In de vroegere mijnsite van Le Grand-Hornu is Walloniës museum van hedendaagse kunsten (MAC’s) opengegaan met een tentoonstelling die hemel en aarde omspant.
‘Als de poetsvrouwen zich niet met uiterste zorg van hun taak kwijten, is er geen museum. Als het onthaal niet vriendelijk gebeurt, is er geen museum. Als…’ Aan het eind van een rit die twaalf jaar heeft geduurd, bij het begin van een nieuw tijdperk voor de voormalige mijnsite in Le Grand-Hornu, legt de poëtische perfectionist Laurent Busine de sleutels van de hemel op tafel en nodigt iedereen uit in zijn Musée des Arts Contemporains (MAC’s). De artistiek directeur maakt zich het motto van de schrijver Jorge-Luis Borges eigen: ‘Ik schrijf om de tijd te doden en om met mijn vrienden in gesprek te komen.’ En ook: ‘Wat hedendaags is, is wat blijft doorgaan om met ons te spreken.’ Anders is de machtige aantrekkingskracht van de geïntegreerde mijncité van Henri Degorge (1830), van de eeuwenoude bomen, de basilicale zuilen, de albasten sculpturen van de zestiende-eeuwse maniërist Jacques du Broeucq, niet te verklaren.
Hun functies zijn afgeschreven. De site hoeft geen zwarte rijkdom meer te genereren, de bomen hoeven geen hout meer op te leveren, de pilaren geen industriële kathedraal meer te dragen, de vrome beelden niet per se tot bidden aan te zetten. Maar het is goed dat men ze behouden heeft, en liefdevol verzorgd, want het verlost de gemeenschap van de ondankbare taak, cultuur te maken uit het niets, zoals de naties met een gebrek aan geschiedenis verplicht zijn te doen. Niet gereduceerd tot steriele aandenkens, maar volop in hun recht gelaten om symbolisch te getuigen van hun tijd en waarden, geven ze ook veel terug. Diepgang aan de bespiegelingen over schoonheid en kunst, richting aan de reis in de tijd en in de ruimte, betekenis aan de plaatsen die gekozen zijn om actuele kunst te tonen.
Was de inrichting van zo’n plaats een noodzaak? De vraag is gesteld, met het kostenplaatje in het achterhoofd. 16.807.181 euro, gedragen door de Franstalige Gemeenschap (40 %), de provincie Henegouwen (7,4 %), het Waalse Gewest (25,1 %) en het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (26,5 %). ‘Stel je een situatie voor waarin je al een eeuw lang wel een plek hebt om kamermuziek te spelen, maar geen voor symfonische muziek’, verklaart Busine. En hij voegt er onmiddellijk aan toe dat het MAC’s niet louter bedoeld is voor de ‘drie- tot vierhonderd families in België’ die met hedendaagse kunst bezig zijn. Kunst in het MAC’s zal in de persoonlijke aansprekingsvorm gesteld zijn, het JIJ en IK dat ook door de filosoof Thierry de Duve in 2000 voor zijn tentoonstelling over honderd jaar moderne kunst ( Voici) verwoord en verbeeld werd. Voor een directeur van een museum van hedendaagse kunst maakt de wending die de gesprekken nemen en de beelden die daarbij gekozen worden best wat uit, aangezien ze goeddeels zullen bepalen hoe ‘onze kinderen zich ons symbolisch zullen herinneren’.
IN DE HOOISCHUUR
Op het uitgestrekte terrein van het MAC’s wordt niet alleen de verankering van het museum in de materiële tekens van het verleden zichtbaar, ook de vele honderden mijnwerkersfamilies die er hebben geleefd, krijgen er hun memoriaal. In 1997 al dook de Franse kunstenaar Christian Boltanski in de archieven van het bedrijf, verzamelde de namen van de kompels en hun gezinsleden en kleefde ze op blikken dozen, voor ieder één. Zoals een urn op een begraafplaats de stoffelijke resten van een persoon bevat, zo stelt men zich voor dat in een blikken doos iemands intieme herinneringen samengebracht zijn. Een stapeltje vergeelde brieven, een snuifdoosje of een kostbaar halssnoer. Alle blikken dozen samen werden tegen een lange, stenen muur van het magasin aux foins (voor de paarden vroeger, die de kolenkarren trokken) gestapeld, alleen verlicht door een rij lampjes bovenaan de stapel. Het zijn Les Registres du Grand-Hornu.
Dit is een museum dat zich bewust inschrijft in de historische continuïteit van zijn sociale context. Zoals de bewoners van de Bankside rond de Tate Modern in Londen van het begin af aan door het museum bij de werking werden betrokken, zo nam ook het MAC’s het initiatief om voor de mensen uit de buurt visitekaartjes te drukken die recht geven op een speciale behandeling. Ook de nieuwe architectuur die in de industriële site van Le Grand-Hornu moest worden ingeplant om er een museum van hedendaagse kunst te realiseren, beantwoordt aan de basisfilosofie: de bestaande neoklassieke architectuur voluit laten spreken zonder te verzaken aan de noodzaak om haar te verbinden met moderne museale ruimtes. De Luikse bouwmeester Pierre Hebbelinck ontwikkelde een ruimtelijke dynamiek tussen rustige, grote zalen van klassieke snit, passages waar de historische architectuur van de site visueel doordringt, en kleinere ruimten van een beschutte beslotenheid.
De nieuwe architecturale delen vormen geen afgescheiden geheel, maar werden veeleer punctueel verweven met de bestaande, zodat beide elkaar voortdurend doordringen. Een belangrijke rol in de geslaagde fusie speelde de keuze voor daglicht. Bij al de veranderlijkheid die het meebrengt, is dit het duurzaamste element in het realiseren van de eenheid tussen al de componenten van het MAC’s en zijn fysieke en mentale omgeving. Een partituur van lichtwisselingen.
In de jaren die aan de opening voorafgingen verrichtte Laurent Busine de eerste aankopen voor de collectie (en toonde er al enkele tijdens een proefopstelling in de zalen die alleen een aanpassing van de vroegere paardenstallen vergden). Een ‘museum zonder collectie’ zoals het MAC’s nu alom wordt genoemd – zelfs in een eigen publicatie – is het dus zeker niet. De ruggengraat van de eerste tentoonstelling bestaat immers uit stukken die al tot de MAC’s-collectie behoren.
Lichtende werken van internationale wegbereiders buiten categorie als René Magritte, Robert Mapplethorpe en James Lee Byars. Sleutelwerken van Arte Povera-kunstenaar Luciano Fabro en van de Franse geheugenbezweerder Christian Boltanski. Hoogtepunten uit het oeuvre van buitengewone Belgische beeldenmakers als Ann Veronica Janssens, Michel Frère, Michel François, Thierry de Cordier en David Claerbout. Onvergetelijke video van de jonge Britse videaste Maria Marshall – ook in Casino 2001 in Gent een piek- en aangrijpende, eigentijdse fotografie van Rineke Dijkstra en Andres Serrano.
Dit is het begin van een verzameling die alles heeft om visueel te bekoren, emotioneel te raken en persoonlijke bespiegelingen los te maken. Geen obsessie om volledig te zijn, geen hiërarchieën, geen dorre dogmatische concepten, geen drukdoenerij, geen oogverblinding. Wel directe communicatie in sterke beelden die de kennis van het menselijke verrijken door het ervaringsveld van de zintuigen te verbreden.
EEN SPELING VAN HET LOT
De eerste tentoonstelling weerspiegelt de geest van de kerncollectie en anticipeert op wat ze worden zal. Het kruidboek en de wolk (L’herbier & le nuage) beschrijft het spectrum van wat een mens bij leven gegeven is om te omvatten. De afstand tussen het kleinste plantje dat hij aan zijn voeten in de aarde vindt en zorgvuldig in het kruidboek onder zijn soortgenoten fixeert enerzijds, en de ongrijpbare wolk in de onmetelijkheid van de hemel anderzijds.
Door een speling van het lot evenwel, en met behulp van de optische trukendoos (de zoomlens, de breedhoeklens) kan het gebeuren dat het geringste detail reusachtige afmetingen aanneemt en dus helemaal niet meer te bevatten valt, terwijl het eindeloos uitgestrekte ineens in één oogopslag kan worden overschouwd. In de zwart-witte wereld van Balthasar Burkhard krijgt een naakte rug de omvang en de allures van een immens landschap, terwijl Mexico City vanuit de lucht gefotografeerd de aders en de huidplooien van een levend lijf blijkt te vertonen.
Het kind dat, close in beeld, een glimlach van gelukzaligheid tevoorschijn tovert, verandert bij het uitzoomen in een wezentje dat, kaalgeschoren in een dwangbuis, tekenen van een geestesziekte vertoont. ( Don’t let the T-Rex get the children, een video van Maria Marshall) Wanneer Paul den Hollander zijn zwart-witte foto’s van specimen uit oude wetenschappelijke herbariums in een lange rij aan de wand nagelt, wijkt de relevantie van het unieke exemplaar voor de oneindige variaties in een plantaardig universum dat onderhevig is aan bederf. De sporen van materie die tot stof verpulvert, worden door Den Hollander haarscherp geregistreerd. Het is Ann Veronica Janssens voorbehouden om triljoenen stof- en rookpartikels in een oogverblindende lichtkegel te laten roteren. De aanzuigingskracht is wellicht even groot als in de tunnel van licht waarover de mensen vertellen die op de drempel van de dood hebben gestaan en ijlings rechtsomkeert hebben gemaakt.
In de lange wandeling door de stille zalen van het MAC’s raken de bladzijden uit Het kruidboek en de wolk allengs in de war. Alsof een moedwillige hand de beelden van de levenden en de doden, de lijdenden en de gelukzaligen, de dromen en de daders, zozeer met mekaar had vermengd, dat ze niet langer van elkaar te onderscheiden vallen. Met welk doel? Klaarblijkelijk om de schotten weg te halen die mensen in hun bangelijke behoefte aan classificeerbare zekerheden hebben opgericht.
Wie de vaste grond onder zijn voeten voelt wegschuiven, laat zich leiden door de spontane associaties van de fantasie, en vindt wellicht weer aansluiting bij het kind, voor wie de wereld louter uit ‘chaos en wonderen’ bestaat. Zo wordt het een stuk logischer om met Magritte ‘het huis’ te bekijken als een moeilijk te verteren gerecht ( se pendre, d’abord; vomir ensuite, par chacune des fenêtres…), Thierry de Cordier bij te vallen wanneer hij God voorstelt in de gedaante van een peer (een overrijpe), de muzikale schaduw op te merken onder Fausto Melotti’s ragfijne messingsculpturen, de bloedsporen in de tekeningen van Joëlle Tuerlinckx, de gaten in de kleurenmolens van Bram van Velde, de vreemde aantrekkingskracht van de ene en de velen in de starre foto’s van Seydou Keïta en Zhuang Hui. ‘Alles vermengen en door elkaar halen’, zegt Laurent Busine.
Jan Braet
MAC’s Grand-Hornu, Rue Sainte-Louise 82, Hornu. Elke dag open van 10 tot 18 u., behalve op maandag, 25/12 en 1/1. ‘L’Herbier & le nuage’ tot 5.1. 2003.
‘Ik schrijf om met mijn vrienden in gesprek te komen.’
‘Hoe zullen onze kinderen zich ons symbolisch herinneren?’