Er zijn niet veel revolutionairen meer. Maar hij blijft er één, ‘want het is beter kwaad te zijn dan triest’. Portret van Flor Dewit, communist-voor-het-leven.
(Foto’s: Patrick De Spiegelaere)
(Tekening: Laura De Coninck)
Er zijn cafébazen die je nooit vergeet, die gevolgen hebben.
Flor Dewit van Den Delper in Leuven is zo iemand. Hij had een kop, natuurlijk. Maar vooral omdat hij, tegen alles in, een donkerrode hemelbestormer bleef. Eén die de revolutie predikte vanachter de tap. Mét humor. En ook één die ons inprentte nooit de raad ‘Erst das Fressen, dann die Moral’ van Bertolt Brecht in de wind te slaan. Het was weer eens wat anders dan praten over liefdesverdriet.
Sinds vorige zomer staat Flor niet meer achter de tap van Den Delper.
In een marxistische boekhandel in Sint-Gillis lurkt hij aan zijn zoveelste sigaret. Het is twee uur, de winkel is net open. Hij wil zijn parlé nog wel eens doen. Maar eerst staan we stil bij het feit dat de tijd nooit stilstaat.
***
‘Een dwarskop? Ik? Nee, eerder iemand die in zijn ideaal is blijven geloven. Iedereen is links op zijn twintigste. Je leeft in onvrede met wat je ziet. Met de wereld, met de onrechtvaardigheid van die wereld. Maar dan komt er een fase van aanvaarding. Je legt je bij die onrechtvaardigheid neer. Bij mij is het niet zo gegaan. Ken je dat gezegde? Wie op zijn twintigste niet links is, heeft geen hart. En wie op zijn veertigste nog altijd links is, heeft geen verstand. Wel, ik…’
Lachje.
-‘Ook een sigaret?’
Ja, hoe zit dat nu met hem?
‘Ik ben altijd revolutionair geweest’, buldert hij. ‘Opgegroeid in het België van de jaren vijftig en zestig. Mijn ouders waren socialisten. Ze hadden een boekhandel, waren bezeten van politiek. Ik herinner mij dat er tijdens de Koningskwestie en de schoolstrijd politieke vergaderingen belegd werden bij ons thuis. In het zaaltje achter de boekhandel. Daar kwamen ook de metaalarbeiders samen. Om de winkel te verdedigen, als die weer eens werd aangevallen door de studenten van de KU Leuven. Of om knokploegen op te richten.’
‘Ik zie nog het beeld van die mannen in de sigarettenrook. Mijn nonkel – de man is al jaren dood, ik mag het nu wel vertellen – wilde ooit een elektriciteitscentrale opblazen. Hij kende nog wel iets van elektriciteit van tijdens de oorlog. Maar ja, hoe zat dat weer precies? +++ of — . Enfin, het mislukte. Hij kreeg een stuk ijzer in zijn kop. Toen hij wakker werd in het ziekenhuis, stonden er vier BOB’ers rond hem. “Wat was jij daar aan het doen?” ‘ (grijns)
‘Ik keek op naar die mannen. Pas op, het ging niet over geweld. Dat waren mannen uit één stuk. Die lieten niet op hun kop zitten. Ik wou ook zo zijn. Ik wou bij de Rode Valken zijn, de jongerenafdeling van de BSP. Maar dat viel tegen. Geitenwollensokken die betogen voor vrede in Vietnam, love & peace… pfff. Die Vietnamezen moesten winnen, nondeju!’
‘Tijdens een atoombetoging van de Rode Valken, maakte ik kennis met het communisme. Jacques Grippa en de grippisten kwamen in onze betoging gemarcheerd. Al dat lawaai! Die rode vlaggen! Wauw. Dat was iets anders dan onze blatende pacifistenkliek. Zo ben ik bij de jongerenbeweging van de communisten beland. De mijnwerkersbetoging in Zwartberg was een keerpunt. Er is toen iets gebeurd wat mijn leven heeft bepaald. Ik was aan het praten met iemand. Plots een knal. Geschreeuw. Twee meter van mij lag een mijnwerker dood op de grond. In de rug geschoten door een agent. (zwijgt even) In het leven moet je kant kiezen. Wel, dáár in Zwartberg, op de kist van die mijnwerker, heb ik gekozen. “Ik zal heel mijn leven aan de kant van die mensen staan. En ik wil de staat, die dit toelaat, mee helpen afbreken.” Dat klinkt allemaal heel theatraal. Maar toch. Communisme, besefte ik, is meer dan boeken. Communisme moet ook uit je pens, uit je hart, uit je kloten komen.’
***
Mei ’68? Voor mij?
‘Ik zat in het eerste deux-cheveauke dat naar Parijs vertrok. Eindelijk revolutie! De teleurstelling was groot toen ik aankwam op de Sorbonne. Al die zogezegd linkse intellectuelen met hun plastiek rood boekske van Mao. Dat slaafs volgen van Moeder Partij. (zucht) Ik kan mij nu goed voorstellen dat die arbeiders zeiden: wat voor imbecielen zijn dat… De studenten van ’68 probeerden mechanistisch toe te passen wat er toen in China gebeurde. Dat is de grootste fout die je als communist kan maken: iets kant-en-klaar importeren in je eigen samenleving.
Bij nacht en ontij trok ik naar de Renault-afdeling in de banlieus van Parijs. Daar zag ik iets anders. Bedrijven die georganiseerd werden op basis van sovjet-methoden. Dat waren geen bezettingen met een koordje voor de deur. Dat waren no-go area’s, waar de flikken niet durfden te komen. De strijd van die mensen, dat was voor mij mei ’68. Niet wat de bourgeoisie er daarna van gemaakt heeft: warhoofden op wollen sokken, die jointen rookten en all you need is love zongen.’
Flors besluit stond vast. Hij wou zijn ballen niet aan de universiteit opofferen, maar aan de revolutie. Hij trok naar Antwerpen, om er aan de dokken te gaan werken. ‘Ach, je bent jong, je denkt dat je de wereld aankunt.’ Hij vertelt over hoe hij samen met zijn maten plannen smeedde om het revolutionaire erfgoed in de praktijk te zetten. En over die ene keer toen hij met geweld van tafel werd gesleurd terwijl hij aan het speechen was. Het leek Dewits last hurray. Hij kwam op de zwarte lijst van Fabricom te staan. ‘Flor Dewit = staatsgevaarlijk, wegens agitatie en het aanzetten tot wilde stakingen.’
***
‘Ik was werkloos, kon nergens meer aan de slag. Tot ik van een vriend een café in Leuven kon overnemen.’ Den Delper werd een legendarisch café, Flor een legende tegen wil en dank. ‘Als cafébaas heb je altijd een vreemde relatie met de klanten: jij koopt iets bij mij, dus praat ik jou naar de mond. Ik deed dat dus niet. (grijns) Iedereen kwam in mijn café: advocaten, arbeiders, studenten… En die nachtenlange discussies… tja, communisten hebben altijd de neiging om zich op te sluiten in hun eigen kring. Dat is het makkelijkste. Zo heb je altijd gelijk.’
‘Flor Dewit zaa we bloive hie toch ni zitte
da ziede van hie da zaa rap flokke frieda
mo da es no gni gedon
zo’n fuif in ’t midden van de stad.’
(‘Fuif in ’t midden van de stad’, Big Bill, 1974)
‘Er werd ontzettend veel gezopen in mijn café. Ik sloot vaak anderhalf uur per dag. Uit het niets kon er in Den Delper een feest groeien, dat dagen aan een stuk duurde. De tijden waren er ook naar, natuurlijk. Zo lagen we constant overhoop met de politie over nachtlawaai. We hadden een nogal vervelende buurvrouw. (grijns) Die slaagde er zelfs in om vanuit Spanje te bellen naar de politie dat ze last had van nachtlawaai. Ik herinner mij dat we op een keer een bierfeest organiseerden. Bon, dat feest is nog geen halfuur bezig of er valt een bus flikken binnen. Pfwiieet. “Zet die muziek af, Flor! Onmiddellijk! Stilte!” Ik dacht: ‘ ’t Is toch niet waar, hé. Niet nu.’ Tot een van die mannen plots begint te lachen. “Allee Flor, en nu drie dagen volle gas, hè!” ‘ (buldert)
‘Dat kon toen nog. Leuven had nog een soul, een ziel. Maar de tijdsgeest, het uitgaansmilieu, begon te veranderen. Mensen werden altijd maar gereserveerder. “Oei, oei, er wordt toch niet met mij gelachen.” Een voorbeeld. Begin jaren tachtig stampten wij samen met een paar bevriende cafébazen Marktrock uit de grond. Omdat Leuven in de zomer dood was. Zo’n festival bracht leven in de brouwerij. En wat is Marktrock nu? Ach, alles wat mooi is, verdwijnt door commercie.’
Sinds vorige zomer staat hij niet meer achter de tap van Den Delper. ‘Ik ben failliet gegaan toen Interbrew de huurovereenkomst niet wou verlengen. Ze wilden mij weg. Och, ik was het ook beu. Alles moet hip zijn. Wel, ik ben niet hip. Al speelden er ook wel andere motieven mee. Ik was dé baas van het café. Er werkten mensen voor mij. Ik maakte dus meerwaarde op de rug van andere mensen. En was dus niet consequent met mijn eigen overtuiging.’
‘Nee, heimwee heb ik niet. Het hoofdstuk Den Delper is met een dubbele zwarte lijn afgesloten. En zeg nu eerlijk: als jij moet kiezen tussen de Flor achter de tap of een blonde knappe griet…’ (grijns)
***
Older, sadder, wiser.
Flor trok naar Brussel. Zijn overtuiging achterna. Hij schoolde zich om tot boekhandelaar en opende het marxistische antiquariaat Aurora. ‘Het was de grote droom van mij en mijn vriendin Britt. We hebben elkaar gevonden in de strijd. En we wilden die boeken, die voor ons zo belangrijk geweest zijn, doorgeven aan een jonge generatie. Britt is twee jaar geleden gestorven. Kanker.’
Stilte.
Hij kijkt met roodomrande ogen rond. Overal boeken, boeken, boeken. Posters van Patrice Lumumba en de Russische Oktoberrevolutie. ‘Ze had het nog moeten zien, hè jong’, zegt hij dan, tegen de plaasteren buste van Lenin die naast hem staat.
(herpakt zich weer) ‘Soms vraagt iemand een boek dat ik niet heb. Uren, dagen kan ik daar dan naar zoeken. Op het internet of op de vlooienmarkt op het Vossenplein. En dat boek kost dan zeven euro. (lachje) Nee, rijk word ik er niet van. Een carrière heb ik niet gehad. Moet dat?’
Nee, natuurlijk niet. Maar het fascineert wel. Vooral omdat haast iedereen het ideeëngoed van Marx achterhaald vindt. Marx schreef Das Kapital in 1887. Hij was ervan overtuigd dat het kapitalistisch systeem in elkaar zou storten. Dat gebeurde niet, omdat ook de kapitalisten begrepen dat arbeiders betaald moesten worden, zodat ze konden consumeren. De filosofie van Henry Ford: ‘Verdubbel het salaris van de arbeiders zodat ze allemaal een Fordje kunnen kopen.’
Flor zet zich schrap. (fel) ‘Marx is voor mij geen religie, maar een hulpmiddel om de realiteit te begrijpen. Natuurlijk is de maatschappij veranderd. Net zoals het proletariaat veranderd is. Maar de uitbuiting is gebleven. Die wordt alsmaar heviger en heviger. (neemt de krant vast en leest voor) ‘In 2002 waren er 685 faillissementen. Een record.’ Wie heeft er nog een job van negen tot vijf? In welk gezin gaat alleen de vrouw of alleen de man werken? Wie kan zijn vrije tijd op een normale manier regelen? Iedereen vindt dat normaal. Wel, ik niet. Het kapitalistisch systeem deugt niet. Het heeft ook nood aan geweld. Op de laatste betoging van Arcelorarbeiders in Luxemburg werd er met rubberkogels op mensen geschoten. Heb je Steve Stevaert horen steigeren? Heb je een verontwaardigd commentaarstuk van Yves Desmet gelezen? Nee, dat wordt normaal gevonden.’
‘Akkoord, het kapitalistisch systeem is niet in elkaar gestuikt. Maar Marx zei ook dat de communisten een handje moesten toesteken. Wel, ik geloof in die revolutie. Ik geloof in een maatschappij waar iedereen werkt naar eigen kunnen en krijgt naar eigen behoefte. Dat vraagt natuurlijk strijd van de mensen. Het is iets anders dan de populaire maatschappijrecepten van Steve. De samenleving verandert niet omdat je gratis de bus kan nemen.’ Op wie stemt hij eigenlijk? ‘Op niemand. (lacht) Ik schrijf altijd ‘Leve het communisme!’ op mijn stemformulier. Met de PVDA wil ik niets te maken hebben. Dat zijn geen communisten, dat zijn populisten. Net zoals de KP, vroeger. Die partij heeft halverwege de jaren ’50 de klassenstrijd totaal afgezworen. En toen hadden ze nog potentieel. Ach, het is altijd hetzelfde. Wat zei de Komintern indertijd? “We zijn tegen uitbuiting, dus tegen kolonies.” Wie vroeg er een uitzondering op die regel? De Belgische KP, jawel. “Kijk Vladimir, daar kunnen wij niet aan meedoen. België kan niet zonder zijn kolonie.” (slaat de handen in de lucht) Komaan, hè. En vandaag sluit de PVDA dus een verbond met Abou Jahjah, een religieuze fanaat. Wel, wel. Ze passen er zelfs hun statuten voor aan. Vanaf nu kan je communist én gelovig zijn! Onvoorstelbaar. En dat allemaal voor een paar stemmen meer.’
‘Wel, de PVDA heeft géén verkozene. En wat is het gevolg? Ze zijn weer eens zeven-acht procent van hun aanhang kwijt. Trouwens: als verkiezingen iets zouden veranderen, zouden ze al lang verboden geweest zijn door dit systeem. Dat zouden ze als goede communisten moeten weten. (zucht) En als je met die mannen gebroken hebt… Ze verspreiden nu roddels dat ik een agent-provocateur ben. “De boekhandel wordt gesponsord door de Mossad.” “Flor Dewit is een geheime CIA-agent. ” Ach, dat loopt zo van mij af, hè. Alhoewel. Die laatste vond ik wel geestig. Allez, zie mij hier nu zitten… een CIA-agent!’ (buldert)
***
‘Ach, het is zo makkelijk om te oordelen over iemand. Ik ben geen wereldvreemde weirdo. Ik vertrek vanavond niet naar mijn villa in Brasschaat. Ik leef hier, in Sint-Gillis. Ik eet couscous bij Achmed, drink sangria bij de Spanjaard. En elke zondag sta ik te supporteren voor den Union Saint-Gilles. (een kat springt plots op een stapel boeken) Zie, ik heb zelfs een kat. Ze heet Ulrike.’ (lacht)
Wel, wel.
‘Ik had respect voor Ulrike Meinhof. Dat was een straffe madam, die nog wist waar ze voor stond. Maar met de Rote Armee Fraktion, nee, daar kon ik mij niet mee vereenzelvigen. Net zomin als met de CCC, trouwens.’
‘Natuurlijk wist ik wie er achter de CCC zat. Ik kende Pierre (Carette) en Bertrand (Sassoye) al jaren uit allerlei linkse verenigingen. We delen dezelfde politieke overtuiging, maar verschillen grondig van mening over de te volgen strategie. Lang voor de CCC bestond, hebben wij daar nachtenlang discussies over gevoerd.’
‘Zij waren ervan overtuigd dat gewapende propaganda nuttig kon zijn. Ik niet. Wat hebben die aanslagen te maken met revolutie? Niets. Een revolutie moet gemaakt worden door het volk. Alleen het volk is in staat het kapitalisme omver te werpen en een andere maatschappij te stichten. En alleen dan is revolutionair geweld gerechtvaardigd. Kijk, ik vond die tragische CCC-aanslag in 1985 (waarbij twee brandweermannen om het leven kwamen) ook verschrikkelijk. Die brand- weermannen, dat waren arbeiders.’
Een bankdirecteur was iets anders geweest? (twijfelt even) ‘Mja. Toch wel. Dat zijn natuurlijk ook mensen. Maar vanuit onze visie ligt dat anders. Wat ook meespeelde: de CCC kon tot voor die fatale aanslag nog op een beetje sympathie rekenen. Ik heb het meegemaakt dat er in volkscafés vaten werden gegeven als er weer eens een bank werd opgeblazen. Iedereen wist ook wie achter die aanslagen zat. Dat werd zelfs op de markt verteld. Alleen de Staatsveiligheid wist van niets. (lachje) Die basis van sympathie was na die dodelijke aanslag natuurlijk compleet weg.’
Ondanks zijn bezwaren tegen de CCC, engageerde Dewit zich voor de vrijlating van Carette en Sassoye. Hij richtte een Belgische afdeling van Rode Hulp op, een organisatie die linkse revolutionairen helpt. Met verschoten Lenin-vlaggen stonden Dewit en zijn kameraden de voormalige CCC-voorman een paar maanden geleden op te wachten voor de gevangenispoort. Het leek weer even revolutie.
‘Ik beschouw Carette als een politiek gevangene. We hebben nog altijd meningsverschillen, hoor. Maar wat ons bindt, is veel groter dan wat ons scheidt. Ach, als je ingaat tegen de heersende propaganda, word je snel als extremist behandeld. Bij de vrijlating van Pierre belde Recht van Antwoord van VTM. Ze wilden een debat organiseren. En of ik hem wou verdedigen? Nee dus. VTM is een kapitalistische zender, daar doe ik uit principe niet aan mee. Bon, toevallig keek ik die avond naar Recht van Antwoord. Die brandweermannen doen hun verhaal. Plots zegt Goedele Liekens: “Ja, en we hadden dus ook de tegenpartij uitgenodigd, maar die wilde niet naar de studio komen. Alleen Flor Dewit wou reageren.” Wablieft!? Ik viel bijna uit mijn stoel. Wat bleek nu? Ze hadden op een of andere website een interview met mij gevonden. En dat gemonteerd op beelden van ontploffingen, krijsende kinderen, vermoorde lichamen… De boodschap was duidelijk: communisme = terrorisme. (zucht) Nogmaals: ik ben geen baarlijke terrorist. Ik ben iemand die oprecht in zijn ideaal gelooft.’
***
De batterijen van onze cassetterecorder zijn leeg.
‘Bel naar de Staatsveiligheid’, lacht Flor. ‘Ze nemen het interview ook op. Nee, zeker ben ik daar niet van, maar ik heb wel aanwijzingen. Ach, ze zouden ook verschrikkelijk dom moeten zijn om mij niet te volgen. Ik wil deze staat met alle mogelijke middelen omverwerpen. (grijns) Nu goed, ze doen maar. Ik heb niets te verbergen. Mijn boekhandel is open. Alles mag gelezen worden.’
Op dat moment wandelt een meisje de boekhandel binnen. Ze zoekt een boek over Che Guevara. Als ze weg is, zet Flor een streepje bij op een blad. ‘Acht klanten al vandaag. Gisteren waren het er twaalf.’
Heeft het communisme nog een toekomst? ‘Oh ja. Daar geloof ik rotsvast in. Ik zal je een voorbeeld geven. Onlangs ging ik met Pierre naar een betoging van staalarbeiders in Luik om pamfletten uit te delen. ‘Aan onze kameraden!’ Zegt een van die staalarbeiders tegen mij: “Ik wil geen pamflet van u. Ik wil een pamflet van Pierre.” Toen werd het gênant. Staalarbeiders die een handtekening kwa- men vragen. Die hun helm wilden laten signeren. Wij ontgoocheld, natuurlijk. Tot we ’s avonds met een aantal mensen op café gingen. En dan zie je dat er iets lééft. Die mensen zijn niet dom, hè. Die zien ook wat echt en fake is. Die stellen zich pertinente vragen over de kwaliteit van het leven dat ze hebben. Over waarom ze zo afgebeuld worden. Al weet ik ook: de volgende dag kijken ze naar Familie en zijn ze mij allang weer vergeten. We hebben ook geen toegang tot de massamedia.’
Heeft hij dan nooit getwijfeld aan zijn overtuiging? ‘Nee, nooit. Ook niet toen de Muur viel in 1989. Het vallen van die zogenaamd socialistische staten, daar had ik geen enkel probleem mee. Integendeel. Dat was een travestie van het socialisme, met even grote uitbuiting van mensen en volkeren. Dat vormde voor mij juist de aansporing om door te gaan. Ik wil ook kijken naar wat er fout is gegaan in de opbouw van het communisme.’
‘En nu komt de Stalin-vraag zeker? Kijk, ik vind dat Stalin een communist is, die fouten heeft gemaakt. Akkoord, er waren excessen. Maar het communisme als systeem was nieuw. Als je iets nieuws opbouwt, worden er altijd fouten gemaakt. In de periode van het socialisme woedt de klassenstrijd ook heviger dan ooit. In alle geledingen van de maatschappij blijven resten van het kapitalisme hangen. Als je dat zomaar toelaat, valt je systeem natuurlijk in puin.’
***
Hij steekt nog een sigaret op.
‘Of ik nog dromen heb? (met pretoogjes) Een nieuw lief vinden. Ik ben bang voor de eenzame oude dag. In de winter kan het soms koud zijn, hè. Maar de strijd zal ik nooit opgeven. Ik weet zeker dat ik Le Grand Soir niet meer zal meemaken. Maar ik geloof wel in Le Lendemain Qui Chante…’ (schatert)
Het is halfzes. De boekhandel gaat sluiten. Terwijl we op de bus staan te wachten, is een schoonmaakploeg druk in de weer om een muur proper te vegen. Iemand had, boven een aantal vergeelde verkiezingsaffiches, een slogan gekalkt. ‘Elections: non. Revolution!’
In de verte steekt Flor breed grijnzend zijn hand op.
Vale, kameraad.
Stijn Tormans
‘In het leven moet je kant kiezen. Wel, ik heb gekozen.’