De stalinistische zuivering van Ludo Martens
Tien jaar geleden overleed Ludo Martens, de stichter van de Partij van de Arbeid van België (PVDA). Zijn partij zit verveeld met zijn erfenis, vandaar dat er niet meer aan hem herinnerd wordt. Toch helpt de figuur van Ludo Martens verklaren waarom de PVDA vandaag relatief sterk staat en toch weerstand oproept.
In de marge van een gesprek met Knack liet politoloog Bart Maddens het zich onlangs ontvallen: ‘De PVDA is een opvallend solide partij geworden.’ De PVDA is gedisciplineerd, werkt hard, ziet nauwkeurig toe op de centen en laat weinig aan het toeval over. Dat blijkt ook uit de manier waarop de partij haar eigen geschiedenis vertelt. De brochure De PVDA in vogelvlucht. Een halve eeuw eigenzinnig marxisme dateert uit mei 2018. De tekst is ook opgenomen op de partijwebsite en kan gezien worden als een min of meer officiële geschiedschrijving. Maar anders dan in de vroegere PVDA-geschiedenissen, zult u de naam Ludo Martens er niet meer tegenkomen. De enige Martens die wordt vermeld, is Wilfried Martens, de CVP-premier van het ‘inleveringsbeleid’ van de jaren 1980 waartegen de linkerzijde stormliep, de PVDA voorop.
Ook nu nog heeft de PVDA het moeilijk met kritiek op China. ‘Het echte gevaar voor de wereldvrede zijn de VS’, volgens Raoul Hedebouw.
Waarom wordt de man weggemoffeld, die ongeveer zijn hele leven lang voorzitter was van Alle Macht Aan De Arbeiders (Amada) en de Partij van de Arbeid (PVDA), tot hij daar in 2008 opgevolgd werd door Peter Mertens? Ludo Martens heette inderdaad de laatste ‘stalinist’ te zijn. Via hem blijft dat verwijt kleven aan de PVDA, tot grote ergernis van de PVDA’ers van vandaag. Het was ooit een beproefde stalinistische techniek om op foto’s en in boeken oude medestanders te verwijderen nadat die in ongenade waren gevallen. Stalinist Martens lijkt het slachtoffer van de destalinisatie van zijn eigen partij. Ook de PVDA knipte Ludo Martens uit de eigen geschiedenis.
De partij zal deze lezing van de feiten betwisten: in de bovenvermelde geschiedenis ontbreken namelijk ook de namen van andere PVDA-leiders. Het is inderdaad vruchteloos zoeken naar Kris Merckx, Dirk Van Duppen, of naar Peter Mertens en Raoul Hedebouw (al komen die elders op de PVDA-site veelvuldig voor). Als communistische partij heeft men gekozen voor een collectieve geschiedenis. Hoewel. De in 1989 in Libanon gegijzelde dokter Jan Cools wordt wel vermeld, net als de Genkse ‘dokter voor het volk’ Harrie Dewitte, met een foto erbij van zijn dochter Indra Dewitte, vandaag hoofdredacteur van Het Belang van Limburg. Op de website is te zien hoe het PVDA-stichtingscongres in oktober/november 1979 werd opgesmukt met een groot portret van de daar aanwezige Antwerpse volkszanger Wannes Van de Velde. Een beeld van Ludo Martens is niet terug te vinden. Alleen met een vergrootglas kun je hem identificeren als een van de vijf anonieme figuren achter de voorzitterstafel op het podium.
Pro China (nog altijd)
In de selectie van wat de PVDA als haar eigen geschiedenis presenteert, focust men vooral op de onafgebroken keten van acties waarbij de partij betrokken was. Interne partijontwikkelingen worden ook wel aangehaald, maar toch eerder als een zijnarratief. Die aanpak brengt tempo in het verhaal. Sinds de late jaren zestig streed en strijdt de PVDA zij aan zij met mijnwerkers, dokwerkers, fabrieksarbeiders, onderwijzers en ambtenaren tegen elke mogelijke sluiting, afdanking of inlevering. Hetzelfde met al die betogingen tegen de plaatsing van kernraketten, kernenergie, vervuiling, racisme, apartheid, fascisme of, omgekeerd, voor goedkope geneesmiddelen en energie, gratis gezondheidszorg, een democratisch onderwijs, vluchtelingen en asielzoekers. Die insteek maakt van de eigen geschiedenis natuurlijk een hoogst sympathiek verhaal: de PVDA identificeert zich met elke mogelijke ‘goede zaak’. Maar binnen de christelijke en socialistische arbeidersbeweging werd er óók tegen elk denkbaar onrecht betoogd en geprotesteerd. Het is niet eigen aan de PVDA dat de partij aan sociale strijd doet. De essentie ligt elders: de sociale strijd als uiting van een communistisch wereldbeeld en een marxistische ideologie. En dan kan de PVDA in eender welke historische terugblik eigenlijk onmogelijk om de figuur van Ludo Martens heen.
Net toen Ludo Martens in de jaren zestig vanuit het voorouderlijke West-Vlaanderen ging studeren aan de KU Leuven, verkeerde het communisme tegelijk in een periode van verwarring én van groei. Klassieke, op Moskou gerichte communistische partijen waren er na de destalinisatie die in de Sovjet-Unie vanaf 1956 was ingezet, nog altijd niet. Omgekeerd was er wel aandacht voor de nieuwe wereldmacht, het communistische China van Mao Zedong. Het is geen toeval dat in 1967 in de populaire Zwarte Beertjes-pocketreeks een Nederlandse vertaling van Het Rode Boekje verscheen: ‘Citaten uit het werk van Mau Tse-Toeng’ (sic), met een cover van Nijntje-tekenaar Dick Bruna.
In die tijdgeest trok Ludo Martens, de zoon van een bescheiden meubelverkoper uit Wingene, in 1965 naar Leuven. In de jaren zestig waaide de wind hard in progressieve richting. Uitgerekend het bestuur van het Katholiek Vlaams Hoogstudenten Verbond KVHV en de redactie van het KVHV-blad Ons Leven werden broeihaarden van steeds militanter, progressiever en ook minder Vlaams studentenprotest. Bekende linkse studentenleiders groepeerden zich in een nieuwe Studentenvakbeweging (SVB). In de nasleep van de grote Parijse betogingen van mei 1968 en de kreet ‘arbeiders studenten één front’ trokken ook SVB’ers naar de grote staking bij Ford Genk (december 1968) en de fameuze mijnstaking van 1970. Zo ontstond Mijnwerkersmacht, waaruit een goed jaar later Alle Macht aan de Arbeiders (Amada) voortkwam.
Overal in Europa stonden in de jaren zestig de universiteiten in vuur en vlam. In de zomer van 1967 bezocht Martens in West-Berlijn een studentencongres. Een Duitse student overtuigde hem om de hippe boeken van cultuursocioloog Herbert Marcuse in te wisselen voor Wat te doen? en Staat en revolutie van Lenin. Een Boliviaan legde hem uit waarom een standvastige communist als Mao een betere inspiratie was dan een verdwaalde revolutionair als Che Guevara. Een paar maanden later was Lenin verplichte lectuur op de Leuvense SVB-studiedagen.
Het zou nog elf jaar duren voor de PVDA echt zou worden opgericht, maar embryonaal was in de zomer van 1968 al aanwezig wat die partij zou worden: een club die zichzelf aan wereldpolitiek ziet doen. Ludo Martens zou Moskou en Peking – en eender welk communistisch regime, weze het dat van Havana, Hanoi, Boekarest, Tirana of Ouagadougou – bejegenen alsof hij zelf een van de gelijken was. Martens’ 1 meitoespraken duurden gemakkelijk meer dan een uur, wijdden altijd uit over de internationale politiek en bevatten felle commentaren bij het nooit eindigende armageddon tussen het kapitalisme en het communisme. In het begin werd de Sovjet-Unie van Leonid Brezjnev beschuldigd van imperialisme en zelfs van fascisme. Later werd afstand genomen van China omdat dat land onder Deng Xiaoping het kapitalisme omarmde.
Nadien werd China opnieuw verdedigd. In zijn 1 meitoespraak in 1990 steunde Ludo Martens de harde Chinese aanpak van de betogers op het Tiananmenplein in Peking. ‘Na zes weken geduld en toegevingen had de Chinese Communistische Partij de plicht om met alle middelen een einde te stellen aan een openlijke contrarevolutie. (…) Wij weten vandaag dat het Tiananmenplein ontruimd is zonder dat daar slachtoffers vielen. Maar Amnesty International sprak van 3000 doden op Tiananmen: het was een gewilde leugen.’ En maar goed dat Deng Xiaoping orde op zaken had gesteld: ‘Als 1 miljard 100 miljoen Chinezen – meer dan een vijfde van de mensheid – onder de overheersing van het imperialisme waren gevallen, dan zou de krachtsverhouding op wereldniveau een fundamentele wijziging hebben ondergaan ten voordele van het imperialisme en het fascisme.’ Vermanend: ‘Het zou geen jaar hebben geduurd vooraleer de Chinezen opnieuw met miljoenen zouden zijn omgekomen. Alle revolutionairen en anti-imperialisten moeten ophouden te capituleren voor de leugens en voor de druk van antisocialistisch rechts.’ Vandaar Martens’ nieuwe ordewoord: ‘China zal geen Amerikaanse kolonie worden!’
Ook nu nog heeft de PVDA het moeilijk met kritiek op China. In de Kamer steunde alleen de PVDA-fractie een resolutie niet die waarschuwt voor een mogelijke Chinese genocide op de Oeigoeren. De uitleg van Kamerlid Raoul Hedebouw is een echo van de toespraak van Ludo Martens. Waarom wordt China kritischer aangepakt dan andere landen, terwijl het toch ‘samen met Vietnam een land is dat de eigen bevolking van de armoede heeft gered’? Daarom doet de PVDA niet mee aan het ‘instrumentaliseren van de mensenrechten voor geopolitieke doeleinden’. We moeten stoppen China door ‘een westerse bril’ te beoordelen, aldus Hedebouw, want ‘het echte gevaar voor de wereldvrede zijn de VS’.
Pionier in het (de)kolonisatiedebat
Wie vanuit de Lemonnierlaan in Brussel wil meespelen op de schaakborden van het Kremlin en het Witte Huis, had en heeft natuurlijk (verborgen) ambitie te over. De strakke regels over het afdragen van eigen inkomsten van de PVDA-leden – een vorm van doorgedreven crowdfunding toen dat woord nog niet bestond – stelden Ludo Martens en co. al vroeg in staat om hun partij uit te bouwen tot een complexe organisatie. Naast de eigenlijke partij zelf waren er een studentenorganisatie, een scholierenwerking, een vrouwenwerking, enkele ngo’s, een netwerk van medische groepspraktijken, een vormingsdienst, enzovoort. Het was een bepaald indrukwekkend organogram voor een partij die drie decennia lang slechts een splinter van het electoraat bereikte. Wat onder Ludo Martens werd opgericht, bestaat vandaag vaak nog altijd, zij het in een moderne vorm. De Marxistisch-Leninistische Beweging (MLB) heet inmiddels Comac en Rode Jeugd werd Red Fox (‘voor jongeren van 14-18 jaar’). Tijdens klimaatbetogingen lieten ze zich gelden met de slogan ‘Red is the new Green. Change the system to save the planet’. Geen enkele klassieke partij heeft de laatste decennia nog een specifieke werking naar middelbare scholen uitgebouwd.
In zijn boek Een andere kijk op Stalin praatte Martens bijna alles recht wat eigenlijk krom en ronduit misdadig was.
Maar het meest vooruitziend waren de investeringen van de PVDA in de culturele sector. In 1973 richtte Amada een eigen uitgeverij op, EPO (Education Prolétarienne – Proletariese Opvoeding). Later kwam daar een eigen boekenwinkel bij – en een erg goede ook: De Groene Waterman in Antwerpen. Het belang van die ‘culturele’ poot was van meet af aan groot. Ondanks een aantal wrijvingen werd aan de uitgeverij en de boekhandel een ‘open’ beleid gegund, gericht op een breed progressief publiek. Er is één grens: een rechts boek zal er niet snel verschijnen (maar ook niet snel een boek dat pro-Vooruit is). Tegelijk probeert EPO linkse stemmen van munitie te voorzien door de uitgave van kritische boeken over de N-VA, zoals Thatcher aan de Schelde van Jan Vranken of N-VA. Analyse van een politieke ideologie van Ico Maly.
Ook dat gaat allemaal terug tot Ludo Martens. Als veelschrijver zag hij al vroeg in dat een eigen uitgeverij een extra levensader kon zijn voor een partij, juist omdat die communisten toegang tot de culturele wereld zou geven. Het was en is een apart fenomeen, de aantrekkingskracht van het communisme op kunstenaars. Zeker de Franse communisten koketteerden graag met ‘hun’ Pablo Picasso, Louis Aragon of Jean-Paul Sartre. Martens slaagde daar ook in. Zijn grootste liefde was misschien wel Congo/Zaïre, en achteraf gezien was hij een pionier in het (de)kolonisatiedebat. Hij bleef wie hij was: zijn held was de Congolese politicus Pierre Mulele (1929-1968), in de kortstondige regering van Patrice Lumumba de minister van Onderwijs en nadien een maoïstisch geïnspireerde revolutionair. In 1988 reconstrueerde Martens in zijn boek 1958-1968, 10 jaar revolutie in Kongo: de strijd van Patrice Lumumba en Pierre Mulele Mulele’s hele leven en strijd, maar ook zijn gruwelijke dood: op bevel van Mobutu werden Mulele levend de oren afgerukt, de neus, tong en genitaliën afgesneden en de ogen uit de oogkassen gestoken. Ten slotte werden Mulele’s armen en benen van zijn romp gekapt – de man leefde toen nog altijd. De resten werden in stukken gesneden en in de Congostroom gegooid. In zijn recensie in De Volkskrant schreef auteur Johan Anthierens: ‘Het is een boek dat tot de kindskinderen van een aantal Belgische en Congolese aansprakelijken achtervolgen zal. Dat mag.’ De vrijgevochten cultuurmens die Johan Anthierens was, had het grootste respect voor de communistische auteur en zijn geëngageerde pen.
Dat gulle beeld contrasteerde dan weer fundamenteel met de ronduit ‘sektarische’ interne organisatie van de partij. Vanuit het principe van het ‘democratisch centralisme’ was het individuele partijleden strikt verboden om apart te discussiëren over partijzaken. Dat heette ‘fractionisme’ en werd beschouwd als een ‘vijandige daad’. Dat gold ook voor een partijlid dat informatie toespeelde aan de pers. Dat model werd een groot probleem toen de PVDA na de val van de Berlijnse Muur in 1989 zelf in een existentiële crisis belandde. Over die interne spanningen publiceerde Ludo Martens in 1994 Van Tien An Men tot Timisoara. Strijd en debatten binnen de PVDA (1989-1991). Daarin rekende hij op meedogenloze wijze af met interne ‘scheurmakers’. Officieel was de partijlijn niet onlogisch: ‘In een communistische partij als de PVDA kunnen over fundamentele vraagstukken lange tijd meningsverschillen bestaan. Er wordt alleen geëist dat iedereen naar buiten uit het meerderheidsstandpunt verdedigt, terwijl intern de discussie verder gevoerd wordt.’ De contouren van dat ‘interne debat’ waren heel eng. In werkelijkheid werd geen millimeter toegegeven op de bottomline: ‘Er is geen tendensrecht.’ Wie zich daar toch aan bezondigde – volgens Martens vooral ‘agenten van het kapitalisme, opportunisten en weinig gevormde partijleden’ -, riskeerde ‘straffe van uitsluiting’. Uitleg: ‘Een communist die toetreedt tot de partij, doet dat in het volle bewustzijn: hij weet dat hij voortdurend aan de omvorming van zijn wereldopvatting zal moeten werken, door revolutionaire praktijk, door studie van het marxisme en studie van de huidige situatie, door kritiek en zelfkritiek.’ Martens bewees zijn gelijk met een citaat van Stalin: ‘Er kan geen middellijn bestaan als het op principes aankomt. Ofwel is het partijwerk gebaseerd op één stel principes, ofwel op een ander stel.’
Doodstraf
Stalin dus. Tot vandaag zit de PVDA verveeld met Ludo Martens’ boek Een andere kijk op Stalin (1994). Daarin wil Martens best erkennen dat onder Stalin ‘fouten’ zijn gemaakt, ‘verkeerde inschattingen’ ook, en dat de top van de Communistische Partij zich heeft bezondigd aan ‘overdrijvingen’. Alles wat Stalin was aangewreven, minimaliseerde Martens als niet zo erg als werd beweerd – als je de historische feiten vergelijkt met wat de meest hysterische vormen van anticommunistische propaganda daarvan ooit hebben gemaakt, klopt dat inderdaad. Maar dat er minder miljoenen doden vielen dan vaak werd beweerd, was dat de zaak? Hij praatte bijna alles recht wat eigenlijk krom en ronduit misdadig was. Bij veel PVDA’ers leeft vandaag nog altijd de idee dat Martens’ beoordeling weliswaar ‘eenzijdig’ was, maar dat hij tegelijk durfde te zeggen wat anderen verzwegen. Het is erger dan dat. Dit Stalinboek behoort tot de geschiedenisvervalsing. Martens ging niet zo ver als de extreemrechtse negationisten die de gaskamers van de nazi’s ontkennen. Martens ontkende de goelags niet. Hij legde uit waarom Stalin de goelags nodig had om het socialisme te verdedigen. Dat de PVDA niet graag herinnerd wordt aan die kant van Ludo Martens, is vrij logisch. Men kan er zich niet ver genoeg van distantiëren.
Maar als de PVDA oprecht in de spiegel van het verleden kijkt, kan de huidige partijleiding ook weer niet om Ludo Martens heen. Wie vandaag de statuten van het stichtingscongres van oktober 1979 – toen Ludo Martens de pen voerde en de debatten bepaalde – vergelijkt met de recentste PVDA-statuten van 2015, springen de gelijkenissen in het oog. De verschillen trouwens ook. Om de toekomstige ‘invoering van de dictatuur van het proletariaat’ alvast tot in de meest praktische details te regelen, schreven de statuten van 1979 bijvoorbeeld nog voor wanneer en in welke mate het gebruik van geweld en zelfs de toepassing van de doodstraf geoorloofd zou zijn bij het beteugelen van de antirevolutionaire krachten. Daar zijn Peter Mertens en Raoul Hedebouw gelukkig niet meer mee bezig.
Kameraadschappelijk
De inspiratie van beide statutenbundels blijft wel gelijk. Artikel 1 van de partijstatuten van oktober 1979 legde uit dat de PVDA steun verleent aan ‘alle werkende mensen in hun strijd tegen de onderdrukking en uitbuiting, de misbruiken en de wantoestanden van de kapitalistische samenleving’. In de plaats daarvan wilde de PVDA ‘een democratische socialistische maatschappij’ inrichten. Dat alles gebaseerd op ‘het marxisme’, meer bepaald ‘de wetenschappelijke leer van Marx en Lenin’, en eveneens ‘op de werken van Mao Zedong’ – noteer dat Stalin toen nog ontbrak.
In grote lijnen is dat nog steeds de visie van de PVDA. In haar nieuwe statuten ziet de PVDA zichzelf nog altijd als een ‘eigentijdse communistische partij’ met als ‘einddoel’ een ‘eigentijdse socialistische samenleving’. Daarbij is het ‘marxisme’ de aangewezen ‘methode’ om de ‘fundamentele tegenstellingen in de wereld te begrijpen’. Al moet dat marxisme ‘voortdurend in vernieuwing en wording’ zijn, ‘noodzakelijk creatief’ en ’tegengesteld aan elk dogmatisme’. Die laatste bepaling lijkt een impliciete vingerwijzing naar hetgeen de huidige PVDA’ers ‘de grootste fout van de generatie van Ludo Martens’ noemen: haar dogmatisme. Verder schrijven de nieuwe statuten zich naadloos in in de traditie van de PVDA van 1979.
Ook het democratisch centralisme blijft behouden – de statuten van 2015 formuleren het allemaal met meer nuances, met meer oog voor de rechten van de leden en de plicht voor de partijleiding om zich te verantwoorden. Maar het principe blijft het principe – en juist omdat het meer verfijnd is verwoord, wijden de nieuwe statuten 7 artikels en niet minder dan 27 paragrafen aan de noodzaak om ‘de eenheid van de partij te bevorderen en scheurmakerij te bekampen’. ‘Kritiek wordt geuit op de vergaderingen van de partij, en niet achter de rug en buiten de structuren.’ ‘Een communist(e) streeft ernaar om een juist idee te vormen van zijn/haar sterke en zwakke punten. Hij/zij denkt na over zijn/haar zwakke punten, onvolkomenheden of fouten. Dit spoort hem/haar aan zich te verbeteren. Hij/zij wordt niet verwaand omwille van zijn/haar kwaliteiten. Een communist aanvaardt dat een kameraad hem/haar bekritiseert, ook al is hij/zij het niet eens met de kritiek.’ Dat gaat niet om praktische tips of kameraadschappelijke wenken: het zijn statutaire verplichtingen.
In die zin blijft Ludo Martens nog altijd de founding father van een partij die inmiddels niet minder dan 43 parlementsleden telt, alle assemblees (federaal, Europees, regionaal) samen. Dat is minder dan de PS en de N-VA, die beide meer dan 70 parlementsleden tellen, maar ook meer dan het 30-tal Vooruit-verkozenen of de 40 CD&V’ers. Wilfried Martens zou nooit hebben kunnen geloven dat geen tien jaar na zijn dood het splinterpartijtje van die andere Martens al méér zetels zou bezetten dan ‘zijn’ CVP. Toch is het zo. De partijpolitieke erfenis van Ludo Martens is stilaan van nationaal belang.
Ludo Martens
– 1946 geboren in Torhout, in 2011 overleden
– 1966-1967 hoofdredacteur Ons Leven
– 1966 staat aan de wieg van de Studentenvakbeweging (SVB)
– 1971-1972 oprichter en voorzitter van Alle Macht Aan De Arbeiders (Amada)
– 1979-2008 voorzitter van de Partij van de Arbeid
– auteur van talloze artikels en boeken, o.a. Het geld van de CVP (met Peter Franssen, 1984), 1958-1968: 10 jaar revolutie in Kongo: de strijd van Patrice Lumumba en Pierre Mulele (1988), Abo: een vrouw in Kongo (1992), Een kwarteeuw mei 68 (met Kris Merckx, 1993) en Een andere kijk op Stalin (1994)