In het Brusselse Noordstation hangt al meer dan zestig jaar een grote ster. Een symbool voor reizigers die in nood zijn. Honderd meter verder overnachtten de voorbije dagen honderden vluchtelingen in een tentenkamp. Relaas van een week in België, een land dat niet weet of het moet helpen of wegkijken.

Station Brussel-Noord, vorige week. De dagelijkse avondjungle van zes uur. Op perron 5 staat een massa mensen. De trein verdwijnt van het aankondigingsbord, zonder reden. Er breekt chaos uit. De helft van de massa vloekt, de andere helft verlaat zuchtend het perron. Een man blijft staan, ticket in de hand. Hij begrijpt niet wat er gebeurt.

‘Naar waar moet je?’, vraag ik. Hij antwoordt in een vreemde taal. Het enige woord dat ik versta is ‘Syrië’. Ik kijk op zijn ticket: ‘VERVIERS’ staat erop.

Ik wijs naar een conductrice, maar die zegt: ‘Het is altijd hetzelfde met die mannen. Weer een die geen Frans of Engels spreekt’, en ze loopt weg.

Ik schrijf op zijn ticket de eindbestemming van zijn trein ‘EUPEN’. Probeer met gebaren uit te leggen dat hij moet wachten tot dezelfde letters weer op het aankondigingsbord verschijnen, maar hij begrijpt het niet. Ik wandel voort, dit is de dagelijkse wanorde. De blues van Brussel-Noord. Nergens zag ik zo veel havelozen als hier, nergens werd ik zo vaak aangeklampt. Vooral ’s avonds is de sfeer morsig. Het is ook een groot doolhof geworden, sinds er overal toegangspoorten voor de metro staan.

Een jaar eerder, in de oude loketzaal van Brussel-Noord. Om de tijd te doden kijk ik naar een maquette. Het station krijgt een make-over, belooft die. Er ontbreekt wel iets op: een grote B-ster, die hier al sinds de jaren vijftig hangt. Een plaats waar we vroeger weleens afspraken. Onder de ster van Brussel Noord, het was een merkpunt in de stad. Zoals iedereen er wel een paar heeft.

Ik bel naar de woordvoerder van de NMBS.

‘Die ster gaat naar het Treinmuseum, dat volgend jaar opent’, antwoordt ze.

‘Heeft die dan geen betekenis?’

Stilte aan de andere kant. Dat vinden ze bij de NMBS een rare vraag.

‘Euh, we kunnen dat weleens opzoeken.’

In de oude archieven lees ik dat de eerste loketten van de Noord-Zuidverbinding geopend werden op 4 oktober 1952, om halftwaalf ’s nachts in Brussel-Centraal. Een ticket naar het Noord kostte toen vijf frank, in derde klasse. Om middernacht waren er al driehonderd kaartjes verkocht. Iedereen wou naar het Noord in die dagen: in zes dagen tijd maakten 135.000 mensen die verplaatsing. Ze werden er feestelijk onthaald, een fanfare speelde de Brabançonne.

De opening van de Noord-Zuidverbinding werd een volksfeest. Koning Boudewijn kwam langs in zijn koningstrein. Minister van Verkeer P.W. Segers was er, alle andere belangrijke politici van de fifties. ‘Een spoorweg van deze omvang zal de gemeenschap van onze twee culturele families Vlaanderen en Wallonië steviger maken’, zei een minister. Een andere politicus merkte op dat er geen dode gevallen was, ‘ondanks de gevaarlijke werken’. Geen woord over de wijken die gesloopt waren voor de vooruitgang. De toekomst beloofde voortaan kleur, de beste der werelden was in aanmaak.

Iemand legde ook uit waarom er een ster hing in het Noord. Het was het merkteken van L’Etoile du Nord, de internationale trein Parijs-Brussel-Amsterdam. Maar er zat ook een andere betekenis achter: wie de weg kwijt was, in nood verkeerde, moest maar naar de Ster van het Noord kijken. Het was een Poolster, een kompas voor de verdwaalden.

‘Is het al zeker dat de Ster naar dat museum gaat?’, vraag ik aan de woordvoerder.

‘Ja’, antwoordt ze.

De Ster van het Noord hoort niet in een museum. Een beetje toevallig ontmoet ik twee mensen die er net zo over denken: Tanja Wentzel en Katherine Ennekens. Samen stichten we een actiegroep tegen goedkoop cynisme, Red De Ster. Onze inderhaast opgerichte Facebookgroep krijgt in een halfuur meer dan driehonderd duimen. Geert van Istendael schrijft een prachtig gedicht in het Brussels.

Dei peis van den NMBS emmen’et uug in uile stèr.

Na tère ze te zegge mei een voil air:

Dei stèr in de Nord, dat es ni modern ne mi!

Voesj met dei stèr!

Zaje ’t geluuve? Dei stèr met de B van de gruuten Henry,

Da mag ne mi.

Neje, ze doon leever de gruute kosj

En wa geive dei malabars in de plosj?

Ewa flaa streppekes, kinderozjen, allei, een slaptiteut,

Ze paaze, da’s vuile beiter, want da’s eet neut.

Oo kunda zuu graalaak trompeire?

Oo kunde de Nord zuu lillek arranzjeire?

Waaile zeggen en zinge: Puute van ons stèr,

Gefd ons agaa ons stèr vanèr.

Tot onze eigen verbijstering worden we nieuws. Overal zien we onze ster opduiken, van De Morgen tot op de RTBF, journalisten van Radio 2 en FM Brussel duwen een microfoon onder onze neus. Na een dag hebben we al meer dan duizend duimen op Facebook. Mensen die we niet kennen, sturen ons liefdesverklaringen over een ster. ‘Blijft u protesteren?’, vraagt een journalist. ‘Absoluut’, antwoord ik heldhaftig. ‘We gaan door tot de NMBS bezwijkt.’ Een dag later, net voor Kerstmis, stuurt de NMBS een persmededeling rond. ‘De Ster zal ook in de toekomst deel uitmaken van de gerestaureerde hal van het Noordstation. De NMBS is aangenaam verrast door de interesse van onze klanten voor de historische achtergrond van elementen in onze stations.’

Later lekt uit dat onze ster een programmapunt was op de raad van bestuur van de NMBS.

‘Is het niet hartverwarmend dat in deze tijden een raad van bestuur over een ster debatteert?’, vraagt een journalist me.

De werkelijkheid is niet altijd zo hartverwarmend. Negen maanden na Kerstmis zie ik de ster opnieuw. Op de achtergrond, een flits op televisie. Een paar vluchtelingen lopen er voorbij. Ze zien de ster niet. Net zomin als de affiches van de NMBS die overal in de gang hangen: ‘Vous êtes sur la bonne voie.’ Ze overnachten hier honderd meter verder, in het park naast het station.

Ik zap.

Theo Francken verstuurt een tweet. ‘Ik bied basic-preopvang aan. 14 gaan erop in. Ze willen gewoon nt. Tentenkampje te knus blijkbaar. Kritiek stopt hier. Excuses welkom. Dank.’

Ik zap.

Duizend mensen staan aan het Noordstation. Ze noemen zichzelf ‘Het Burgerplatform’ en bespreken de situatie van de vluchtelingen.

Ik zap.

Een zekere Luc schrijft op Facebook: ‘En wij maar betalen voor vluchtelingen, smijt er een bom in.’ Een reporter van Karen & De Coster belt bij hem aan en vraagt waarom hij dat schreef. De man smijt de deur dicht.

Ik zap.

Bakker Erard uit Sint-Lambrechts-Woluwe deelt gratis broden en koffiekoeken uit aan de vluchtelingen van het Noord.

Ik zap.

Mensen posten een foto: een jongen die op de vloedlijn ligt. Anderen posten foto’s van vluchtelingen, die zakjes afval achterlaten.

Ik zap, voor de laatste keer.

Er zit een bericht in de bus van Dominique Willaert, artistiek leider van Victoria Deluxe. Ook hij had de voorbije dagen tussen die beelden gezapt, zoals iedereen. Victoria Deluxe twijfelde niet: ze wilden de vluchtelingen helpen. Samen met honderden anderen zamelden ze hulpgoederen in. Niet alleen voor de vluchtelingen van Brussel-Noord, ook voor dat andere kamp aan de kanaaltunnel in Calais.

Ze gingen die spullen ook afleveren, al werd dat een rare trip. ‘Dit verhelen of verzwijgen is contraproductief en creëert alleen maar het risico dat mensen ontgoocheld zullen afhaken’, schrijft Willaert. ‘Zelfkritiek is nodig in deze beweging.’

Het was nochtans nobel begonnen, vertelt Willaert me later. ‘Een moeder en een dochter waren in Calais geweest. Op Facebook vertelden ze dat die reis hen enorm aangegrepen had. Drie mensen uit Antwerpen reageerden spontaan: “We moeten iets doen.” Zo ontstond de actie Ik ga naar Calais en ik neem mee… We wilden zo veel mogelijk spullen inzamelen. Eerst was de respons mager. Tot op televisie dat beeld van die dode jongen op het strand getoond werd: de spullen stroomden binnen. Er was ontzettend veel solidariteit. De sociale media zijn geweldig op zulke momenten.’

In de opwinding van het moment riepen ze: ‘En nu gaan we naar Calais.’ Een lange colonne van zeventig auto’s en bestelwagens vertrok, tot aan de afgesproken parkeerplaats aan de Avenue Georges Guynemer.

‘Vierduizend mensen leven daar in uiterst erbarmelijke omstandigheden’, zegt Willaert. Ze noemen het de Jungle en dat is het ook. Al hebben die vluchtelingen hun eigen merktekens gecreëerd. ‘Het kamp heeft de vorm van een stad. Er is een hoofdstraat, een Main Street. Sommige vluchtelingen hebben daar winkeltjes opgezet en drijven er handel. De kwetsbaarste mensen zie je niet meteen, die zitten diep in de Jungle verscholen. Toen we aankwamen met onze spullen, hadden we direct door dat het fout zou lopen: er waren amper opslagplaatsen om alles te stockeren. We werden omsingeld door de sterksten van de Jungle. Die begonnen te trekken, te duwen, te manipuleren. Struggle for life.

‘Sommigen hebben gewoon hun koffer opengezet en zijn weggelopen. Anderen reden zelf de Jungle in. Met alle gevolgen van dien: ze werden belaagd. Een vader haalde in paniek een koevoet boven om zijn vrouw en kind te verdedigen. Ook anderen vertelden achteraf dat ze bang of ontgoocheld waren. Een van de dokters van Les Médecins du Monde vroeg me: “Dit is waanzin, hoe kan het dat dit gebeurt?”‘

Dat vond Willaert een goede vraag. ‘We moeten durven toegeven dat we fouten gemaakt hebben. Dat is geen schande, integendeel. We vertrokken vanuit de emotie. Zagen al die verschrikkelijke foto’s en wilden helpen. Ook om het beeld te counteren van het xenofobe Vlaanderen, dat niet solidair is met de vluchtelingen. Engagement is fantastisch, maar goede bedoelingen volstaan niet. We hadden beter overlegd met de mensen die daar op het terrein werken: de hulporganisaties, de ngo’s, de overheid ook. We hadden elkaar moeten flankeren.

‘Eigenlijk zijn wij vertrokken vanuit een westers idee: we wilden onze hulp opdringen. Terwijl de vluchtelingen zelf de regie in handen moeten nemen. Daarom zijn we een dag later het kamp ingetrokken. “Wat hebben jullie nodig?”, vroegen we. “Houtskool om vuur te maken”, antwoordden ze. Daar had niemand van ons aan gedacht.’

Willaert en co hebben nu een aantal tips for trips opgesteld. ‘Onbezonnenheid is soms goed, je leert er iets uit.’ En ze willen doorgaan. Niet alleen voor de vluchtelingen van Calais, ook voor die van Brussel-Noord.

Een paar dagen later, in het tentenkamp van Brussel-Noord. Aan de ingang staat een bord: ‘Gelieve hier geen giften af te geven. Volg de instructies op Facebook (en bedankt)’. Wat verderop hangt een doek: ‘ET SI C’ETAIT TOI?’

Het is een warme donderdagavond in het park. Een paar jongens voetballen tussen de tenten, anderen dansen wat op Arabische muziek. Opvallend veel Belgen ook. Iemand tokkelt op een gitaar, vluchtelingen en Belgen neuriën samen.

Ik praat met een jongen van achttien. Hij vertelt, voor de duizendste keer wellicht, hoe hij met de bus van de oorlog in Syrië in het Noord verzeild is. Aan de Turkse grens had hij zich twee keer moeten verschuilen voor de politie. Hij vindt het Noord mooi, maar hoopt dat het geen terminus wordt. Hij mist zijn land, zegt hij. Zijn vrienden, de plaatsen waar ze afspraken.

Ik vraag hem naar de vertaling van het woord ‘ster’ in zijn taal. Hij fronst de wenkbrauwen en antwoordt: ”

Thuis kijk ik naar Carnotstraat 17, een mooie nieuwe film van regisseuse Klara Van Es. Over een Antwerps appartementsblok, waar alleen migranten en vluchtelingen wonen. ‘Ik dacht dat ik in België van de hel in de hemel zou belanden’, zegt een Afghaan in de film. ‘Maar dat was niet zo.’

Vijf jaar is Klara Van Es met Carnotstraat 17 bezig geweest. Terwijl ze dat niet van plan was. Ze was eerst gefascineerd door een oude gevel, vlakbij Antwerpen-Centraal. Tot in de vroege jaren negentig huisde er een filmpaleis, ciné Rubens. Ooit Het Paleis van 10.000 Lichten genoemd, omdat er veel lampen hingen. Ze speelden er de grote spektakelfilms, van Lawrence of Arabia tot Cleopatra. Antwerpen zag hier alle exotische wereldsterren, op het grootste scherm van het land. In Het Paleis van 10.000 Lichten besliste Erik Van Looy om cineast te worden. En Robbe De Hert schreef in zijn autobiografie dat het scherm zo groot was dat hij wou meespelen. Hij schreeuwde er El Cid naar voren, de filmheld die vrede wilde stichten tussen de christenen en de mohammedanen.

In 1993 sloot Het Paleis van 10.000 Lichten. Een Braziliaanse kerk kwam in de plaats, op de gevel erboven verscheen de ene na de andere satellietschotel.

‘Aan de deur zat een code, ik kon niet zomaar aanbellen’, zegt Klara. Ze wachtte dan maar op de stoep. Af en toe ging er iemand naar binnen, nooit een Belg. Elke keer vroeg Klara of ze mee mocht. Sommigen weigerden, anderen gaven haar een les in gastvrijheid. Toen wist ze het zeker: haar film moest over de huidige bewoners van dat oude filmpaleis gaan. Ze volgde met de camera de bewogen levens van de Armeense familie Manoukyan, het Tibetaanse gezin Norsang en de Afghaanse jongen Omar.

‘Ik wist dat dit een onderwerp was met valkuilen’, vertelt Klara. ‘Daarom heb ik er vooraf veel over gelezen. De media staan al jaren vol van verhalen over de vluchtelingenproblematiek. Er is echt een migrantenmoeheid. Het interesseert ons allemaal niet meer, we zijn het beu. Maar wat weten we eigenlijk over een migrantenleven? Ze komen alleen in de pers als het fout gaat, om uit te leggen welke problemen ze nu weer veroorzaakt hebben.’

In een boek van Benjamin R. Barber las Klara: ‘Wij denken dat democratie gaat over goed kunnen praten. Maar dat is niet zo. Democratie gaat over goed kunnen luisteren.’ Dat wou zij doen: het moest haar statement worden, haar engagement.

Niet dat dat altijd gemakkelijk was. ‘Dit is de moeilijkste film die ik ooit gedraaid heb. Sommige mensen verhuisden of haakten onderweg af. Ze vergaten afspraken. Over elke scène heb ik ook moeten onderhandelen, van de eerste tot de laatste seconde. Deze film was een groot leerproces. Ik wou bijvoorbeeld 1 september volgen in het gebouw. In een appartement lag een kind te slapen op een zetel. “Mag ik dat filmen?”, vroeg ik aan haar moeder. Geen probleem. Toen kwam haar vader binnen, die smeet me direct buiten. Eerst was ik kwaad, later begreep ik het. Die man vond het vernederend dat hij zijn kinderen geen aparte slaapkamer kon aanbieden. Wij zijn intussen zo vertrouwd met reality-tv dat we denken dat alles zomaar gefilmd mag worden. Maar dat is niet zo, ik zou dat ook niet fijn vinden.’

Carnotstraat 17 komt op 28 september uit, maar draait al in Nederland. ‘De reacties zijn daar heel uiteenlopend: sommige recensenten vonden het een schitterende film, anderen schreven dat het “niets bijdraagt aan het migranten- en vluchtelingendebat”. Alsof een film iets moet toevoegen. Ik schrok wel van die hevige reacties. Vijf jaar geleden maakte ik Verdwaald in het Geheugenpaleis over dementie: toen waren de reacties unaniem lovend. Dat was een onderwerp dat verbond. Dit verdeelt.’

Zaterdagnacht, het regent. Terug in het Noord, waar de ster en de vluchtelingen bleven stille staan. Perron 5 is leeg, ook de reiziger uit Syrië staat er niet meer. Ik vraag me af of hij intussen Verviers al gezien heeft. In de krant staat vandaag een klein Belga-bericht over een meisje van acht uit Guinea, dat gisteren vier uur lang helemaal alleen door Brussel dwaalde. Ze was verloren gelopen in het doolhof dat Brussel-Noord heet. ‘Niemand keek daarvan op, of bood haar hulp aan’, meldt het bericht.

Ik loop door de oude wachtzaal. De maquette is weg, er is wel een andere aankondiging: op 25 september opent in Schaarbeek ‘Train World’. Een museum dat niet ‘het zoveelste spoormuseum wil zijn’, maar ‘een uitstalraam voor de spoorwegen van gisteren, vandaag en morgen’.

Zonder de Ster van het Noord, dus. Moge er in de plaats een luik komen over de reizigers van het Noord. Over die 135.000 die feestelijk onthaald werden tijdens de eerste oktoberdagen van 1952. Maar ook over al degenen die er nadien zijn afgestapt, zonder dat een fanfare de Brabançonne speelde.

Carnotstraat 17 komt uit op 28 september, www.carnotstraat17.be

Train World gaat open op 25 september, www.trainworld.be

DOOR STIJN TORMANS, FOTO’S SASKIA VANDERSTICHELE

‘Er is een migrantenmoeheid. Het interesseert ons allemaal niet meer, we zijn het beu. Maar wat weten we eigenlijk over een migrantenleven?’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content