De Vlaamse overheid, de provincies en de gemeenten krijgen na de zomer nieuwe kerntaken. De vijf Vlaamse provincies zijn alvast niet tevreden met een tweederangsrol.
Het kerntakendebat, dat soms ook omschreven wordt als ‘de interne Vlaamse staatshervorming’, wordt koortsachtig voorbereid door de Vereniging van Vlaamse Provincies (VVP). In nota’s maakt het begrip ‘streekbestuur’ opgang, samen met twee richtsnoeren. De provincies werpen zich op als een geschikt forum voor de planning en de regie van bovenlokale dossiers in verband met bijvoorbeeld ruimtelijke ordening, mobiliteit, afvalverwerking en regionale economische ontwikkeling.
Voorts hecht de VVP veel belang aan het democratische gehalte van dat forum. Het is tekenend dat voor het eerst in haar tienjarige bestaan de VVP-voorzitter geen gedeputeerde maar een provincieraadslid is: de Gentenaar Johan Beke, die in de Oost-Vlaamse provincieraad de VLD-fractie leidt.
In de voorbije kwarteeuw werden de provincies al drie keer met afschaffing bedreigd. In 1977-1978 beslisten de onderhandelaars van het Egmont- en Stuyvenbergpact om subgewesten te creëren. Maar het pact veroorzaakte een lange politieke crisis en de provincies bleven bestaan. Bij de staatshervorming van 1980 volgde een nieuwe ‘aanslag’: de provincies mochten vanaf 1982 geen belastingen meer heffen. Door die financiële uitdroging zouden ze vanzelf hun autonomie verliezen. Maar weer kwam het niet zover.
In 1992 stelde Vlaams minister-president Luc Van den Brande (CVP) zijn project Vlaanderen-Europa 2002 voor. Hij wilde de gemeenten versterken zodat de provincies overbodig zouden worden. In zijn tweede ambtstermijn als Vlaams premier stuurde Van den Brande die visie bij. In het Vlaamse regeerakkoord van 1995 heette het dat de provincies toch nuttig waren. De VVP startte een offensief met wetenschappelijke studies, een charter en andere memoranda om dat nut te onderstrepen. In 1999 wierp dat vruchten af. De provincies kregen een plaats in de Hoge Raad voor het Binnenlands Bestuur en vlak voor de parlementsverkiezingen ondertekenden ze een afsprakenbundel met de Vlaamse regering.
De huidige Vlaamse regering trok die lijn door toen ze in februari van dit jaar een nota van voormalig minister van Binnenlandse Aangelegenheden Johan Sauwens (VU) goedkeurde. Hij legde de basisprincipes voor het debat over een nieuwe taakverdeling en samenwerking tussen Vlaamse overheid, gemeenten en provincies vast. Als democratisch gekozen bestuur kunnen de provincies ‘streekeigen accenten’ leggen en ‘streekgerichte adviezen’ aan de Vlaamse overheid geven, luidde het.
HOGERE BELASTINGEN
Nochtans nam dat debat een valse start voor de vijf Vlaamse provincies. In oktober 2000 kwam Sauwens op de proppen met een beslissing om het provinciefonds 1 miljard frank (25 miljoen euro) lichter te maken en dat geld naar de gemeenten door te schuiven. De provincies verweerden zich tevergeefs. VVP-directeur Raymond Van Loock: ‘De Vlaamse regering dacht dat de provincies over aanzienlijke reserves beschikten. Er was sprake van bijna 9 miljard (220 miljoen euro), maar dat waren de reserves van de tien provincies in België. Het was ook een momentopname. De vijf Vlaamse provincies hebben momenteel een gezamenlijke reserve die schommelt tussen 500 miljoen (12,3 miljoen euro) en 1,5 miljard frank (37,1 miljoen euro).’
VVP-voorzitter Johan Beke: ‘De ingreep vond net voor de verkiezingen van 8 oktober plaats. De gemeenten stonden al geruime tijd aan de klaagmuur en dus werd de weg van de minste weerstand gevolgd. Om het afromen van het provinciefonds te compenseren en om de stijgende personeelskosten en een rist nieuwe taken te financieren, bleef voor de provincies de eigen fiscaliteit over.’ In alle provincies gingen de belastingen dit jaar omhoog, behalve in Limburg, maar daar gaat de bestendige deputatie voor 2002 dezelfde weg op om een dreigend tekort van 600 miljoen (14,9 miljoen euro) af te wenden.
De vijf Vlaamse provincies beschikken in 2001 in de gewone begroting samen over 31,6 miljard frank (783 miljoen euro). Zestig procent van hun inkomsten dit jaar zijn belastingontvangsten. Hun inkomsten uit het provinciefonds bedragen nog 2,8 miljard frank (70 miljoen euro). De onderwijstoelagen zijn goed voor 4,7 miljard frank (120 miljoen euro).
De fiscale ijver van de provincies werkte de Vlaamse regering op de heupen. Even dreigde ze zelfs hen uit het kerntakendebat te weren. Maar de storm ging liggen. Er kwam ook een akkoord over het principe van ‘de derde betaler’ tot stand. Beke: ‘In het verleden waren de provincies soms te gretig met de overname van initiatieven. Op andere momenten was dat een noodzaak omdat een stad of gemeente zich vergaloppeerd had. Denk aan het provinciaal domein De Gavers in Geraardsbergen of de Nekkerhal in Mechelen. Aan de andere kant nemen de Vlaamse overheid en de gemeenten initiatieven waaraan de provincies móéten deelnemen. In de monumentenzorg bijvoorbeeld moeten ze als derde betaler 20 procent van de kosten van een restauratiedossier dragen. Een ander voorbeeld: de Vlaamse regering wil in Gent een groot kunstenproject. Een waardevolle opzet, maar de stad moet tussenkomen, omdat ze ook de voordelen ervan heeft. En de provincie moet bijdragen om het budget rond te krijgen. Door dat systeem vertroebelen streek- en andere reflexen al snel de discussies.’
ONBEKEND MAAKT ONBEMIND
Volgens de VVP is het beter dat een provincie zelf beslist of en met welke middelen ze een project steunt. Dat is inmiddels aanvaard door de Vlaamse regering, en met minister van Cultuur Bert Anciaux (VU) al toegepast voor het nieuwe bibliotheekdecreet. Eerst moesten de provincies toch weer 1,6 euro per inwoner inbrengen. Nu komen er convenanten waardoor ze hun engagement aan streekgebonden noden en aan hun budgettaire mogelijkheden kunnen koppelen.
Een ernstige handicap in het kerntakendebat is dat de provincies niet echt bekend en dus ook niet bemind zijn. Beke: ‘De provincies bestaan al sinds 1830, maar als democratische fora zijn ze pas in 1984 op gang gekomen. Bij het ontstaan van België bestond de vrees dat ze een contrarevolutie zouden uitlokken. De provinciewet legde daarom op dat de provincieraden slechts één keer per jaar over de begroting vergaderden. Het provinciebestuur, dat waren de gouverneur en een onaantastbare deputatie die een volmacht kreeg om een jaar lang de lakens uit de delen.’
Sinds 1984 leggen de provincieraadsleden de deputatie het vuur veel meer aan de schenen. In de vorige regeerperiode heeft het parlement hun vraag- en inzagerecht nog vergroot, ook ten opzichte van de gouverneurs die voor de VVP ‘meer dan een verlengstuk van de centrale overheid’ moeten zijn. Alle provincieraadsleden hebben ondertussen thuis een computer. De fracties in de provincieraden krijgen meer middelen. Beke: ‘Raadsleden die hun mandaat niet ernstig nemen, schakelen zichzelf uit. Ik denk ook dat het goed is om de kiesomschrijving voor de provincieraad als streekparlement te vergroten. De toekomst van de provincies hangt van hun democratisch gehalte af. Daarom moeten ze ook in eigen boezem kijken om de werking van de provincieraden en het management van de provinciale administraties te verbeteren.’
GEEN EENHEIDSWORST
De ambities van de VVP-voorzitter reiken veel verder dan de Vlaamse regering aanvankelijk voorstelde. ‘Ze wou eerst dat de provincies alleen nog adviezen zouden geven over de streekeffecten van haar beslissingen. Voor een veredeld adviesorgaan heb je geen verkozen provincieraad nodig. Tussen de Europese, Vlaamse en lokale bouwstenen zit telkens een laag cement. Die bepaalt de kwaliteit van het hele bestuurlijke bouwwerk.’
Van Loock: ‘Voor de VVP is Nederland een voorbeeld. Daar zijn de provincies erkend als streekbesturen met een wezenlijke taak in bijvoorbeeld de planning van gezondheidsvoorzieningen, de mobiliteitspolitiek en het waterbeleid. Ze werken bovenlokaal en complementair. Ook in Vlaanderen moeten de provincies naar een gebiedsgerichte aanpak streven. Ze moeten lokale bestuurders, deskundigen en instanties samenbrengen om een coherent beleid uit te stippelen voor bijvoorbeeld plattelandsontwikkeling of de steden.’
De VVP-directeur is niet bang voor wrijvingen met steden zoals Antwerpen, Gent, Brugge of Leuven. ‘De Vlaamse overheid heeft de voogdij over de gemeenten. De provinciale betutteling is verdwenen en de steden zien in de provincies steeds meer een bondgenoot. De mobiliteitsproblemen in en rond Antwerpen of Gent kunnen alleen in samenwerking met de omliggende gemeenten worden aangepakt. Die afstemming kunnen de provincies begeleiden en dat doen ze al.’
De vijf provincies ronden half juli een screening af van de taken die ze niet langer willen behartigen en andere die ze willen versterken. De provinciale wegeninfrastructuur kan bijvoorbeeld aan de Vlaamse overheid en de gemeenten worden overgedragen. Bij de wegenplanning, de afstemming van de vervoersmodi of de uitbouw van fietsroutenetwerken willen de provincies wel betrokken zijn. Ze zien voor zichzelf ook een rol bij de afvalverwerking, het vormen van associaties van openbare ziekenhuizen en verzorgingsinstellingen, en bij de economische streekontwikkeling. Van Loock: ‘De provincies moeten geen aparte missies naar het buitenland sturen om bedrijven aan te trekken. Dat is een taak van de Vlaamse overheid, die overlegt met de lokale besturen, de privé-sector en de gewestelijke ontwikkelingsmaatschappijen die als adviesbureaus moeten optreden.’
Onderwijs is een gevoelig punt omdat de omvang en het belang van een eigen scholennet van provincie tot provincie verschilt. Beke: ‘We pleiten niet voor een eenheidsworst. Geen enkele provincie is gelijk en dat moet zo blijven. Ze zijn een optelsom van streken met eigen noden en klemtonen.’
De VVP stemt in het kerntakendebat voortdurend de violen met de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG). Beke: ‘De Vlaamse overheid, de provincies en de gemeenten moeten in het debat gelijk oversteken. De tijd van de ondergeschikte besturen is definitief voorbij.’
Patrick Martens