een milieu dat dat niet kan interpreteren. Daar erger ik me aan.
U bedoelt: het wordt allemaal aangereikt en voorgeschreven.
Ponnet: Absoluut. Welke renner kan uit zichzelf weten wat je met amfetamine en cortisone kan doen? Misschien komt er nog een tijd dat ze viagra gaan aanprijzen, je weet het maar nooit. Niemand neemt die producten op individuele basis. Dus, er moeten een aantal mensen in het milieu rondlopen die daar een serieuze winkel in zien.
Dan constateer je bijvoorbeeld dat de TVM-ploeg werkt met een Russische dokter.
Ponnet: Ik ben voorzichtig geworden met bepaalde oordelen. Soms denk je dat er iets aan de hand is en er blijkt helemaal niets gebeurd te zijn. En omgekeerd. Nu wordt de indruk gewekt dat we voor een onoverkomelijk probleem staan. Maar dat lijkt me niet zo te zijn. Ik hoor van veel collega’s uit andere landen dat men alles in het werk wil stellen om vooral die rotte appel bij de jeugd zo snel mogelijk kwijt te spelen. Wat me ook opvalt, zijn die onverwachte dopingcontroles die de Vlaamse Gemeenschap doorvoert. Waar gebeurt dat? Bij de cyclosportieven of bij die nevenbonden. Als je de statistieken bekijkt, zie je daar de meeste positieve gevallen. Het is heel spijtig, maar de appel is daar misschien al zo rot dat je er geen goed stukje meer kan uitsnijden. Terwijl ze zich meer preventief naar die jeugdwedstrijden zouden kunnen richten. Als je daar een slecht plekje verwijdert, dan hou je nog een gezonde appel over. Wij praten hierover veel met de renners. Ook dat moet vanuit de federatie onze doelstelling zijn: de jongeren zoveel info verstrekken dat je hen ook op dat vlak voorbereidt op het milieu waarin ze eventueel kunnen terechtkomen.
Is het niet zo dat renners later toch in de verleiding komen om naar stimulerende middelen te grijpen? Omdat ze denken: als ik op die manier mijn uithouding verhoog en mijn pijngrens verleg, dan maak ik meer kans op een succes.
Ponnet: Als de opleiding en begeleiding goed is geweest, als je renners overtuigt van het belang van recuperatie, dan hoeft dat niet. En ik blijf erbij: een veelzijdige basis is de enige mogelijkheid om je echte specialiteit op termijn optimaal te laten renderen. Dat is trouwens uit onderzoeken gebleken die ze in de jaren zeventig hebben gedaan in Moskou, waar ze beschikten over een goed uitgebouwd wetenschappelijk instituut. Het zijn die dingen die Jan Ullrich ook gebruikte in de uitbouw van zijn carrière. En ook bij hem merk je die polyvalentie: hij deed heel lang aan atletiek, hij werd ooit vierde in het wereldkampioenschap puntenkoers op de piste. In dit opzicht heeft Ullrich een ideale ontwikkeling doorgemaakt, is er te allen tijde goed gekeken hoe zijn lichaam op bepaalde dingen reageert. Waarbij hij natuurlijk geholpen is door zijn natuurtalent. Ullrich is de renner die me het meest imponeert: hij deed op zijn 22ste dingen waartoe je normaal pas op je 27ste in staat bent. Maar dat neemt niet weg dat ook hij in zijn groei geen enkele stap oversloeg.
Jacques Sys