‘Wat is lintbebouwing anders dan het slopen van de natuur?’ Topambtenaar Eckhart Kuijken wil het landschap opnieuw aankleden. Een gesprek over biodiversiteit, wilde ganzen, ‘verpaarding’ en zeurende boeren.
Op 30 juni gaat professor Eckhart Kuijken met pensioen als administrateur-generaal van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO). Dat werd vorige week gevierd met een wetenschappelijk symposium en muzikale intermezzo’s van zijn broers Sigiswald, Wieland en Barthold Kuijken in het Brusselse Flageygebouw. Eckhart Kuijken staat al veertig jaar op de bres voor natuurbehoud en eigenlijk, zegt hij, streeft hij daarmee precies hetzelfde na als zijn beroemde muzikale broers. ‘Het zal in onze genen zitten. Wat wij gemeenschappelijk hebben, is een streven naar authenticiteit. Mijn broers proberen oude muziek zo authentiek mogelijk te laten klinken door op authentieke instrumenten te spelen. Ze gebruiken daarbij natuurlijk wel moderne technieken, zoals cd’s en microfoons. Ze zijn niet wereldvreemd. Wat ik nastreef, is het behoud en het herstel – waar mogelijk – van historische landschappen en ecosystemen. En dat moet op een wetenschappelijk verantwoorde manier gebeuren, met hedendaagse technologie. Het is dus geen pure nostalgie.’
Als u nu terugkijkt op uw carrière als natuurbeschermer, wetenschapper en activist, hebt u dan het gevoel dat we er de voorbije veertig jaar op vooruit zijn gegaan?
ECKHART KUIJKEN: Op een aantal vlakken zeker. Vroeger kon je de mensen met belangstelling voor de natuur op de vingers van twee handen tellen. Vandaag zijn natuurverenigingen middenveldorganisaties geworden, met tienduizenden leden. We hebben nu overheidsinstellingen en instituten, en er is grote belangstelling vanuit de academische wereld. Veel liep samen met de hele beweging van ’68. U mag dat niet onderschatten: dat was een tijd waarin jonge mensen bewust werden. Niet alleen op het vlak van de liefde, maar ook rond de eigen leefomgeving.
Staat die dan niet in toenemende mate onder druk van de economie?
KUIJKEN: Over veertig jaar bekeken, is de balans positief. We hebben een groeiend aantal reservaten en beschermde gebieden en er is meer onderzoek. Maar tegelijk houdt de zorg voor natuur en milieu toch geen gelijke tred met de groei van de economie.
Eist de economie meer ruimte op dan redelijk is?
KUIJKEN: Ik zeg altijd: Vlaanderen is een zakdoek groot en die zakdoek zit vol. Voor een aantal nieuwe ontwikkelingen is er volgens mij echt geen plaats meer. Kijk maar naar de uitbreiding van Antwerpen Linkeroever. Ook in de achterhaven van Zeebrugge liggen nog stukken historische zilte graslanden die we altijd al wilden behouden omdat ze internationaal van belang zijn. Maar dat hoeft een verdere groei van de economie niet in de weg te staan.
Het land ligt ook al vol beton.
KUIJKEN: Ik herinner me de eerste keer dat ik deelnam aan een hoorzitting van de provincie West-Vlaanderen in Brugge. De toen nog jonge graaf Lippens deed er als burgemeester van Knokke zijn beklag over de lintbebouwing. We klagen daar dus al bijna een halve eeuw over, maar het proces gaat gewoon door. Rijd nu maar eens naar Knokke. Ik kamp bij mijn afscheid een beetje met het gevoel dat het een gevecht tegen de bierkaai is geweest. Maar je mag daar niet aan toegeven. Het heeft wel degelijk iets opgeleverd. De uitvoering van een aantal projecten is op zijn minst vertraagd. Bijvoorbeeld de idee dat de havens van Antwerpen en Zeebrugge via een superkanaal met elkaar moeten worden verbonden. Er is geen plaats meer voor dit soort van nieuwe megaprojecten. We zullen voorzichtig zijn, zeggen ze dan, en ze beloven dat ze het verlies aan landschap en natuur met natuurontwikkelingsprojecten zullen compenseren. Maar ik weet nu al dat de andere gebruikers van de open ruimte, waar die compensatie moet gebeuren, dat zullen afketsen. Zeker de landbouw wil geen vierkante meter afstaan voor natuurontwikkeling.
Begrijpen politici wel genoeg dat het voor de natuur vijf voor twaalf is?
KUIJKEN: Het is vijf over twaalf. De politieke top heeft dat wel begrepen, denk ik. Ze maakt alleen nog te weinig het onderscheid tussen het ‘grijze’ en het ‘groene’ milieu. Met het grijze milieu bedoel ik alles wat te maken heeft met milieuvervuiling en de sanering ervan. Dat gaat tamelijk goed omdat de industrie erop aangesproken kan worden. Daar zitten vaak verstandige mensen, die begrijpen dat vervuilende processen niet alleen beter maar ook goedkoper aan de bron kunnen worden aangepakt.
In andere sectoren, vooral in de industriële landbouw, vinden ze dat ze een grotere vrijheid van handelen moeten blijven hebben. De intensivering van de landbouw maakt dat de opbrengst van dezelfde oppervlakte in veertig jaar tijd met ik weet niet hoeveel procent is toegenomen. Toch blijven de boeren meer ruimte vragen. De ruimte die ze nu vragen, dat waren vroeger veelal de marginale gronden. Ze waren te nat, of te droog of te steil of ze waren niet goed gelegen. Daar was vroeger plaats voor biodiversiteit. Afgezien van de bekende reservaten en de min of meer beschermde bossen, heidegronden en moerassen zaten er ook in het huis-, tuin- en keukenlandschap nog veel natuurwaarden die nu onder druk staan of gewoon al weg zijn. Waar zie je nu nog weiden als wiegende zeeën?
Als de politieke top weet dat het vijf over twaalf is, waarom gebeurt er dan zo weinig met uw adviezen? Is dat onwil?
KUIJKEN: Nee. Het is vooral schrik. Men is bang voor tegenreacties, voor een betoging, zoals die tegen Vera Dua toen ze nog minister was.
Toen ze door een verzameld front van boeren, jagers, vissers, en zo verder, werd uitgescholden voor ‘groene hoer’?
KUIJKEN: Tijdens die betoging is alle maatschappelijke onvrede op haar schouders gelegd. Dat had niet mogen gebeuren. U weet hoe het gaat. Natuurbeschermers op de fiets maken nu eenmaal minder lawaai dan boeren op tractoren. Maar, wat ik bedoel is: de top wéét dat de tijd dringt. België heeft ook internationale verbintenissen: Voormalig secretaris-generaal Kofi Annan van de Verenigde Naties heeft zich met zijn hele organisatie achter de doelstelling geschaard van Countdown 2010 om de achteruitgang van de biodiversiteit een halt toe te roepen. Er zijn EU-richtlijnen over de afbakening van voldoende beschermde gebieden in Europa. Wie dat niet goed doet, krijgt met het Europees Hof van Justitie te maken.
De politici weten dus dat het een en ander moet gebeuren, maar er zit niet echt veel snee op. Ondanks de wetenschappelijke adviezen die van hieruit vertrekken, heb ik de indruk dat men niet tegen de lawaaimakers in ’t geweer durft te komen. De politiek is gevoelig voor wat in Nederland ‘de macht van de zeurende boer’ wordt genoemd. Moeten wij daarom ook meer gaan zeuren? Dat ligt niet in mijn karakter.
Was Vera Dua eigenlijk een goede minister?
KUIJKEN: Wat is een goede minister? Ik heb er de voorbije twintig jaar verschillende gehad en ze hadden allemaal beter gekund – als ze naar mij hadden geluisterd. (lacht) Die betoging tegen Dua had weinig met goed of slecht te maken. De tijd was blijkbaar rijp voor een monsterverbond tussen landeigenaars, boseigenaars, jagers, vissers, de hele groep die bekendstaat als ‘gebruikers van de open ruimte’. Dat zijn meestal ook mensen die persoonlijk profijt hebben bij die open ruimte. Hun voornaamste drijfveer was eigenbelang. Ze kwamen op straat tegen de verdediging van algemeen maatschappelijke waarden, en dat was een onvoorstelbaar lelijk signaal.
Landbouw en natuurbescherming lijken elkaars natuurlijke vijanden. Zouden het niet eerder elkaars natuurlijke bondgenoten moeten zijn?
KUIJKEN: Ik kan u teksten tonen die lang geleden al in landbouwtijdschriften werden gepubliceerd, en waarin ik voor een bondgenootschap pleitte. Ook de top van een organisatie zoals de Boerenbond weet wat er moet gebeuren. Maar ze hebben hun troepen niet altijd in de hand.
In de voorbije veertig jaar is ook het gebruik van de ruimte voor recreatie toegenomen. Is recreatie te verzoenen met natuurbescherming?
KUIJKEN: Recreatie is toch anders dan de harde economische sectoren, waar ik het tot nog toe over had. Die sector beseft goed dat zijn productieapparaat, het landschap en de bijbehorende natuur, zijn waarde alleen behoudt als het de nodige aandacht krijgt.
Bedreigen al die fietsers, wandelaars en ruiters het landschap dan niet?
KUIJKEN: Alleen als de slinger te ver doorslaat en er wordt geëist dat ook hele kwetsbare, beschermde gebieden voor de mens worden opengesteld. Maar compromissen bestaan. Ook musea hebben ontoegankelijke schatkamers, niet íéder monument staat permanent open voor het grote publiek.
Geldt voor de landbouw uiteindelijk niet hetzelfde als voor de recreatiesector? Ook voor de landbouw is de ruimte toch een productieapparaat dat aandacht nodig heeft?
KUIJKEN: Dat probeer ik al veertig jaar duidelijk te maken: wees zuinig met ruimte. Met alle ruilverkavelingen, drainages, het rechttrekken van waterlopen, en zo verder, is de productie per oppervlakte ook zodanig toegenomen dat het vandaag mogelijk moet zijn om meer ruimte te reserveren voor de natuur zonder dat het economisch pijn doet. Terwijl in Nederland de meerwaarde van landschappelijke aankleding onlangs nog begroot werd op acht miljard euro, duiken in het westen van Vlaanderen almaar meer van die gigantische betonnen loodsen in het landschap op. Stedenbouwkundig kun je daar weinig aan doen, want ze dienen zogezegd allemaal voor de landbouw. Vijf jaar later staan er overal caravans in of zijn ze omgebouwd tot maneges, of weet ik veel. Er is een ‘verpaarding’ van het landschap aan de gang: de meeste hobbyboeren zijn helemaal geen boeren. Dat gaat ten koste van de multifunctionele familiale bedrijven. Wat we hier meemaken, is de striptease van de natuur en van de traditionele landbouw. Ondanks Countdown 2010 zie ik jaar na jaar nog leeuweriken verdwijnen. Er moet echt een keerpunt komen.
Komen de huismussen nog terug?
KUIJKEN: Voor het eerst sinds drie jaar heb ik weer een koppel mussen in mijn dakgoot. Ooit waren het er achtentwintig – dat is een enorm verschil. Er spelen allerlei factoren in mee, maar de voornaamste verklaring is toch: er wordt geen rogge meer geteeld, maar maïs. Maïs is te dik voor een mussenbek. En dus verdwijnen de mussen en komen er andere soorten voor in de plaats, beesten met een grote bek, zoals eksters en kraaien.
Bij het siervijvertje voor onze redactiekantoren heeft een koppel nijlganzen een kroostrijk gezin gesticht. Moeten we dat goed vinden?
KUIJKEN: Eigenlijk zou je ze beter kunnen afvangen. Net als de halsbandparkieten die je tegenwoordig in de Brusselse regio ziet rondfladderen zijn het ontsnapte siervogels, die zich intussen hebben aangepast en zich razendsnel vermenigvuldigen. Bij de vijvers in onze parken zie je ook steeds meer Canadese ganzen. De mensen klagen dat de gazons vol keutels liggen en de landbouwers zien die beesten ook niet graag komen. Reguleren is dus de boodschap en de beste manier om de ganzenpopulatie te beperken, is nog altijd de vossen hun werk laten doen. Maar als ik dat in mijn advies opneem, zijn de jagers weer malcontent. Het is niet evident om al die belangen te verzoenen.
Ziet u al concrete gevolgen van de klimaatverandering?
KUIJKEN: Zeker. Zoals u weet, bestudeer ik al veertig jaar kolganzen en kleine rietganzen. In het voorjaar trekken die naar Siberië en Spitsbergen. Uit onze databanken blijkt dat het voorjaar in die veertig jaar met veertien dagen vervroegd is en veel ganzen dan ook vroeger vertrekken. Met statistieken en klimaatgegevens moet je natuurlijk voorzichtig omspringen, want er zit altijd wel wat ruis op, maar toch: het gaat onrustwekkend hard. Er zijn meer aanwijzingen. Een aantal vogel- en insectensoorten uit het Middellandse Zeegebied is hier de boel aan het koloniseren – sommige zijn in staat zo dominant te worden dat ze de oorspronkelijke fauna verdrijven. Dat heeft gevolgen voor de biodiversiteit en het ecosysteem, maar ook voor de economie. Het gaat bijvoorbeeld niet goed met de bijen. Voor de fruittelers, die afhankelijk zijn van bevruchting met bijen, is dat een groot probleem.
Hoe zou het toch komen dat de natuurbeschermingsgedachte in Nederland bijvoorbeeld een veel grotere aanhang heeft dan bij ons?
KUIJKEN: We zijn nu met een inhaalbeweging bezig, maar u hebt gelijk: er is nog altijd een groot verschil, niet alleen met Nederland, maar ook met Engeland, Duitsland en de Scandinavische landen. Dat is historisch te verklaren. Het heeft met de latinisering van onze gewesten te maken. De Grieken en de Romeinen hebben nooit veel respect gehad voor de natuur – anders dan in de Germaanse cultuur, waar de druïden in hun heilige eiken zaten. De latinisering is gestopt bij de grote rivieren, en dat is tot op de dag van vandaag voelbaar. Een andere verklaring is het feit dat Nederland de Eerste Wereldoorlog niet heeft meegemaakt. Honderd jaar geleden hadden wij hier in België ook al pioniers op het vlak van natuurbescherming: in 1911 werd de wet op de schoonheid der landschappen goedgekeurd. Maar na het debacle van de Eerste Wereldoorlog en een korte opleving in het interbellum moest alles weer van voren af aan herbeginnen. In Nederland hadden ze in de jaren vijftig al de beroemde Verkade-albums met de plakplaatjes van de kikvorsch, de reiger en de zwarte lijster – oftewel de merel. De natuurbeschermingsgedachte werd er bij de Nederlanders toen al in gelepeld, terwijl het bij ons allemaal nog moest beginnen.
Worden natuurbeschermers nog altijd beschouwd als halve garen?
KUIJKEN: Die tijd is voorbij. Hoewel: nog maar twee maanden geleden kreeg ik na een lezing een reactie van iemand uit het publiek – toevallig iemand van de Boerenbond – die het had over ‘de uit de hand gelopen hobby van meneer Kuijken’.
Voelde u zich beledigd?
KUIJKEN: Ik voelde me vooral triestig. De milieubeweging is de voorbije decennia gerationaliseerd en geprofessionaliseerd, en er zijn nog maar weinig mensen die daar denigrerend over doen. Een vereniging als Natuurpunt telt 72.000 leden en beheert tienduizenden hectare natuurgebied. Er zijn wetenschappelijke instellingen, er is een stevige academische onderbouw en de kabinetten staan open voor suggesties.
Stel dat u straks wordt uitgenodigd bij de informateur. Wat zou u hem dan adviseren?
KUIJKEN: Ik zou hem erop wijzen dat we opnieuw de boot dreigen te missen, en dat er een nieuw evenwicht moet komen tussen economie en ecologie. Al die politici die de mond vol hebben van ‘respect’ krijgen nu de kans om te bewijzen dat ze ook respect hebben voor de natuur. Gezien de economische hoogconjunctuur zouden er zeker nu ruimte en middelen moeten zijn om een inhaalbeweging uit te voeren, zoals die in andere landen is gebeurd. Probeer intussen maar eens een gewestplan te wijzigen om bijvoorbeeld een stadsrandbos aan te leggen. Dan is de wereld te klein, want het landbouwareaal mag niet verminderen! Maar als je diezelfde landbouwgrond verkavelt, is er geen haan die ernaar kraait. Ik herinner me een congres in de jaren tachtig, waar geklaagd werd over het feit dat er ieder jaar 7000 tot 9000 hectare landbouwgrond verdween. Dat was natuurlijk de schuld van de groenen. Terwijl er hooguit 250 hectare beschermd natuurgebied per jaar bij kwam. Waar waren die andere duizenden hectare dan naartoe? Die werd gewoon verkocht aan de hoogste bieder om te bebouwen.
Is er nog iets te doen aan de versnippering van het landschap en de lintbebouwing? Die is toch onomkeerbaar?
KUIJKEN: Waarom? Waarom zou je niet het lef hebben om hier en daar huizen te slopen en gaten te slaan in de lintbebouwing om de samenhang in het landschap te herstellen? Het omgekeerde gebeurt elke dag. Wat is lintbebouwing anders dan het slopen van het landschap en de natuur?
Wat verwacht u nog van de Vlaamse regering?
KUIJKEN: Veel. Weet u, het Instituut voor Natuurbehoud is destijds opgericht door minister Akkermans. Paul Akkermans was de man van de industrie en de woningbouw, die bekendstond als ‘natuurramp voor Vlaanderen’. Het was zo erg dat de natuurbeweging iedere dialoog met de minister weigerde, maar bij de vzw Natuurreservaten hebben we toen gezegd: dat is niet de juiste tactiek. Met redelijkheid en kracht van argumenten zijn we er toen in geslaagd het kabinet van Akkermans een bocht te doen nemen. Ik wil Kris Peeters zeker niet met Akkermans vergelijken, maar ik verwacht ook van hem en van de hele Vlaamse regering – het gaat niet alleen om de minister van Milieu maar ook om die van Landbouw en van Ruimtelijke Ordening – dat ze nog tijdens deze legislatuur een bocht nemen. De tijd is er rijp voor, want we leven in een periode van economische hoogconjunctuur waarin werkgelegenheid niet langer de enige topprioriteit moet zijn. Nog even, en we vinden geen mensen meer om de fabrieken te kunnen laten draaien. Is dat niet een beetje de omgekeerde wereld?
DOOR PIET PIRYNS EN HUBERT VAN HUMBEECK / FOTO: PATRICK DE SPIEGELAERE