Frans Boenders is een van de weinige echt onafhankelijke intellectuelen in ons land. Vrijdag wordt hij 65 jaar. Voor Knack liet hij – zes uur lang – zijn licht schijnen over de toestand in de wereld. ‘Waarom nemen werknemers bij een ernstig sociaal conflict niet de wapens op tegen de CEO?’
‘Vroeger las ik gemiddeld één boek per dag. Sinds ik meer tijd heb, is dat ietsje minder. Maar ik lees zeker elke dag enkele gedichten.’ Aan het woord is Frans Boenders. Eind deze week blaast hij 65 kaarsjes uit, een ‘ accident de parcours‘ noemt hij dat zelf. Bij die gelegenheid geeft de bibliotheek van Harelbeke een bibliofiele dichtbundel met 53 liefdessonnetten van Boenders uit op 160 exemplaren. ‘In die gedichten komt mijn binnenste naar buiten. Ik dicht voor mezelf en intimi, al de rest is voor het publiek.’
Een interview met Frans Boenders is geen pingpong, maar eerder een marathon: zoals tijdens het lopen van de 42,195 kilometer kom je jezelf een paar keer tegen als je meer dan zes uur met hem van gedachten wisselt. Het is geen spel van vraag en antwoord, maar – ik kan het echt niet helpen – een socratisch-dialectische gedachtegang: in elk antwoord zit een nieuwe vraag verscholen die ons voortstuwt. Boenders formuleert ze nu en dan zelf, waarna hij opnieuw van wal steekt. En opnieuw. En opnieuw. Voortdurend stelt hij zich daarbij open voor de mening van zijn gesprekspartner: vind je ook niet? Houd jij daar van? Hoe zie jij dat? Wat is jouw mening? Die mening doet hier niet ter zake, want dit gaat over freischwebende Intelligenz Frans Boenders, een ongebonden intellectueel zoals Vlaanderen er te weinig kent: iemand met een eigen mening en daar ook nog voor uitkomt.
Frans Boenders: ‘Je kent het aforisme van de 18e-eeuwse schrijver Georg Christoph Lichtenberg: The whole man must move together, alle aspecten die in een mens zitten, moeten samen optrekken. Als dat niet zo is, dan deugt het niet, dan heeft hij beschotjes gemaakt. Dan zet hij bijvoorbeeld het petje van minister-president van Wallonië op, vervolgens het petje van PS-voorzitter, daarna het petje van notoir homoseksueel, enzovoort. Als dat niet bij elkaar hoort, is er iets fout met de authenticiteit van wat wij het fenomeen mens noemen.
‘Ik vind dat aforisme van Lichtenberg fantastisch. Ja, er is maar één Frans Boenders. De mens bestaat volgens mij uit één stuk. Alhoewel. Ik ben ook een beetje boeddhist en het boeddhisme leert: autonome identiteit is een illusie, er zijn alleen dingen die verschijnen en verdwijnen in wederzijdse afhankelijkheid. Een mens denkt dat hij één is, maar in feite is hij één wenteling van onbestendige emoties en gedachten. De ene emotie is nog maar net geboren of er dient zich weer een andere gedachte aan. Alles verkeert in beweging.
‘Ik wankel vaak. Ik heb mijn twijfels. Op mij kun je geen staat maken omdat ik vind dat iedereen – ook ik – het recht heeft van mening te veranderen. The whole man must move together ja, maar hij kan in verschillende richtingen bewegen.
‘Ik ben niet zoals Jean-Paul Sartre op een nacht wakker geworden met de idee: God kan niet bestaan. Bij mij is dat heel langzaam gegroeid, omdat God zo diep zat. Ik zat op school bij de jezuïeten. Ik leek een volgzame jongen, het verzet zat van binnen. Dat vonden ze daar niet zo gek, het beantwoordde aan het jezuïtische model. Mensen noemen dit wel het dubbele gezicht. Het is het onbetrouwbare van de paap, van de tsjeven. Dat heb ik ook, omdat ik geen trouw zweer aan wat dan ook.
‘Ze hebben me rond mijn 35e drie keer serieus gevraagd of ik vrijmetselaar wou worden. De maçonnieke rituelen spraken me wel aan, maar ik ben er uiteindelijk niet op ingegaan. Ten eerste omdat ik vreesde dat ze me zouden gebruiken: “Hij is ook een van ons.” Ten tweede omdat ik nooit meer het gevoel zou hebben dat ik mijn carrière, if any, zélf heb verdiend. Ten derde en het allerbelangrijkste: ik zou mijn vrijheid verspelen.
‘Vrijheid is voor mij het hoogste goed. Dat is wat me rond mijn 23e zo aantrok in het anarchisme: ni dieu, ni maître. De andere reden was: het anarchisme zegt dat je het nú moet doen, terwijl vele anderen alles van de toekomst verwachten. Bijvoorbeeld Karl Marx: wacht maar, er komt een tijd dat het proletariaat alles zal overnemen en daarna komt de vrijheid. Je hoort het vaak: heb geduld, het komt allemaal voor elkaar. Zo werkt dat natuurlijk niet. Nú gebeurt het.
‘Daarom spreekt het boeddhisme me zo aan, want het zegt eigenlijk net hetzelfde: niet straks, niet na dit leven, maar nú moet je het doen. In het Westen hangt religie te veel vast aan codes en openbaringen. Dat is religie voor mij niet wezenlijk. Voor mij legt religie helemaal geen rem op vrijheid, integendeel: ze dwingt me om telkens een keuze te maken die me enkel in de gegeven omstandigheden engageert, niet op een onoverzienbare termijn. Dat is het grote verschil tussen een boeddhistische monnik en een westerse monnik: een westerse monnik legt de eeuwige gelofte af, in het boeddhisme kun je als monnik weggaan wanneer je maar wilt. Ik geloof ook niet in engagement op lange termijn, want je verandert zelf!
‘Kardinaal Danneels noemt dit religie à la carte en dan denk ik, oké, we leven vandaag in een civilisatie die à la carte is. Jongeren zijn bijvoorbeeld verplicht om nu à la carte een studiekeuze te maken. Ik heb nog Germaanse met drie opgelegde talen gestudeerd, maar nu moet je zelf uit een brede waaier talen kiezen aan de universiteit. Alles wordt à la carte, waarom zou religie daarop een uitzondering vormen? Waarom zou de religie iets zijn waar je je voorgoed aan moet toewijden?
‘Nee, in religie zit een oproep tot vrijheid en die is fantastisch. Onze politieke vrijheid is daarbij vergeleken zeer beperkt. Eén keer om de vier jaar gaan stemmen is toch een grap? Je ziet ook dat politici amper nog macht hebben. Dan rijst de vraag: wie heeft het vandaag voor het zeggen? Wie trekt aan de touwtjes? Ja, wie? Niemand meer, tenzij het geld. We tollen vandaag terug naar de 19e eeuw waar de bewegingen van ontzaglijke kapitalen bepalend werden, iets waarover geen persoonlijke controle meer bestaat.
‘Dat begrijp ik niet: waarom worden er bij een ernstig sociaal conflict geen wapens opgenomen tegen de schijnbaar ongenaakbare CEO of pretentieuze ouderwetse baas? Ik zou dat zelf niet doen, omdat ik een vredelievend mens ben, maar onderdrukte werknemers hebben volgens mij het morele recht om dat te doen. Want de enorme winsten die gemaakt worden en verdwijnen in de zak van enkele superaandeelhouders, dat kun je toch niet rechtvaardigen? Als je de reusachtige winsten van banken ziet terwijl tienduizenden kleine spaarders verplicht worden voor de minste dienst te betalen… Waarom tolereren we dat allemaal?
‘Mensen die niet langer mee willen doen aan de ratrace zitten vandaag stemloos in de marge, ze komen niet meer naar buiten en hebben geen revolutionaire potentie. Aan de andere kant zie je een groeiende groep puissant rijken die almaar gewetenlozer graaien. Daartussenin zitten de mensen met een modaal inkomen, die moeten tobben hoe ze de maand behoorlijk voor zichzelf en gul voor de anderen kunnen rondkomen. Tot die grote groep behoor ik zelf; ik beklaag me dat allerminst want het houdt me alert. Maar dat de toestand steeds verder holt en je hem niet kunt doen keren, dat vind ik heel erg. Dan voel ik me machteloos.
‘Je zou kunnen zeggen: je bent nu voorzitter van de Academie, kan die geen rol spelen in de verscherping van ons bewustzijn? Want dat deden toch ooit intellectuelen, encyclopedisten en Academies – Montaigne, Descartes, Voltaire, Diderot, d’Alembert, zij gaven advies waarmee beslissers, leiders en zelfs verlichte despoten rekening hielden. Onze Academie is nog steeds een cenakel waar wetenschappers en kunstenaars vrijuit met elkaar spreken, los van universitaire, levensbeschouwelijke of politieke verbondenheden. Maar wat haalt het uit? De functie van de Academie is uit het openbare leven verdwenen en dat verdriet mij. Ik zou die graag in ere herstellen. Helaas bekijken velen ons vandaag als ijdele relicten, arrogante oude heren – we tellen inderdaad veel te weinig dames.
‘De stem van de intellectueel is niet meer. De expert komt wel even op het nieuws, meestal met een statistisch onderzoekje, maar dan klinkt niet de stem van de intellectueel. Het ontbreekt onze samenleving aan mensen die een beeld hebben van hoe het zou kunnen zijn. We hebben niemand meer met een wereldbeeld. De laatste die daar om maalde, was Leo Apostel. Vergelijk met Frankrijk: daar belde de president naar Bernard-Henri Lévy, nodigde hem samen met anderen uit, ze voerden een gesprek waarmee het beleid enigszins rekening hield. Met Sarkozy vrees ik dat ook dat zal ophouden.
‘Onze tijd voelt weinig voor scheppende speculatie. We happen naar lucht met amechtige persberichten en stompzinnige sms’jes. In de media wordt alles gepersonaliseerd: een tiener wordt neergestoken, men somt de namen op van scholieren die iets soortgelijks overkwam: vijf. Vijf gevallen en men doet alsof onze scholen levensgevaarlijk worden! Een avonturier wordt in Iran gekaapt, diens moeder en vader komen vertellen hoe erg dat wel is. “De ene dag wat beter dan de andere.” Nieuws! Hoe groot ook het individuele leed – moet dat op de voorpagina’s? De verhoudingen zijn zoek. Over dat verlies aan perspectief, waarbij de zogenaamde human interest steeds meer vooraan komt, kan ik me behoorlijk opwinden. Agressie, die altijd in onze onmenselijk competitieve maatschappijen leeft, en voos amusement zijn belangrijker dan een visie op de wereld. En alles moet korter. Uitpraten is er niet meer bij.
‘Daarom ben ik op 57-jarige leeftijd weggegaan bij de Openbare Omroep. Op een bepaald moment zei men mij: “Boenders, je moet eens ophouden met mensen een uur aan een stuk het woord te geven.” Oké, dan gaf ik een streepje muziek tussendoor. Daarna zei men: “Hoor ‘s, je hebt te weinig luisteraars, bovendien zijn dat in feite klanten en klanten moet je binden.” Ten slotte kwamen er meer adviseurs die zeiden hoe het moest, dan scheppende programmamakers. Was ik nog op mijn plaats in studio’s waar ik eenendertig jaar had gemonteerd?
‘Vroeger zonden mijn collega’s volledige symfonieën uit, gaven opdrachten aan componisten. Vandaag hoor je vanaf het ochtendgloren gekapt stro, met wat positief gekwek (‘Brede opklaringen!’) erdoorheen. Dat gaat het ene oor in en het andere uit. Oppervlakkigheid troef.
‘Ik had niets heerlijker gevonden dan tot vandaag bij de (B)VRT te blijven, maar ik ben weggegaan omdat ik er bot begon te vangen. Op televisie kregen de getalenteerde Freddy Coppens en ik geen kans meer om samen documentaires te maken als De goden uit het Oosten of om een uur te graven met een Franse, Engelse of Duitse geleerde naar Fundamenten. Wat stond me anders te doen dan de omroep te danken voor het mij ooit geboden vertrouwen en de eer aan mezelf te houden?
‘Het verdwijnt allemaal – en het wordt prompt weer uitgevonden in verknipte vorm. Langer dan tien minuten luistert en kijkt geen mens meer! Wat je nu op Canvas ziet tussen acht en tien voor negen zijn een stuk of wat politici die een beetje ongemakkelijk praten: heet dát debat? Nee, ik lees, lees, lees. En zelfs daar: we hebben geen intellectueel tijdschrift dat het verschil maakt. Streven niet. Kultuurleven: wég. Waar blijven de Marxistische Standpunten? Het enige voortreffelijk periodiek, Nexus, komt uit Tilburg. Tilburg!
‘Toen ik op eigen verzoek de BRT verliet, heb ik een moeilijke periode doorgemaakt. Ik miste luisteraars. Ik had een bescheiden docentschap in Waterloo en bleef nog drie jaar hoofdredacteur van Kunst en Cultuur. Maar in het Paleis – nu Bozar, wie bedenkt het! – zaten ze ook zo’n beetje te wachten tot ik wegging, om het enige Vlaamse kunstentijdschrift met stijl te dumpen. Ik voelde me lusteloos en vond dat ik wat moest gaan doen aan broeder Ezel, zoals Franciscus van Assisi zijn lichaam noemde. Sindsdien ga ik twee keer in de week naar de gym.
‘Heeft ook met esthetiek te maken: mijn buikje is weg. Ik ben de huidige aandacht voor het lichaam positiever gaan bekijken. Voordien dacht ik: al die aanstellerij met opgepompte spieren – wat krijgen we nou? Maar nu zie ik iets in dat ideaal van de Grieken. Een gezonde geest moet het gezonde lichaam be-geest-eren, er een eenheid mee vormen. Daar moet je zelf aan werken, want die eenheid bestaat niet vanzelf.
‘Het is zoals de Chinezen zeggen: het lichaam liegt nooit, alleen de geest liegt. Als het lichaam niet meer wil, takelt het af. Wij – ik bedoel ook mezelf – zijn te veel bezig met het vermeend ontheven leven van de geest, omdat we zijn grootgebracht met de gedachte dat de geest richting moet geven aan het bezielde lichaam. Vandaag groeit de idee dat het lichaam op zich ook een leven leidt. Interessant! Het druist wel in tegen mijn jeugdideaal dat de wil sterk moet zijn om van je leven iets te maken. Geef je je lijf altijd zijn zin, dan denk ik dat je er in het leven niet zoveel van bakt.
‘Fascinatie voor het lichaam vind je terug in de kunstwerken van Jan Fabre. Heel boeiende kunst over het lichaam als het wezenlijkste wat een mens heeft en tegelijk is. En het kent groot succes. Dat is erg hoopgevend. Al die inspanningen van al onze ministers van Cultuur haalden jarenlang niets uit en plots zie je een plejade met Fabre, Luc Tuymans, Anne Teresa De Keersmaeker, Philippe Herreweghe, Jan de Cock, Michael Borremans, Ivo van Hove… Allemaal internationale successen. Dat hebben we sinds Cobra niet meer gezien.
‘Ik vind dat de staat – waar ik als anarchist al weinig waardering voor heb – minder moet subsidiëren. Hij kan hooguit in zijn onderwijs kunst serieus nemen en de toegang tot kunst zo goedkoop mogelijk houden. Wat een genot om in Londen of Glasgow musea met het mooiste Europese erfgoed in voortreffelijke omstandigheden gratis te mogen ontdekken! En als je zelf wilt schrijven, muziek of beeldende kunst maken, dan doe je dat toch zonder financiële pamper? Doe wat je moet doen, en doe het niet altijd ‘met het oog op’. Anders wordt het spontane proces vervalst.
‘Succes heeft ook zijn averechts effect. Plots zie je overal post-Tuymannetjes schilderen: als ik het vaag hou zit het kits, maak ik kans op een easy buck. Jammer toch? Men zoekt niet naar een eigen artistieke wereld die ook anderen kan verlichten. Dat vind ik overigens dé vraag van Schopenhauer: zijn de kunsten er uiteindelijk niet om inzicht te verschaffen in ons bestaan? Kunst kan toch niet alleen maar versiering zijn? Of een succesnummer op internationale shows? Wat is nu het belangrijkste: kunst die je in alle musea voor hedendaagse kunst ziet, of de diversiteit voeden die nauwelijks aan bod komt? Daarom schrijf ik vaak over zogeheten tweederangskunstenaars, zoals men wel eens misprijzend zegt: zij komen nergens in musea of andere officiële kanalen aan de beurt. Maar ze hebben wel degelijk een eigen weg gevolgd. Pierre-Willy De Muylder is zo’n schilder, inmiddels 87 en in geen enkel museum te zien. Wél met een eigen magisch-realistisch oeuvre, waar ik met veel plezier over schrijf en spreek.
‘Vroeger liep ik beroepsmatig alle grote Europese tentoonstellingen af. Er loopt dezer dagen een overzichtsexpositie van Balthus in Keulen. Móét ik daarheen? Ik heb al drie tentoonstellingen gezien van Balthus, een van mijn lievelingsschilders, en misschien hangen er in Keulen een aantal werken die ik nog niet zag, maar dat is dan maar zo. Ik heb liever dat een jonge kunstenaar me vraagt een tentoonstelling in te leiden of er een degelijk stuk over te schrijven. Dat heeft meer zin.
‘Ik ben ook geen voorstander van al die kunstenaarsmusea. Roger Raveel die ten dele zijn eigen museum in Machelen-Zulte betaalt, of het Museum Felix De Boeck in Drogenbos dat frenetiek naar andere kunst zoekt: allemaal gesteund door de Vlaamse Gemeenschap. Nee, we missen één groot museum in België, waarover het buitenland zou zeggen: naast het Metropolitan in New York, de National Gallery in Londen en het Louvre in Parijs, moet je in Brussel zijn voor dát museum. Neem het Museum voor Schone Kunsten in Brussel, geef ze daar eindelijk genoeg geld om een zowel Europese als nationale collectie samen te stellen die loopt van de 13e eeuw tot, zeg, 1950. Of maak echt werk van het Museum van Europa, dat al op papier bestaat. Dat ik zulke vanzelfsprekende zaken nog moet zeggen in een landje en vooral een hoofdstad die leven van Europa!
‘Individuen met echt grote middelen nemen hier helaas geen grote initiatieven. Waarom steunen de ondernemers niet dit op te richten grote museum? Vaak bouwen zulke lieden een fraaie kunstverzameling uit. Wat gebeurt daar later mee? Ze wordt verdeeld onder de kinderen. Soms wordt ze geschonken aan een museum – maar dan wordt bij de overheid afgedwongen dat er geen successierechten betaald hoeven te worden. Als anarchist ben ik tegen het erfrecht, dat ongelijkheid bestendigt en luiheid kweekt. Je geeft je kinderen een opvoeding, een voorbeeld, voor mijn part een startkapitaal. En daarmee moeten ze het rooien.
‘De algemeen Belgische mentaliteit is zoals het weer: grijs en mopperig. Om daaraan te ontsnappen, ga ik minstens drie keer in het jaar met belangstellenden op reis naar hindoeïstische, boeddhistische en taoïstische landen. Het liefst ga ik naar Himalayalanden, Zuidoost-Azië en Japan. Niet meer naar de Chinese Volksrepubliek, wegens mijn machteloze woede om wat de communisten Tibet aandoen.
‘Mijn interesse voor het Tibetaanse boeddhisme kreeg ik toen ik 13 jaar werd. Voor die verjaardag kreeg ik van heeroom witte pater Heinrich Harrers boek Sieben Jahre in Tibet, in Franse vertaling. Ik heb dat boek uitgespeld, ook omdat mijn Frans nog niet zo best was, en dacht: dát is het. Ik bekeek foto’s van de intronisatie van de dalai lama. Als toentertijd nog zeer katholiek jongetje raakte ik gefascineerd door de rituelen en ceremoniën die op het dak van de wereld volop leefden, terwijl mijn klasgenootjes tegen hun zin naar de verplichte liturgische diensten gingen.
‘Op mijn achttiende vroeg pater Max Wildiers me om voor De Standaard der Letteren te recenseren. Hij zocht iemand voor Japanse literatuur. Ik kende daar niets van, maar aanvaardde dankbaar. Twintig jaar lang bouwde ik dankzij dat aanbod mijn kennis van Japan op. Wildiers, een man met een brede visie en verfrissende uitstraling, was mijn eerste mentor. Elk weekend praatte ik twee uur met hem en na afloop leende hij me telkens een verse stapel boeken uit. Ik moest altijd literatuur en filosofie met elkaar blijven verbinden, vond hij. Dat doe ik nog steeds en dat blijkt ook uit mijn lijstje met favoriete auteurs: Juan de la Cruz, Dante Gabriel Rossetti, Stéphane Mallarmé, Paul Valéry, Gerard Manley Hopkins, Emily Dickinson, Jorge Luis Borges, Octavio Paz, J.H. Leopold, Martinus Nijhoff, Simon Vestdijk, de vroege Willem Frederik Hermans, en bij ons natuurlijk Maurice Gilliams en Paul Claes.
‘Een tweede mentor was Arthur Lehning, de Nederlandse selfmade historicus van het anarchisme en vriend van Marsman en Mondriaan. Ik leerde hem kennen toen ik beginnend omroepproducer was, nog niet helemaal afgestudeerd van Leuven, waar ik Germaanse en Filosofie had gedaan. Hij was toen 78; op zijn 100e verjaardag is hij in Frankrijk door zelfdoding gestorven. Voor hem was de klus toen klaar.
‘Eigenlijk ben ik nu een conservatieve anarchist. Ik aanvaard geen macht maar omarm artistieke en wetenschappelijke meesters. Ik zou niet willen dat, om maar iets te noemen, het emotionele en intellectuele genot dat ik ervaar bij het lezen van Franse dichters uit de 16e eeuw onthouden zou worden aan mijn dochters en kleinkinderen, omdat ze dat vrijwel nergens nog voorgeschoteld krijgen. We moeten koesteren wat niet verloren mag gaan.
‘Ik kan me nog vreselijk opwinden over toestanden, vooral ook over mezelf. Maar er treedt grotere mildheid in. Zo’n pamflet als Kunst zonder kader, museum zonder hoed, waarin ik in 1991 Jan Hoet schoffeerde wegens zijn grootsprakerige anti-intellectuele kunstpropaganda, zou ik nu niet meer schrijven, omdat ik ook Hoets positieve bijdrage waar- deer. Bovendien besef ik: het gelijk aan je kant krijgen is onbelangrijk. Er is geen gelijk dat altijd zou gelden. Vroeger dacht ik dat je alles tot op het bot moest analyseren om tot grotere helderheid te komen – daarom hield ik zo van Ludwig Wittgenstein. Nu zie ik dat anders: je raakt steeds dieper verdwaald in een ondoorzichtig bos. Nu accepteer ik scheppende chaos, en ik weet dat ik die chaos nooit kan overwinnen. Daarvandaan wil ik ook geen absolute uitspraken meer doen. Verlies ik ten dele mijn strijdvaardigheid? Zeker, want die impliceert een geloof in iets.
‘Afscheid nemen kan ik. Ik kan afscheid nemen van geloven en valse zekerheden, van bezittingen en van geliefden, aan wie ik zoveel te danken heb. Dat laatste valt me pijnlijk maar ik kan het, en wil het soms. Het vervult me met een onterechte trots dat ik denk: ik beoefen tenminste de twijfelachtige deugd van onthechting.’
DOOR EWALD PIRONET/foto’s sigfrid eggers