Over de multiculturele samenleving en haar problemen is al heel wat afgediscussieerd. Een scherpe maar nuchtere stem in dit vaak verhitte debat is die van Tarik Fraihi, filosoof en medewerker van het wetenschappelijk bureau van de SP.A. In zijn nieuwe boek ‘De smaak van ongelijkheid’ formuleert Fraihi zijn kritiek op het huidige minderhedenbeleid. Op 16 juni wisselt hij daarover van gedachten met Abou Jahjah in het Antwerpse Zuiderpershuis (zie Knack-uitnodiging p. 67). In voorpublicatie leest u hier een fragment uit het slothoofdstuk.

INFO : Tarik Fraihi, ‘De smaak van ongelijkheid’, Meulenhoff/Manteau, 128 blz., euro 14,95.

Als ik naar de maatschappelijke positie kijk van al-lochtonen, dan valt mij een reeks wanverhoudingen op. Economische, sociale, culturele en politieke ongelijkheden.

Op economisch vlak is het aantal al-lochtone werkzoekenden hoger dan de autochtone werkzoekenden. De cijfers zijn onthutsend. De werkgelegenheidsgraad van Belgen en Europese onderdanen schommelt rond de zestig procent. Voor mensen die afkomstig zijn uit een land dat niet tot de Europese Unie behoort, is dit zowaar dertig procent. Vijftien procent van de allochtonen uit een niet-Europees land was werkzoekend in 2002. Voor autochtonen bedroeg het werkloosheidspercentage bijna vier procent. Bij mensen afkomstig uit een ander EU-land was dat ruim zes procent. Deze verschillen in participatie aan de arbeidsmarkt gelden voor alle opleidingsniveaus. Bij schoolverlaters heeft vijftien procent van de autochtonen na één jaar nog geen werk. Meer dan dertig procent van de allochtone afgestudeerden is eveneens na één jaar nog werkloos.

Zelfs voor werkende allochtonen is niet alles rozengeur en maneschijn. Een recent onderzoek van het Hoger Instituut voor de Arbeid in Vlaanderen toonde aan dat allochtonen gemiddeld tien tot vijfentwintig procent minder verdienen dan autochtone werknemers. Dit komt vooral door een overconcentratie van allochtonen in laagbetaalde baantjes. Allochtone goedkope arbeidskrachten zijn vooral werkzaam in sectoren als de land- en tuinbouw, de bouwsector, horeca, voeding en de schoonmaak. Bij justitie, posterijen en telecommunicatie, openbaar bestuur, gezondheidszorg en onderwijs zijn de werkvloeren beduidend minder gekleurd. In Nederland is deze situatie niet veel beter. De overheid slaagt er dus niet in om als werkgever het goede voorbeeld te geven.

Ook het beeld van de laaggeschoolde allochtoon leeft nog hardnekkig, waardoor zelfs hooggeschoolde allochtonen moeten knokken om een baan op hun niveau te vinden. Bijna eenderde van de werknemers in België gaf recent in een enquête van het human resources-bedrijf SD Worx toe dat zij liever geen allochtoon als collega hebben. Laat staan dat ze een allochtoon als meerdere in de bedrijfshiërarchie dulden. Een studie van de internationale arbeidsorganisatie in de jaren negentig van de vorige eeuw wees uit dat allochtonen ongeveer dertig procent minder kans hebben op de vacature na een sollicitatiegesprek. Hun zwakke positie op de arbeidsmarkt heeft niet alleen te maken met racisme, maar ook met de rampzalige situatie in het onderwijs.

In Vlaanderen heeft nog geen procent van de allochtonen een universitair diploma op zak. Scholieren met een vreemde naam worden al te vaak doorverwezen naar technisch of beroepsonderwijs. Een ander probleem is het bestaan van ‘zwarte concentratiescholen’. Deze scholen hebben een hoog aantal allochtonen die worden ontmoedigd door het gebrek aan toekomstperspectief en positieve rolmodellen. In debatten rond het onderwijs zou een ‘anticoncentratiedenken’ een antwoord moeten geven op deze verontrustende ontwikkeling. Het is naïef te denken dat een spreiding van allochtonen de problemen in het onderwijs zal oplossen. Het probleem ligt niet in het aantal allochtonen in een school, maar in een gebrek aan een specifieke pedagogische aanpak en de nodige middelen. De link tussen een probleem in het onderwijs en mensen met een bepaalde culturele achtergrond doet denken aan een associatie van kleine criminaliteit met al-lochtonen. Een verband waar een gevaarlijke ontwikkeling achter schuilt: sociale ongelijkheden worden niet langer benaderd als een structureel kenmerk van onze samenleving, maar als een gevolg van culturele en etnische verschillen tussen mensen.

Zulke associaties zijn ook merkbaar in de gettovorming van allochtonen in grootsteden. Verloederde buurten worden nog steeds gekoppeld aan de grote aanwezigheid van allochtonen. Dit oplossen via een spreidingsbeleid, gefocust op de etnische samenstelling van een buurt, biedt geen enkele garantie voor harmonieuze of stabiele wijken. Het werkt de stigmatisering van bepaalde bevolkingsgroepen alleen maar in de hand. Allochtonen spreiden, is al-lochtonen onzichtbaar maken. Een verdwijntruc die structurele problemen niet aanpakt. Werkloosheid, gebrekkig onderwijs en huisvesting zijn de oorzaken, niet de cultuur van de allochtoon. De spreidingspolitiek is geen magische formule. De overheid mag zijn toverstokje snel opbergen.

Kleurentelevisie

De culturele participatie van minderheden in onze samenleving laat ook te wensen over. Hoeveel allochtonen vinden hun weg naar musea, theater en opera? Hoeveel allochtonen spelen mee in theater- en muziekgezelschappen? Te weinig socio-culturele verenigingen slagen erin allochtonen te betrekken in hun organisatie. Een aantal van onze Vlaamse cultuurtempels doet veel moeite om de culturele participatiegraad van allochtonen op alle vlakken te verbeteren. Ondanks al hun inspanningen blijft het aantal beduidend laag. De successen zijn op één hand te tellen. Het culturele landschap in Nederland kent veel meer kleur dan dat van Vlaanderen. Vlaanderen kent in tegenstelling tot Nederland nog geen allochtone romanschrijvers, dichters en cabaretiers. In Nederland hebben allochtonen zelfs eigen kwaliteitsvolle televisieprogramma’s zoals de Nederlandse Moslimomroep (NMO). Gemaakt door en voor islamitische allochtonen. Terwijl de schuwe Vlaamse media-bonzen blijven steken in een debat over de zin en onzin van zendtijd voor allochtone programmamakers. Pas het laatste jaar verschijnen allochtone acteurs en presentatoren op het Vlaamse televisiescherm. Meer bepaald op Ketnet en de soap Thuis. Zwart-wittelevisie is allang uit de markt en vervangen door een kleurenscherm. Echte kleurentelevisie is echter een recent fenomeen in Vlaanderen en zit nog in een embryonale fase.

Niet alleen op het culturele, maar ook op het politieke vlak doet Nederland het iets beter dan Vlaanderen. Daar is lokaal kiesrecht voor niet-Nederlanders sinds 1985 een feit voor wie vijf jaar in Nederland woont. In België is de politieke participatie van niet EU-burgers sinds kort gerealiseerd. De hele discussie over stemrecht voor niet-Belgen was een moeilijke bevalling en deed politieke koppen rollen. De VLD-voorzitter Karel De Gucht moest na zijn hevige verzet tegen het migrantenstemrecht een stap terugzetten. In het algemeen kan gesteld worden dat de meerderheid van de democratische partijen zich ooit wel eens heeft uitgesproken voor het toekennen van stemrecht aan niet-Belgen, maar in tegenstelling tot Nederland kwam de doorbraak pas in 2004.

Als het over politieke participatie van allochtonen gaat, is er toch een aantal verbeteringen merkbaar. Er is een duidelijke toename merkbaar van allochtone verkozenen op alle niveaus. Ondanks de stijgende aanwezigheid van minderheden in de politieke arena is er weinig vooruitgang geboekt in het minderhedenbeleid. Een groot aantal van hen overstijgt de rol van excuus-Truus en Ali-alibi niet. Hun zwakke positie is te wijten aan hun groei buiten belangengroepen, gebrekkige contacten met de allochtone gemeenschappen of te weinig ervaring en politiek inzicht. Het valt mij op dat velen van hen verkozen worden op basis van hun afkomst. Enkelen schuiven tijdens verkiezingscampagnes hun afkomst, hun ‘unique selling proposition’, sterk naar voren. Daarna nemen ze er snel weer afstand van. Gedurende hun mandaat houden ze weinig rekening met het allochtone publiek en thema. Eigenlijk plegen zij een vorm van kiezersbedrog. Dit wil niet zeggen dat een allochtone politicus zich alleen maar mag bezighouden met het minderhedenthema. Integendeel, maar een allochtone politicus die zijn aversie of voorliefde voor zijn afkomst, cultuur en religie gebruikt om verkozen te worden, zou consequent moeten zijn wanneer hij of zij zijn mandaat opneemt. En na de verkiezingsperiode, wanneer de stemmen binnen zijn, allochtone thema’s niet verloochenen.

Daarnaast valt het op hoe vaak allochtone politici in botsing komen met hun eigen partij. Denk aan Fatima Bali die in huilen uitbarstte op een Agalev-congres, Mohammed Talhaoui die uit de VLD is gestapt, Fatia Saidi die afstand nam van Ecolo, de overstap van Moustafa Ouezekthi van Ecolo naar MR, Ayaan Hirsi Ali die van de PvdA overliep naar de VVD… Tevens komen er heel wat toppolitici met een symboolfunctie vrij snel in de problemen en nemen ontslag. Denk maar aan Anissa Temsamani (SP.A), die als staatssecretaris opstapte wegens een discussie over haar diploma, en aan de Nederlandse staatssecretaris van Surinaamse komaf Philomena Bijlhout (LPF), die ontslag nam nadat ze in opspraak was gekomen door haar lidmaatschap van de Volksmilitie van Desi Bouterse. Deze politici zijn niet in botsing gekomen met hun partij omdat ze allochtoon zijn. Aan de basis van de problemen lagen weinig of geen politiek inzicht en ervaring. De partijen spraken deze allochtone politici aan wegens hun afkomst, en niet vanwege hun kunnen. Het valt gewoon op. Misschien zijn er weinig allochtonen actief in de politiek, waardoor het meer in het oog springt als het misgaat. Hoe dan ook, de uitzonderingen bevestigen de regel.

Weinig hoop

Niet alleen allochtonen, ook vrouwen spelen een minder belangrijke rol op de politieke agenda. Iemand als de Vlaamse professor Marc Hooghe schreef in een opiniestuk in De Morgen van 10 november 2003 dat politieke partijen vrouwen wel uitspelen in verkiezingscampagnes, om ze vervolgens ver van de echte machtscentra verwijderd te houden. Volgens hem is het aandeel vrouwen in de Kamer van Volksvertegenwoordigers in België na de verkiezingen van mei 2003 gestegen van vierentwintig procent tot vierendertig procent. Toch vormden vrouwen bij de formatie van de nieuwe regering, het moment dat de echte politieke lakens worden verdeeld, een kleine minderheid: er zaten slechts twee vrouwen rond de tafel. Hoe dan ook, het is slechts een van de vele argumenten die de politieke ongelijkheid bevestigen. Kortom, economisch, cultureel, sociaal en politiek smaakt de ongelijkheid tussen allochtonen en autochtonen bitter.

Het heeft weinig zin om een te gedetailleerd beeld van de benarde maatschappelijke positie van allochtonen te geven. Het is immers duidelijk dat er problemen zijn. Zelf stel ik weinig hoop op een snelle verandering. In Vlaanderen is er bijvoorbeeld in de praktijk amper sprake van een permanente en gestructureerde coördinatie van het gevoerde minderhedenbeleid. Een van de redenen is het niet functioneren van de Interdepartementele Commissie Etnisch-culturele Minderheden (ICEM), het overkoepelend overlegorgaan tussen de verschillende administraties van de Vlaamse Gemeenschap. Volgens een evaluatierapport voor de Vlaamse regering, dat er onder impuls van de Federatie van Marokkaanse Democratische Organisaties is gekomen, beschikt de ICEM momenteel over één medewerker en zijn de leden van de ICEM – die in theorie acht maal per jaar vergaderen – sinds 2000 niet meer samengekomen. De onderzoekers rond professor Martens (KUL) die het evaluatierapport voor de Vlaamse regering opmaakten, stelden vast dat geen enkele overheidsinstantie over een geactualiseerde en volledige lijst van allochtone organisaties beschikt. In het minderhedendecreet van 1998 staat nochtans dat deze organisaties op een of andere manier betrokken moeten worden bij de uitvoering en ontwikkeling van het beleid. Maar hoe kan de Vlaamse overheid deze verenigingen bij het beleid betrekken als ze niet eens het aantal organisaties kent en niet over een correct adressenbestand beschikt?

Heel het minderhedendebat draait dan ook al een hele tijd rond de vraag of het beleid er al dan niet in geslaagd is om de structurele achterstelling van allochtonen ongedaan te maken. De meningen hier-over zijn verdeeld in drie kampen. Een eerste groep verklaart het integratiebeleid onomwonden failliet. Volgens deze groep is er eerder sprake van een beleid vóór dan mét allochtonen en is de balans na vijftien jaar duidelijk negatief. Volgens een tweede groep kan er niet van een failliet van het integratiebeleid gesproken worden, omdat er gewoonweg geen beleid gevoerd wordt ten aanzien van minderheden. Een derde groep vindt dat er wel degelijk positieve resultaten kunnen worden voorgelegd en verwijst graag naar de verkiezingen van de Moslimexecutieve, de versoepeling van de naturalisatiewetgeving in België of het toekennen van migrantenstemrecht. Maar ook deze laatste groep geeft toe dat er rond punten als onderwijs en tewerkstelling nog weinig vooruitgang is geboekt.

Er worden terecht meer en meer vragen gesteld bij het klassieke ‘integratiebeleid’. Het begrip integratie is veel te vaag. Wanneer is iemand geïntegreerd? Geïntegreerd in wat? Het begrip krijgt naar gelang van het thema of het discours een andere invulling. Gaande van een passieve tolerantie van de allochtoon tot een verplichte aanpassing. Waarbij integratie dan verwordt tot een voorwaarde om te kunnen participeren, in plaats van andersom. Het integratiedenken is te onduidelijk. Voor sommigen betekent integratie niet veel meer dan assimilatie, een opgaan in het geheel zonder behoud van eigen kenmerken. Allochtonen moeten zich dan eerst eenzijdig en onvoorwaardelijk aanpassen vooraleer ze op verschillende domeinen mogen participeren. Voor anderen krijgt integratie een naïef multiculturalistische invulling waarbij verschillende culturen naast elkaar kunnen bestaan. Integratie wordt dan niet veel meer dan tolerantie waarbij verschillende bevolkingsgroepen elkaar onverschillig en passief aanvaarden.

Regen en zon

De uitkomst is bij beide invullingen van het begrip integratie hetzelfde. Een deel van de bevolking valt uit de boot en zondert zich af. Verschillende groepen vallen terug op zichzelf, waardoor het wij-en-zij-denken wordt versterkt, samenlevingsproblemen, frustraties en wrijvingen tussen verschillende groepen toenemen. En waarbij de samenlevingsproblemen al te vaak exclusief in de schoenen van anderen worden geschoven, met een polarisering en een groeiende ongelijkheid tot gevolg. Er is een groeiende sociaal-culturele onderklasse, die door de toenemende segregatie ook vaak een sociaal-etnische onderklasse is. Beide visies op integratie vertrekken vanuit een homogeen wij-en-zij-denken, en benadrukken vooral de eigenheid, niet wat ons bindt of zou moeten binden. Ze accentueren de verschillen en niet de overeenkomsten. Niet dat ik vind dat het accent meer op de overeenkomsten moet liggen. Er moet een evenwicht tussen de twee gezocht worden. Verschillen noch overeenkomsten mogen geaccentueerd of geminimaliseerd worden. Door het juiste evenwicht tussen verschillen en gelijkenissen te vinden, kan de problematisering of stigmatisering van een groep voor een stuk, niet helemaal, vermeden worden. De tweedeling tussen een wij en zij maakt het zoeken naar verschillen en gelijkenissen belangrijk. Er wordt dus een vergelijking gemaakt tussen de wij-groep en de zij-groep, waarbij de ene het verschil accentueert en de ander de overeenkomst benadrukt. Een vergelijking waarbij de uitkomst gelijk is aan nul.

In een homogeen wij-en-zij-denken is de som van beide groepen, de ons-groep, onbestaand. Het polariserende effect van zo’n tweedelige samenleving is nefast. Mensen worden ingedeeld in twee categorieën. Ofwel ben je een van ons, ofwel ben je het niet. Deze ietwat simplistische ordening gaat voorbij aan de realiteit. Er zijn namelijk verschillende categorieën van gelijkwaardige mensen, verschillende groepen. Er is met andere woorden niet één wij-groep en niet één zij-groep. Er zijn verschillende wij’s en meerdere zij’s. En al die wij’s en zij’s maken deel uit van een en dezelfde samenleving. Daarom is het naar mijn mening verkeerd om te spreken van integratie. Dit impliceert dat er individuen en groepen bestaan die geen deel uitmaken van het geheel, de samenleving. Wat volgens mij verkeerd is. Mijn uitgangspunt is vrij eenvoudig: ‘Als het regent, regent het voor iedereen. En als de zon schijnt, schijnt de zon voor iedereen.’ Hiermee bedoel ik dat we nu eenmaal in dezelfde ruimtelijke en fysieke context leven. Zo leven we binnen dezelfde politieke en institutionele omgeving en binnen eenzelfde sociaal-economische ruimte. Het leven van verschillende individuen en groepen, ongeacht hun afkomst, huidskleur, religie, geslacht of seksuele voorkeur voltrekt zich in een en dezelfde samenleving.

Door Tarik Fraihi

Ook het beeld van de laaggeschoolde allochtoon leeft nog hardnekkig, waardoor zelfs hooggeschoolde allochtonen moeten knokken om een baan op hun niveau te vinden.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content