Premier Verhofstadt en zijn veiligheidsadviseur De Ruyver ridiculiseren de grondwet, vindt ex-minister van Justitie en oppositielid Tony Van Parys (CVP). En in de kamercommissie voor justitie is het wachten op wetsontwerpen van minister Verwilghen: ‘De toestand is dermate kritiek dat wij het departement Justitie over de partijgrenzen heen moeten zien te redden.’

Het begon vorige week dinsdag in de kamercommissie voor justitie met een welles-nietes-debat over de extra budgettaire middelen voor Justitie. Toen informeerde kamerlid Tony Van Parys (CVP) naar het telefoongesprek dat premier Verhofstadts veiligheidsadviseur Brice De Ruyver had met procureur Raymond Bondewel in Veurne naar aanleiding van de herdenking van de dichter-collaborateur Cyriel Verschaeve in Alveringem. Minister van Justitie Marc Verwilghen (VLD) moest Van Parys’ stelling beamen dat de premier en zijn adviseur daarmee de grondwettelijke scheiding van de machten hadden geschonden. Woensdagnamiddag in de Kamer antwoordde Guy Verhofstadt (VLD) dat professor De Ruyver slechts bij de procureur geïnformeerd had naar – maar niet aangedrongen had op – vervolgingen van bepaalde extreem-rechtse aanwezigen op die herdenking. Volgens ex-minister van Justitie Van Parys is er evenwel meer aan de hand.

Tony Van Parys: Het is goed te herinneren aan de sfeer waarin het Octopusakkoord van 24 mei 1998 tot stand kwam. De hervorming van justitie was voor de toenmalige regering een absolute prioriteit. Bovendien zochten CVP, PSC, SP, PS, VLD, PRL, VU en FDF toen naar een consensus en was het van geen belang wie daarmee scoorde. Zo vervulde het parlement zijn rol door wetsvoorstellen in te dienen en deed de minister van Justitie het voorbereidend werk. Het was alle hens aan dek om justitie beter te laten functioneren.

Toen de paars-groene coalitie in juli 1999 aantrad en Marc Verwilghen mij opvolgde, was hij nagenoeg door alle partijen gemandateerd om de Octopushervorming verder uit te voeren. Naarmate wij het echter oneens waren over de aanpak van de politiehervorming door minister van Binnenlandse Zaken Antoine Duquesne (PRL), werden wij uit het Octopusoverleg omtrent de hervorming van justitie gegooid en staken de oude zeden weer de kop op. Het werd met de dag moeilijker om de initiatieven van de minister van Justitie met een gewillig oog te bekijken. Temeer omdat er nog nauwelijks een initiatief kwam dat voortvloeide uit het Octopusakkoord. Intussen is de toestand bij justitie dermate kritiek geworden, dat wij dat departement – over de partijgrenzen heen – moeten zien te redden.

Minister Verwilghen beweert nochtans dat hij bovenop de stijging van 3 miljard (74,3 miljoen euro) nog eens 1,5 miljard frank (37,1 miljoen euro) heeft verkregen.

Van Parys: Minister Verwilghen spreekt graag over extra miljoenen maar verzwijgt de begrotingsposten waar die worden afgetrokken. De eindrekening voor 2001 is eenvoudig: 100 miljoen frank (2,4 miljoen euro) minder. In totaal ontvangt justitie nu 44,517 miljard frank (1,1 miljard euro). Dit is een goeie 3 miljard frank (74,3 miljoen euro) meer dan vorig jaar. Maar dit was reeds de jaarlijkse stijging tijdens de vorig regering, met dien verstande dat wij het in een periode van schaarste moesten doen. Nu de economische conjunctuur gunstig is, zou de begroting van justitie forser moeten stijgen.

Worden de hervormingen van justitie niet verdrongen door de politiehervorming?

Van Parys: Er is opnieuw minder belangstelling voor de problemen van justitie. De aandacht gaat vooral naar de gebrekkige start van de politiehervorming, waarbij haast alle middelen naar het nieuwe personeelsstatuut gaan en niet naar een reorganisatie die de bevolking ten goede komt. Intussen maakt minister Duquesne er een potje van en ligt zijn collega Verwilghen overhoop met de magistratuur, de ambtenarij, de premier en andere zwaargewichten in de regering. Hij slaagt er maar niet in zijn aanvankelijke populariteit aan te wenden om van justitie een blijvende prioriteit te maken.

Bij zijn aantreden beloofde Verwilghen dat hij zijn budget tegen het einde van deze regeerperiode zou optrekken tot 60 miljard (1,48 miljard euro). Vandaag heeft hij 48 miljard frank (1,18 miljard euro) ter beschikking. In de komende twee jaar moet er dus nog minstens 12 miljard frank (297 miljoen euro) bij komen. Wetende dat de gemiddelde stijging nu iets meer dan 3 miljard frank (74,3 miljoen euro) per jaar bedraagt, stevent de minister van Justitie af op een complete mislukking.

Vooral de SP is niet bereid justitie meer middelen te geven als de magistratuur niet eerst bewijst dat zij beter kan.

Van Parys: Overheidsinvesteringen moeten inderdaad kunnen renderen. En rekening houdende met de specificiteit van het gerechtelijk apparaat, kan een vorm van werklastmeting de efficiëntie misschien verhogen. De Hoge Raad voor de Justitie kan overigens zijn externe controlebevoegdheid uitoefenen en de interne controle aanmoedigen. Anderzijds kan niemand ontkennen dat justitie vandaag de minimale middelen mist om als openbare dienst behoorlijk te functioneren – en dus extra mensen en middelen nodig heeft.

Wordt Marc Verwilghen dan, na Melchior Wathelet, de tweede minister van Justitie die allerlei projecten lanceert maar bot vangt bij regering en parlement?

Van Parys: In de kamercommissie voor justitie hebben wij op dit ogenblik nauwelijks nog wetsontwerpen te bespreken. En als er dan iets besproken wordt, is het een Federaal Veiligheids- en Detentieplan en een Nationaal Veiligheidsplan. Niemand kan tegen dergelijke plannen zijn. Maar wat hebben we eraan als de middelen uitblijven om de prioriteiten van de regering ter bestrijding van de criminaliteit effectief uit te voeren? We hebben zelfs geen zicht op de uitvoering van die plannen.

Op het einde van de vorige kabinetsperiode hadden wij wetsontwerpen klaar omtrent de anonieme getuigen, de omkering van de bewijslast en de spijtoptanten. Als deze regering de bestrijding van de georganiseerde misdaad echt had willen aanpakken, had zij die teksten meteen in het parlement kunnen laten bespreken. Maar nee, ze liet twee jaar verloren gaan. Nu pas is het eerste ontwerp, dat omtrent de anonieme getuigen, aan de beurt. En het verschilt nauwelijks van het oorspronkelijke. Intussen verzetten de Franstalige liberalen en socialisten zich in het parlement tegen de regeling voor anonieme getuigen. En verzet de PS zich in de regering tegen de voorgestelde regeling voor spijtoptanten die naar buitenlands voorbeeld van strafvermindering zouden genieten in ruil voor nuttige inlichtingen uit het misdaadmilieu. Daarom heeft de CVP-fractie beslist mijn twee jaar oud wetsontwerp nu als wetsvoorstel in te dienen. Wij willen justitie dringend de nodige instrumenten aanreiken om de georganiseerde misdaad aan te pakken. Mochten de Franstaligen zich onder andere blijven verzetten tegen een regeling voor spijtoptanten, dan bieden wij de regering een alternatieve meerderheid aan.

Het blijft ook wachten op het sinds lang aangekondigde wetsontwerp betreffende de bijzondere opsporingstechnieken. Omdat een initiatief van de minister uitbleef, zijn de experts begin mei dan maar zelf samengekomen om een tekst op te stellen. Dat onder andere de omgang met informanten strenger geregeld moet worden, bewijst nu weer de affaire rond Eric Van de Weghe, een dubieus informant die zowel een speurder van de gerechtelijke politie als onderzoeksrechter Jean-Claude Leys (nu advocaat-generaal in Bergen) in opspraak brengt.

De CVP staat trouwens niet alleen met haar kritiek. Het Vast Comité van Toezicht op de Politiediensten wijst erop dat er onvoldoende specialisten zijn om de nieuwe wet op de computercriminaliteit toe te passen. Het parket van Ieper moest de noodprocedure inschakelen om acht extra speurders te krijgen in het onderzoek naar Lernout & Hauspie. Om de criminaliteit vanuit Oost-Europa aan te pakken, beschikt het gerecht volgens Verwilghen over vijf specialisten. Eigenlijk zijn er maar vier en bovendien staat niemand van hen op het terrein. Minister Verwilghen doet alsof er een beleid is, maar dat is er niet. Zijn beleid is virtueel.

In het document over de gerechtelijke pijler van de politiehervorming laten premier Verhofstadt en Verwilghen schrijven dat er onvoldoende speurders zijn om de gerechtelijke opdrachten uit te voeren.

Van Parys: In het Octopusakkoord hadden wij van de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken Luc Van Den Bossche (SP) verkregen dat een deel van de politiecapaciteit gereserveerd kan worden voor gerechtelijke opdrachten. Artikel 106 van de wet aangaande de geïntegreerde politie voorziet dat die recherchecapaciteit vanaf 1 januari 2000 jaarlijks bij wet wordt bepaald. Tot op heden is die wettelijke bepaling er niet. Dus heeft ons land geen wettelijke reserve voor gerechtelijke opdrachten. Dit verklaart dan weer waarom er telkens naar à la carte oplossingen gezocht wordt om extra mankracht in te zetten. Gisteren in het onderzoek aangaande Lernout & Hauspie, morgen wellicht tegen car- en homejackings en overmorgen misschien tegen de neonazi’s. Dat is dagjespolitiek. Straks moeten wij vaststellen dat het land beter af was met de oude politie- en rijkswachtstructuren.

Kon de CVP haar goedkeuring van het personeelsstatuut van de nieuwe politie niet koppelen aan de uitvoering van artikel 106?

Van Parys: Wij hebben dit gedaan, maar in ruil voor de aanwezigheid van Vlamingen in de Brusselse politieraden heeft de Volksunie uiteindelijk de stemmen geleverd om de vereiste tweederde meerderheid te halen. Zo verdween het breekijzer om de reserve aan mankracht voor de gerechtelijke opdrachten veilig te stellen. Het is zelfs de vraag hoe de commissaris-generaal en de directeur-generaal van de gerechtelijke diensten van de federale politie hun werk organiseren.

Temeer omdat de wet op de geïntegreerde politie (artikel 92) zegt dat het Nationaal Veiligheidsplan de mensen en middelen over de algemene directies en de diensten van de federale politie moet verdelen. Ook dat is nog niet gebeurd. Nu is er alleen een percentsgewijze verdeling van de personeelssterkte tussen de federale en de lokale politie. De Nationale Politieraad die een advies moet geven omtrent dat Nationaal Veiligheidsplan is er evenmin. Officieel bestaat dat plan dus niet. Dit is government by announcement. De ontgoocheling zal des te groter zijn, als de bevolking bij een volgende crisis vaststelt dat de politieke machthebbers haar voorgelogen hebben. Hoven, rechtbanken, griffies en diensten weten echter hoe pijnlijk de toestand is.

Verklaart dit de onmin tussen minister Verwilghen en de parketmagistraten?

Van Parys: Gedeeltelijk, maar die onvrede heeft nog andere oorzaken. Al tijdens het Octopusoverleg was er weerstand tegen de hervorming van het Openbaar Ministerie. Denk aan de bezwaren tegen de verticalisering, waarbij de parketten-generaal bij de hoven van beroep zouden samensmelten met de parketten bij de rechtbanken van eerste aanleg. Toen de plannen daaromtrent opdoken, was er nog een dialoog. Die verloopt nu echter veel stroever. De meeste parketmagistraten hebben de hoop opgegeven ooit nog de nodige mensen en middelen te krijgen om behoorlijk te functioneren. En uitgerekend op dit ogenblik stellen zij vast dat deze regering de structuren dermate wil wijzigen dat zij zich in de plaats stelt van het Openbaar Ministerie. De parketmagistraten dreigen te worden gereduceerd tot ambtenaren die moeten uitvoeren wat de regering van het moment hen beveelt.

Als dan bovendien de nog te benoemen federale procureur uitsluitend onder het gezag van de minister van Justitie zal staan, wordt het zeker uitkijken. Het college van procureurs-generaal zal slechts a posteriori controle kunnen uitoefenen. Dat het met deze regering en het Openbaar Ministerie de verkeerde kant op gaat, heeft premier Verhofstadt onlangs persoonlijk bewezen. Eerst dwingt hij de minister van Justitie om zijn injunctierecht aan te wenden ter vervolging van extreem-rechts (naar aanleiding van de viering van het Sint-Maartensfonds). Daarna laat de premier zijn veiligheidsadviseur, professor De Ruyver, met de procureur in Veurne bellen met de nogal dwingende vraag of hij een vervolging zal instellen tegen bepaalde aanwezigen op de Verschaeveherdenking in Alveringem. De premier en zijn adviseur negeren hier niet alleen de minister van Justitie en de bevoegde procureur-generaal. De premier en zijn adviseur ridiculiseren de grondwet die zegt dat het Openbaar Ministerie onafhankelijk is in de individuele opsporing en vervolging, onverminderd het recht van de bevoegde minister om de vervolging te bevelen…(artikel 151). In antwoord op mijn interpellatie vorige week dinsdag heeft minister Verwilghen dit tot zijn scha en schande moeten beamen. ’s Anderendaags heeft premier Verhofstadt de interventie van zijn adviseur louter informatief genoemd.

Dat sommigen binnen de regeringsmeerderheid zich daar niet aan storen, maakt nu reeds duidelijk waarom zij zo nodig een federale procureur willen die – los van de procureurs-generaal en de procureurs des konings – de vervolging kan opstarten of naar zich toetrekken als het gaat om dossiers die verschillende gerechtelijke arrondissementen aanbelangen. Dat zal leiden tot excessen, ontsporingen, conflicten en procedureslagen waarvan justitie andermaal het slachtoffer wordt. In feite komt het neer op de politisering van de vervolging. Op die manier verzeilen wij in een nieuw politiek regime waarin het vervolgingsapparaat in handen komt van de regering.

Daartoe heeft de SP in de vorige rooms-rode regering, waarin u minister van Justitie was, de voorzet mogen geven. De plannen om een federale procureur aan te stellen, om het Openbaar Ministerie te verticaliseren en meteen de parketten-generaal uit te schakelen, zijn er gekomen tijdens de Octopusonderhandelingen.

Van Parys: Het Octopusakkoord maakt een duidelijk onderscheid tussen het vervolgingsbeleid en het optreden van het Openbaar Ministerie in individuele dossiers. Ik heb er geen probleem mee dat het vervolgingsbeleid bepaald wordt door het college van procureurs-generaals samen met de minister van Justitie, of onder zijn voorzitterschap zodat het parlement via hem controle kan uitoefenen. Als dit schema echter misbruikt wordt om in individuele dossiers te interveniëren, dan heeft dat niets met strafrechtelijk beleid te maken maar alles met een politiek gekleurde vervolging. Wie of wat strafrechtelijk vervolgd wordt, wordt dan niet langer bepaald door het gerecht maar door de wil van de machthebbers.

Sinds Johan Vande Lanotte (SP) kabinetschef was van toenmalig minister van Binnenlandse Zaken Louis Tobback (SP) is er binnen de SP een groep gevormd die meer vat wil krijgen op het Openbaar Ministerie. Ik en anderen voelen zich nu echter gepakt omdat het gezonde principe dat de regering in overleg met de procureurs-generaal het vervolgingsbeleid uitstippelt nu wordt misbruikt om de vervolging in individuele dossiers op te starten.

Nog niet zolang geleden sommeerde Vlaams minister Renaat Landuyt (SP) tijdens een nieuwsuitzending de procureur des konings van Kortrijk de strafvervolging in te stellen tegen een voetbalclub. Daarna belde de adviseur van premier Verhofstadt met de procureur in Veurne. Maar toen de Vlaamse minister van Cultuur Bert Anciaux (VU) op zondag 20 mei op televisie alle procureurs vroeg om ’s anderendaags bepaalde boeken uit de bibliotheken te halen, ging bij vele democraten toch een alarmlampje flikkeren. Het gaat hem hier om het feit dat schrijvers, zij mogen nog zo leugenachtig zijn, monddood worden gemaakt. En om het feit dat alweer een minister zegt wie vervolgd moet worden. Als we niet opletten, wordt hier een aantal fundamenteel democratische principes met voeten getreden omdat sommigen denken dat ze op die manier extreem-rechts kunnen bestrijden. Fout. Want daarmee spelen zij precies in de kaart van extreem-rechts en van diegenen die magistraten naar hun hand willen zetten. Zo werd de PS pas voorstander van de creatie van de federale procureur op het ogenblik dat hun kandidaat het zou worden. Daartoe werd, bij uitzondering, zelfs een in ministerraad overlegd ministerieel besluit getroffen. Laten wij waakzamer zijn dan ooit. De remedie is erger dan de kwaal.

Geldt hetzelfde niet voor de verticalisering van het Openbaar Ministerie, die u zelf hebt voorgesteld?

Van Parys: Het was mijn bedoeling om het Openbaar Ministerie een nieuwe structuur te geven waarin de parketmagistraten bij de rechtbanken van eerste aanleg de gelegenheid zouden krijgen om samen met ervaren magistraten van het parket-generaal gespecialiseerde teams of kwaliteitskringen te vormen. Als de regeringsmeerderheid die verticalisering nu laat verworden tot de bijna volledige uitschakeling van de parketten-generaal in individuele dossiers, dan stemt dit niet overeen met mijn oorspronkelijke plannen. De socialisten misbruiken echter deze gelegenheid om af te rekenen met de procureurs-generaal en hun parketten-generaal. Sommigen onder hen vervullen hun rol niet naar behoren, maar dat mag geen reden zijn om het ambt zelf uit te hollen. Temeer omdat Vlaanderen hier andermaal de rekening voor Wallonië betaalt.

Waarom profileert de minister van Justitie zich niet in dit dossier en speelt hij de bal door naar de kamercommissie voor justitie?

Van Parys: In de commissie werd nog met geen woord gerept over de verticalisering van het Openbaar Ministerie. Wij hadden bijvoorbeeld gevraagd het wetsvoorstel van de meerderheid betreffende de federale procureur tegelijk met dat over de verticalisering te bespreken. Het ene hangt immers samen met het andere. Maar nee. Eerstdaags wordt het voorstel aangaande de installatie van een federaal parket in de Senaat goedgekeurd. Het werd er echter doorgejaagd. In zoverre zelfs dat de procureurs-generaal en de raad van de procureurs des konings in een open brief van 9 mei waarschuwen voor toekomstige bevoegdheidsconflicten, voor het gebrek aan controle op de federale procureur en voor de overmacht van de minister van Justitie. De grote afwezige in heel dit debat is alweer de minister van Justitie. Hij moet dan niet verwonderd zijn dat de parketmagistraten gedemotiveerd, zelfs gedegouteerd zijn en dat er onvoldoende nieuwe kandidaten opdagen. Wie wil er nu een ambt opnemen waarmee zozeer gesold wordt? Sommige procureurs vechten voor hun korps, maar die worden dan op de vingers getikt.

Eind november vorig jaar zei minister Verwilghen dat hij rechters en raadsheren de technische en wettelijke mogelijkheden wou bieden om aan ‘case management’ te doen en zo de rechtsgang te versnellen. Hoe zit het daarmee?

Van Parys: De rechtsgang zou zeker gebaat zijn met een ruimere impact van de rechter op de procedure zodat hij de termijnen strikter kan doen respecteren. Maar ook daarover doet de minister van Justitie alsof er al een wetsontwerp bestaat. De kamercommissie voor justitie heeft ook dat nog niet gezien. Wij zijn vandaag halfverwege de regeerperiode. Nu moeten de meeste wetsontwerpen ingediend zijn, wil men dat zij tijdig goedgekeurd worden. Ik vrees dus dat minister Verwilghen en met hem de hele politieke klasse op het einde van deze kabinetsperiode geen positieve balans zal kunnen voorleggen. Met alle gevolgen vandien voor justitie en de houding van de burgers daartegenover.

Frank De Moor

Partner Content