De Generale Maatschappij mag dan veel van haar glans kwijt zijn, voorzitter Etienne Davignon is nog altijd een machtig man en een autoriteit, zeker in Europese zaken. Een gesprek.
De laatste 35 jaar gebeurde er in Europa weinig belangwekkends waar Etienne Davignon niet direct of indirect bij betrokken was. Voor hij in 1985 bij de Generale Maatschappij kwam, was hij Europees Commissaris en voordien directeur-generaal van de politiek en kabinetschef van Paul-Henri Spaak en Pierre Harmel. Op zijn eentje is hij in Europa een “gesteld lichaam” – a fortiori is hij dat in België, waar hij zich bovendien burggraaf mag noemen. Dat Davignon zoveel over en in Europa te zeggen heeft, komt mede door de European RoundTable of Industrialists (ERT), een van de machtigste lobby’s van de Unie. De fine fleur van de Europese industrie maakt er deel van uit en Davignon is er een van de stuwende krachten van.
De resultaten van de internationale enquête die vorige week in Knack verschenen en nogal wat onvrede over de Europese gang van zaken duidelijk maakten, verbaasde de voorzitter van de Generale Maatschappij niet. Nu het met Anderlecht weer iets beter gaat, wil hij er graag zijn licht over laten schijnen.
Etienne Davignon: Niet iedereen is ontevreden over Europa. De boeren zijn zich bewust dat hun toekomst ervan afhangt en hebben zich navenant georganiseerd. Daarnaast is er de staalsector. De mensen die er nog actief zijn, weten dat het dankzij Europa is. Ze beseffen dat hun problemen niet langer nationaal kunnen worden opgelost. In alle andere sectoren proberen de regeringen de bevolking nog altijd te doen geloven dat zij het nog steeds voor het zeggen hebben. Zo voeden ze de achterdocht tegen elke Europese inmenging.
Met andere woorden, de nationale regeringen blijven de nationale mythe cultiveren.
Davignon: Zie wat er rond de euro gebeurde. Zonder het Verdrag van Maastricht was het voor de Belgische regering bijna onmogelijk geweest om te doen wat ze moest doen. Daarvoor ontbrak het haar aan de politieke slagkracht. Het verrast me niet dat uitgerekend Italië, Griekenland en België hun nationale instellingen nog minder vertrouwen dan de Europese. De bevolking van die landen weet maar al te goed dat ze het alleen niet aankunnen. Duitsers, Fransen en Britten begrijpen dat moeilijker.
Het verwondert me niet dat de burger zo weinig vertrouwen in de Europese instellingen heeft. Hij begrijpt nauwelijks wat een raad van ministers is en van de Europese Commissie snapt hij helemaal niets. De bevolking heeft daar geen band mee en als de voorzitter van de commissie een figuur is die weinig tot de verbeelding spreekt, neemt de vervreemding toe. Jacques Delors was een naam en had een gezicht.
Jacques Santer daarentegen …
Davignon: In tegenstelling tot wat u suggereert, is hij een goed voorzitter, maar geen boegbeeld zoals Delors. Het ontbreekt hem aan charisma en dat vergroot de afstand met de publieke opinie.
Dreigt de geringe legitimiteit van de Europese instellingen het hele integratieproces te verstoren?
Davignon: Het is een gevaarlijke maar geen dramatische situatie. Gelukkig beschikken alle landen over een flinke dosis gezond verstand. Ondanks de algemene malaise in de samenleving en de grote onzekerheid zegt het elementair gezond verstand dat we de problemen beter samen dan alleen kunnen oplossen. Er is een algemeen aanvoelen dat je beter met dan zonder Europa bent, dat het dus zo geen slecht idee is. Is het niet veelzeggend dat de euro in Duitsland uiteindelijk geen verkiezingsthema werd?
Natuurlijk is de sfeer rond Europa de laatste twintig jaar aanzienlijk veranderd. Destijds waren er gemotiveerde militanten en tegenstanders. Herinner u de polemiek over l’Europe du capital en l’Europe des marchants. Nu zijn er geen apostelen meer, zelfs de kritiek is grotendeels verstomd. Het is allemaal verwaterd en dat verontrust me. Ook de pers laat het afweten, want de Europese berichtgeving is complex en boeit de lezers slechts matig. Nochtans kan de Europese idee nog altijd enthousiasme wekken, maar je moet dan wel over andere zaken praten dan de saaie communiqués van de Commissie en de Raad. De toestanden rond de benoeming van Wim Duisenberg hebben niets met de essentie van het Europees project te maken.
Is het gebrek aan enthousiasme geen direct gevolg van de manier waarop jullie Europa hebben bedacht en vorm gegeven?
Davignon: Nee, het heeft met de huidige mentaliteit te maken. Iedereen zweert nu bij een pragmatische aanpak en wantrouwt grote projecten. Die worden steevast als megalomaan of een vlucht in het ijle weggewuifd. We overdrijven daarin. We zeggen zelfs niet meer wat we willen en waarom we bepaalde beslissingen nemen. Dat is allemaal niet zonder risico. Binnenkort zal men immers heel moeilijke knopen moeten doorhakken. Toen de Unie slechts uit zes lidstaten bestond, waren er alleen winnaars. Iedereen werd er altijd beter van. In het grotere Europa zullen er ook verliezers zijn. Bijgevolg is het absoluut nodig dat het globale project wordt toegelicht. Het gebeurt onvoldoende, omdat er geen consensus bestaat.
U behoorde tot de apostelen van Europa en u hebt nu wat u wou: de eenheidsmarkt, het vrije kapitaalverkeer, de gemeenschappelijke munt. Het project van de kooplui is gerealiseerd.
Davignon: Let op. Dankzij de euro zijn we beter door de recente financiële stormen geraakt. Noorwegen en Zweden die niet tot de muntunie behoren, kenden wel moeilijkheden. We leerden allemaal dat het slaan van de munt een van de wezenskenmerken, zoniet de essentie van de staatsmacht is. Met zijn elven beslisten we nu om daar een punt achter te zetten. Voor mijn kleinkinderen zullen nationale munten alleen nog een historisch belang hebben. Is dat niet ongelooflijk? Dat is fantastisch, dat is een … revolutie. Waarom zeggen we dat niet? Onze maatschappij is dus volop aan het veranderen en dat brengt een heel nieuwe dynamiek mee. We moeten die koers aanhouden. Het lijkt erop alsof dat allemaal alleen met economie te maken heeft, maar dat is een misvatting. De Europese centrale bank is een uitgesproken federale instelling, het resultaat van een overdracht van soevereiniteit en macht. Het politiek project gaat dus verder, maar het wordt verzwegen. De lidstaten durven het niet duidelijk formuleren, omdat het zo’n politiek geladen beslissing is. Ze schrikken ervoor terug om de ware toedracht te vertellen. Met alle gevolgen van dien. Op zeker ogenblik zullen de mensen ontwaken en vaststellen dat de politieke veranderingen veel groter zijn dan tot dusver werd gesignaleerd.
Heeft de politiek schrik van haar eigen schaduw?
Davignon: We bevinden ons in een paradoxale situatie. Toen generaal De Gaulle zijn unieke visie over de noodzaak van Europa formuleerde, deden we alle moeite om de economische beslissingen in een politiek perspectief te plaatsen. Alles wat we deden, kaderden we in het project van de vaders van Europa, ook al was de band niet altijd evident. Vandaag gebeurt precies het tegendeel. De politieke impact van vele beslissingen is vandaag dikwijls veel groter dan vroeger, maar we zwijgen erover. Het vertroebelt het beeld dat de burger van Europa heeft. Het zijn de bankiers toch niet die de euro nodig hebben.
De eenheidsmarkt was alleszins een vondst van de zakenwereld.
Davignon: Het was een hefboom voor een geïntegreerd Europa, omdat de lidstaten niet met de politiek durfden beginnen. Het ging dus om een politiek project. Om de eenheidsmarkt goed te laten functioneren, was het noodzakelijk om het actieterrein van de Unie systematisch uit te breiden, onder meer naar het monetaire en het fiscale. Het was wel degelijk een tussenstation naar een politieke unie, maar niemand durfde het toegeven.
U blijft erbij dat de bankiers de euro niet nodig hadden.
Davignon: Zo is het toch. De bankiers kunnen zonder euro leven, omdat ze niet meteen voordeel uit een stabiele wereld halen. Voor hen betekent dat immers meer competitiviteit.
De euro was misschien geen idee van bankiers, maar wel van industriëlen.
Davignon: Natuurlijk. Industriëlen hebben alle belang bij muntstabiliteit. Schommelingen van de wisselkoers leggen immers een hypotheek op de investeringen.
Jullie zijn bijgevolg de vaders van de euro.
Davignon: Nee, de euro kwam er uit noodzaak. Het Europees muntsysteem is er niet in geslaagd om competitieve devaluaties te vermijden, waardoor de gemeenschappelijke markt gevaar liep. Het EMS was een pragmatische oplossing die enige tijd bevredigende resultaten opleverde, maar op de beslissende momenten faalde. Men koos tenslotte voor de muntunie, omdat er geen valabel alternatief was. De echte onderhandelingen begonnen pas, toen Delors en de gouverneurs van de centrale banken een plan op papier zetten, zodat iedereen met kennis van zaken kon oordelen. Het is dezelfde methode die Paul-Henri Spaak destijds met het verdrag van Rome gebruikte.
Alleen in economisch-financiële dossiers zijn de lidstaten blijkbaar bereid om soevereiniteit op te geven.
Davignon: Zo is het.
Omdat ze dan de hete adem van big business voelen?
Davignon: Ook de gewone man en zeker de middenstand hebben belang bij de euro. Voor de kmo’s zijn de schommelingen van de wisselkoersen even zorgwekkend als voor een multinational. Een land als België kon het zich niet veroorloven – de cijfers tonen het aan – om buiten de muntunie te blijven.
Nu de zakenwereld bijna alles heeft wat ze wou – één markt en één munt -, heeft ze geen belang meer bij een verdere Europese integratie. Waarom zou big business voor een politiek Europa ijveren?
Davignon: Als politieke meningsverschillen tussen de lidstaten het Europees belang in gevaar brengen, heeft dat negatieve gevolgen voor de economische wereld. Stel dat er geen akkoord over Agenda 2000 of de uitbreiding komt: dat is slecht voor het industrieel klimaat. Toen ik in de zakenwereld kwam, werd mijn Europees pleidooi dikwijls afgedaan met de bedenking dat ik door de politiek was geperverteerd. Men luisterde niet. Vandaag is de sfeer heel anders en dringen de industriële leiders aan op een grotere politieke samenwerking tussen de lidstaten. Het verschil met vijf jaar terug is opmerkelijk en men beseft nu dat iedereen betaalt wanneer Europa vierkant draait.
Allicht is de zakenwereld in de uitbreiding geïnteresseerd, want dat is goed voor de omzet. De verdieping daarentegen is geen prioriteit.
Davignon: U vergist zich. We zijn er nu van overtuigd dat een uitbreiding zonder verdieping de instellingen machteloos zal maken. Het is toch veelbetekenend dat de European Round Table of Industrialists op haar laatste algemene vergadering vooral over de aanpassing van de instellingen praatte. De vertegenwoordigers van de grootste 45 Europese bedrijven zijn zeer bezorgd over de institutionele slagkracht van de Unie. Dat gebeurde niet op vraag van Davignon, het is het gevolg van een opmerkelijke mentaliteitsverandering. Indien een Unie van 25 leden op dezelfde manier als de huidige wordt geleid, wordt het een ramp. Dat besef is nu algemeen.
Dankzij Europa breidden de grote concerns hun macht uit, terwijl de vakbonden er niet in slaagden om zich multinationaal te organiseren en ook de staten voortdurend van hun pluimen lieten. Met alle kwalijke gevolgen van dien voor het democratisch deficit. Uw vrienden liggen daar niet van wakker.
Davignon: We hebben de veranderingen onvoldoende uitgelegd. Omdat er nu wel een eenheidsmarkt bestaat, hebben we onze productie op een andere manier over de verschillende landen moeten verdelen. De nationale sleutels, zoniet quota’s, die vroeger golden, hoeven niet langer. Dat is onvoldoende toegelicht. Voor de vakbonden is Europa bijzonder gecompliceerd. Terwijl bedrijven als Tractebel en Elf Aquitaine over een algemene legitimiteit beschikken, is die bij de bonden aan specifieke productie-eenheden gebonden. Zij verdedigen de eigen leden, niet het globaal belang. Dat is geen kritiek. De legitimiteit van een vakbondsleider van Renault-Vilvoorde ligt in Renault-Vilvoorde. Ook in de nationale staat hebben de bonden het moeilijk met herstructureringen, zelfs bij een stijgende productie.
Als het over Tractebel en Generale Bank gaat, verdedigt u Belgische oplossingen. Is dat niet vervelend voor een overtuigd Europeaan?
Davignon: Met de zogenaamde Belgische oplossing konden wij de bank verder ontwikkelen zonder dat ze een deel van een grotere instelling werd. Door het samengaan met Fortis bereiken we een voldoende dimensie om in Europa onze streng te trekken. Met ABN-Amro was er geen gelijkwaardigheid en werd de Generale Bank een divisie van de Nederlandse groep.
Who cares?
Davignon: Ik.
U bedoelt dus: het Belgisch establishment.
Davignon: Nee, indien een land, ongeacht of dat België, Nederland of Ierland is, geen bedrijven – noteer: ik spreek over bedrijven – kunnen oprichten die hun eigen toekomst bepalen, verliezen we de ambitie voor die activiteiten. Waarom was ik voorstander om de Tractebel-aandelen van Albert Frère te kopen? Omdat Tractebel een onderneming is die het alleen aankan en we er alle belang bij hebben om zoiets te koesteren. Het stimuleert onze ambitie en maakt iedereen groter. Ik vind het van het grootste belang dat zulke bedrijven niet door anderen worden opgeslokt die dan over de strategie beslissen. Wij moeten tonen dat bedrijven met een Europese dimensie die hun beslissingscentrum in België hebben, zelf hun strategie kunnen bepalen en niet worden overgenomen. Het kan niet dat alle grote Europese bedrijven hun beslissingscentra in dezelfde regio hebben. Er moet een evenwichtige spreiding zijn.
En zo haalt u het nationale opnieuw in huis.
Davignon: Ja, maar het is niet tegen de Nederlanders gericht. Ik had dezelfde houding aangenomen tegen een Franse of een Britse bank. Het komt erop aan dat we de bedrijven die we zelf in handen hebben, verder ontwikkelen en niet verkopen. Dat is tenslotte de gemakkelijkheidsoplossing.
Als de lokalisatie van een beslissingscentrum zo belangrijk is …
Davignon: Wat is een beslissingscentrum? Het is de plaats waar de mensen met de meeste ervaring en knowhow, kortom met de meeste deskundigheid, het bedrijf sturen. Ook een bedrijf heeft een identiteit. Er is een specifieke cultuur, ambitie en organisatie. Als zo’n onderneming kan doorgroeien, heeft dat positieve gevolgen voor de directe omgeving. Ook in een eengemaakt Europa is het noodzakelijk dat er een gelijkmatige spreiding van de activiteiten in alle regio’s bestaat. Zoniet kom je tot twee soorten Europeanen. Dan krijg je een categorie die werkt voor filialen van bedrijven waarvan het beslissingscentrum ver weg is, met alle gevolgen van dien voor de arbeidsplaatsen en de kaderfuncties. Als de Unie alleen grote bedrijven in Duitsland, Frankrijk, Groot-Brittannië en Nederland telt, komen we in een heel gevaarlijke situatie terecht. Let op, ik praat niet alleen voor onze bedrijven, dat geldt ook voor Interbrew, Barco en anderen. Dit land kan iets en moet niet alleen klagen en jammeren.
En indien nodig mobiliseert u de regering.
Davignon: Je redt geen bedrijven met nationale gevoelens. Je moet van de kracht van de ondernemingen zelf uitgaan. Tractebel kan op wereldvlak mee spelen, niet omdat het een nationaal monument zou zijn, maar wel omdat het zelf alle troeven in handen heeft. Met gevoelens alleen kom je er niet.
U deelt de opinie van minister-president Luc Van den Brande dat de Europese integratie de nationale staten verder uitholt. Meent u ook dat België in 2020 niet langer bestaat?
Davignon: Ik weet alleszins dat de naties zullen blijven, ze zijn niet tegenstrijdig met Europa. De Unie brengt immers partners samen die hun identiteit, taal en cultuur blijven behouden. Er is geen dwang. Men beseft nauwelijks hoe revolutionair die Europese integratie is. Voor het eerst in de geschiedenis worden landen samengebracht, zonder dat iemand het gelag moet betalen. De vraag is natuurlijk welke rol de staten in het toekomstig Europa zullen spelen? Ik heb daar momenteel geen antwoord op en in tegenstelling tot Van den Brande die het zoveel beter weet, ben ik in deze volledig agnostisch. Wat ik wel weet, is dat er geen wetmatigheid bestaat waardoor de Europese integratie hoe dan ook het einde van de staten zou inluiden.
Paul Goossens