Twee Duitse wetenschappers, de geograaf Alexander von Humboldt en Carl Friedrich Gauss, wiskundige en astronoom, staan begin 19e eeuw klaar om de grondvesten van het hele universum te doorvorsen. In september 1828 ontmoeten ze elkaar op een congres in Berlijn. Met die gedenkwaardige ontmoeting opent de roman Het meten van de wereld van de Duitse schrijver Daniel Kehlmann.
De 30-jarige Kehlmann heeft de parallelle levensloop van Humboldt en Gauss op een ironisch-melancholieke manier gereconstrueerd. De Duitse kritiek viert deze roman (500.000 verkochte exemplaren) als een meesterwerk dat misschien goed op weg is om Patrick Süskinds bestseller Het parfum (1985) te evenaren. Het meten van de wereld verscheen zopas bij Querido in een Nederlandse vertaling. Knack zocht de schrijver op in zijn thuisstad Wenen.
Geniet u van het weergaloze succes van ‘Het meten van de wereld’?
DANIEL KEHLMANN: Als ik zou beweren dat ik er niet van geniet, zou dat hypocriete koketterie zijn. Als je boeken schrijft, wil je dat die waargenomen worden. Elke schrijver wil veel lezers hebben en elke auteur verheugt zich als hij ze bereikt. Uit hun brieven blijkt dat ook James Joyce en Samuel Beckett veel plezier aan hun succes beleefden. Maar ik ben ook verrast door het succes. Vaak wordt me gevraagd of ik het kan verklaren, en, eerlijk gezegd, nee, ik kan het niet. Niemand, noch ik noch de uitgeverij, had deze weerklank verwacht. Zoiets overvalt je, want je kunt het niet plannen. Het meten van de wereld is een tamelijk agressieve satire over Duitsland, over het Duits-zijn en over de Duitse cultuur. Het boek werpt op een vrij brutale manier de vraag op wat het betekent Duits te zijn. Je zou nu kunnen zeggen dat dit thema niemand buiten Duitsland interesseert, maar zijdelings is het toch zo dat die vraag ook heel wat mensen in het buitenland bezighoudt. Daarom kan ik me voorstellen dat ook buiten Duitsland enkele mensen belangstelling voor mijn roman zullen hebben.
In het buitenland heeft de Duitse literatuur de reputatie zwaar op de hand te zijn.
KEHLMANN: Terecht. Uitgezonderd Thomas Mann was de Duitse literatuur dan ook geen aanknopingspunt voor me. De Zuid-Amerikaanse vertellers en de grote Russen waren veel belangrijker. In het begin hebben de Duitse critici me mijn humor zelfs een tikkeltje kwalijk genomen. Niet dat ze zeiden dat die humor hen stoorde – wie wil nu humorloos zijn? -, maar ze beweerden dat mijn boek onvoldoende diepgang had, dat het niet metafysisch genoeg was. Ze klaagden dat de filosofische en religieuze componenten onvoldoende uitgewerkt waren. Maar eigenlijk viseerden ze wel degelijk de humor die in mijn werk zit. Gelukkig apprecieert het Duitse publiek die humor wel. De Duitsers zijn de doodernstige toon van de Duitse literatuur meer dan moe. Een literatuurwetenschapper zei me onlangs ietwat ironisch dat het succes van mijn boek gekoppeld was aan een soort Duitse burgerbeweging tegen de saaiheid van de Duitse letteren.
Op de eerste bladzijden van ‘Het meten van de wereld’ wordt de lezer op het verkeerde been gezet. Hij vermoedt dat hij een klassieke historische roman begint te lezen, maar die indruk wordt al snel tenietgedaan.
KEHLMANN: Ik heb veel nagedacht over de vraag hoe je een historische roman kunt schrijven die toch niet in de val van de triviale literatuur trapt. Uiteindelijk had ik het idee om de gedistantieerde toon van de historicus te gebruiken. Maar ik ging een stap verder. Ik gebruik een toon die aangeslagen zou kunnen worden door een serieuze vakhistoricus die plotseling gek geworden is. Een ander probleem waarmee elke historische roman af te rekenen heeft, is de taal waarin zijn personages spreken. Moest ik ze op een ouderwetse manier laten praten zoals de personages in Thomas Manns Lotte in Weimar? Dat wilde ik ook niet. Ik loste mijn probleem op door mijn helden in de indirecte rede te laten praten, want daardoor kon ik juist die komische effecten sorteren die nu eenmaal zeer goed passen bij een figuur als Alexander von Humboldt.
U vertrekt vanuit de historische werkelijkheid en laat personages optreden die echt bestaan hebben. Hoe vrij voelde u zich dan nog om die personages in uw fictieve wereld te laten evolueren?
KEHLMANN: Ik had niet het gevoel dat ik alles mocht doen. Zo had ik geen derde huwelijk voor de wiskundige Gauss kunnen verzinnen, of hem kinderen laten hebben die hij niet heeft gehad. Ik heb niets verzonnen wat de basisgegevens van de bronnen drastisch veranderde. Ik heb de historische Gauss en Humboldt precies bestudeerd en ik heb me een nauwkeurig beeld van hun werkelijke voorkomen proberen te maken. Vervolgens gebruikte ik mijn fantasie om hun imago voor mezelf beter uit te werken. Ik wilde dat Humboldt en Gauss aan mijn beeld van de waarheid beantwoordden. Op basis van wat ik wist, vroeg ik me voortdurend af: wat voor mensen waren dat, wat zou bij hen gepast hebben en wat niet? In mijn boek komt een totaal gefingeerde scène voor waarin Gauss de stad Weimar bezoekt. Hij wil er Goethe niet ontmoeten omdat hij hem voor een wetenschappelijke dilettant houdt. Nadat ik die scène al geschreven had, was ik eens in Göttingen in het observatorium waar Gauss gewerkt heeft. Een mathematicus van het Gaussgenootschap gaf me daar een interessante rondleiding en vertelde me dat hij een publicatie voorbereidde over een bezoek van Gauss aan Weimar. En wat bleek? Dat Gauss inderdaad Goethe niet wilde leren kennen om precies de reden die ik in mijn boek ‘verzonnen’ had. Dat was voor mij een gelukkige ervaring. Zo ver bleken mijn verzinsels dus niet van de ‘werkelijke’ werkelijkheid te staan. Ik merkte dat het artistieke, vertellende temperament de ‘werkelijke’ werkelijkheid zo goed kan aanvoelen dat de fantasie van de schrijver een bouwsteen van de werkelijkheid kan worden.
Was het moeilijk om de juiste toon en atmosfeer te vinden?
KEHLMANN: Ik moest veel nadenken en experimenteren. Ik heb zeer veel versies gemaakt. Het moeilijkste hoofdstuk was Humboldts tocht over de Orinoco. Aan de basis van die passage ligt een totaal oninteressant reisbericht van Humboldt, een opeenstapeling van naakte feiten en gebeurtenissen. Maar zelf wilde ik een spannend verhaal maken, zonder dat ik echter wilde vervallen in een puur triviale avonturengeschiedenis. Dat was erg moeilijk. Ik had zeven versies nodig voor ik met het resultaat tevreden was. Maar ik heb er veel uit geleerd.
Gauss is een bijzonder onaangenaam man, een kankeraar, een hoerenloper, iemand zonder begrip voor de verlangens van zijn kinderen. Maar hij is wel een snelle denker en hij heeft een meer open geest dan Humboldt, die een levende karikatuur is van de bureaucratische Pruis. Ik neem aan dat u zelf Gauss ook sympathieker vindt?
KEHLMANN: Dat zou ik tijdens het schrijven hevig bestreden hebben. Maar nu ik enige distantie heb, denk ik inderdaad dat hij me sympathieker is. Humboldt staat voor het weggaan en Gauss voor het thuisblijven. Humboldt reist in het echt, Gauss in zijn hoofd. Dat zijn twee mogelijke wegen om vrijheid te verwerven. Omdat ik zelf schrijver ben, sta ik waarschijnlijk dichter bij de thuisblijver Gauss, al stribbel ik nog altijd wat tegen om dit toe te geven. Als man die in zijn hoofd reist, is Gauss niet alleen veel vrijer, hij ontdekt ook veel meer. Terwijl Humboldt – en nu zijn we weer bij het Duitsland-thema – Duitsland eigenlijk nooit verlaat, om het even op welke plek van de aardbol hij zich ook bevindt. Hij sleept Duitsland, Pruisen en Weimar overal met zich mee. Overal is hij de toegewijde bureaucraat, de overtuigde classicus en humanist. Humboldt droeg overal het uniform van de Pruisische mijnbouwambtenaar. Hij is een Don Quichot-achtig personage. Humboldt vindt een tegenwicht in zijn assistent Aimé Bonpland, die als een heruitgave van Sancho Panza de belichaming is van het gezond verstand. Ik had Bonpland nodig om de lezer goed duidelijk te maken wat voor een kwelling het geweest moet zijn om als gewoon mens met een kerel als Humboldt door de jungle te reizen. Ik was verzot op de komische aspecten van Humboldt en ik vond het een raadsel dat niemand die nooit eerder had opgemerkt. Op een bepaald ogenblik maakt Humboldt in zijn reisverslag melding van een ontmoeting met een nieuw type aap, een vreselijk lelijk monster dat hij meteen de Humboldt-aap noemt. Hij heeft er geen flauw benul van hoe komisch het is om die allerlelijkste aap juist naar zichzelf te noemen.
De aufklärung is al voorbij. De filosoof Kant leeft nog in Königsberg, maar hij is seniel en moet plaatsmaken voor de cultus rond de turnbeweging van Friedrich Ludwig Jahn. Duitsland wordt getekend door de postnapoleontische sfeer. Er is belangstelling voor Klopstock en het piëtisme, voor de boodschappen van geëxalteerde menselijke media, voor spoken en geesten et cetera. Hebt u het gevoel dat u de essentie van die periode hebt gevat?
KEHLMANN: Hoe meer je je in een periode verdiept om erover te schrijven, hoe radelozer je wordt bij de vraag of het werkelijk zo geweest is als je denkt. Vooral het alledaagse kun je niet meer op een betrouwbare manier achterhalen. Hoelang duurde het om van punt A naar punt B te reizen en hoe hard was de vering van de postkoets? Lichamelijke kwalen hielden de mensen bezig op een manier die we ons nu niet meer kunnen voorstellen. Vreselijk veel mensen hadden een rot gebit. Als je met tandpijn naar de barbier ging, was de kans groot dat die de verkeerde tand trok, iets wat ook Gauss overkomt. Als je daarover eens goed nadenkt, is het erg moeilijk om een vijand van de vooruitgang te zijn. Het was destijds uitzonderlijk als iemand van twintig jaar nog al zijn tanden had, en wie dertig was had er meestal helemaal geen meer. Tot ver in de negentiende eeuw waren de gezichten van talloze mensen door de pokken verminkt, al werden die sporen op de geschilderde portretten doorgaans weggelaten. Als ze enigszins in welstand leefden, waren de mensen dik. Ze hadden geen benul van wat gezond was en wat niet. Het eten was vet en zwaar en een maaltijd telde zoveel gerechten dat je ervan ontplofte. Tenzij je arm was natuurlijk, dan was je gewoon mager. Tot het midden van de negentiende eeuw zagen de mensen er naar onze begrippen tien jaar ouder uit dat ze in werkelijkheid waren. Dat kun je wel goed zien op de portretten. Als we er nu over klagen dat we in een slechte tijd leven, dan moeten we dit alles eerst even door ons hoofd laten gaan. De vooruitgang mag dan een ambivalente zaak zijn, hij heeft ook zeer grote voordelen.
Het meten van de wereld wordt op die manier ook een vertelling over vergeten verschijnselen en magische fenomenen.
KEHLMANN: Je moet je voorstellen dat in die tijd drie mensen niet samen over straat mochten gaan in Berlijn, want dat zou een overtreding van het samenscholingsverbod geweest zijn. Als je met drieën op straat wilde komen, moest er altijd iemand achterop of voorop lopen. In mijn roman spookt de figuur rond van Friedrich Ludwig Jahn, de zogenaamde turnvader, de oprichter van de grote patriottische gymnastiekvereniging. Jahn is de eerste grote Duitse populist. Alles wat naar de Duitse catastrofe leidt, begint bij Jahn: het nationalisme en het antisemitisme. Toen al waren er verstandige mensen zoals Heinrich Heine die Jahn doorzagen en die zich huiverend van hem afwendden. Wat Duitsland betreft, is het Meten van de wereld daardoor ook een zeer melancholiek boek geworden. In mijn boek verzinkt Kant in seniliteit en de man die onder een ander gesternte werd waargenomen als dé nieuwe en invloedrijke filosoof is uitgerekend die lawaaierige populist en turnvader Ludwig Jahn.
Jahn luidde het tijdperk van de massabewegingen en van de personencultus in, maar u wijst ook op de vele schaduwzijden van de wetenschappelijke ontwikkelingen.
KEHLMANN: Ja, al kreeg ik soms het verwijt dat mijn boek zich niet vijandig genoeg tegen de wetenschap opstelde. Juist onder geesteswetenschappers en literaten is het bijna vanzelfsprekend dat de wetenschap afgekeurd wordt. Maar daaraan doe ik niet mee, omdat ik ervan overtuigd ben dat een groot deel van onze problemen juist door de wetenschap verholpen kan worden. Toch kan ik me voor een deel in de wereld van de tegenstanders inleven. Als de oude Humboldt gaat wandelen, realiseert hij zich dat geen enkel landschap dat ooit opgemeten werd, ooit nog zal zijn wat het was. Dat is toch ook een metafysische gedachte met een hoog melancholisch gehalte. Ik zie altijd beide aspecten. Ik ben erg dankbaar voor de moderne wetenschap, maar ik ben me er ook van bewust dat ze ons misschien in de totale catastrofe voert zonder dat we het goed merken.
In die zin gaat uw boek ook over de vermetelheid van de meters in de wereld.
KEHLMANN: Dat is zo, maar ik bewonder ook de intensiteit en de passie van de meters, ook bij een zo komisch personage als Humboldt. Overal waar mensen zijn, merk je dat ze gedreven worden door de behoefte om te weten. Ze willen niet alleen de dingen verstaan, ze willen ook hun omgeving beïnvloeden. Daarom is het meten ook een metafoor voor ontwikkelingen die men niet kan tegenhouden.
Humboldt wil beroemd zijn, terwijl Gauss daarin juist niet geïnteresseerd is. Wat betekent beroemdheid voor uzelf in het licht van uw personages?
KEHLMANN: Ik wilde altijd al schrijven en van mijn schrijverschap kunnen leven. Daarom is het onvermijdelijk dat je een zekere bekendheid geniet, anders verkopen je boeken niet. Zoals onze mediawereld functioneert, is het onvermijdelijk dat je als auteur je boek bijstaat en helpt, dat je over het boek iets zegt, dat je voor het publiek optreedt en met het boek in de openbaarheid treedt. Maar het aangenaamste zou het zijn als mijn boeken onder een pseudoniem zouden verschijnen en even goed zouden verkopen. Dat kan helaas niet, al is het een troost dat je de beroemdheid van de schrijver niet moet overschatten. Godzijdank is men zelfs als bekend schrijver nooit echt beroemd. Norman Mailer heeft eens gezegd dat hij in elke boekhandel in New York kan binnenlopen en weer weggaan zonder herkend te worden. Toch wil ik het negatieve aspect van de roem niet uit de weg gaan. Aan de hand van Humboldts lot heb ik zelf geprobeerd om de vernietigende kant van de roem te thematiseren. In Mexico begint hij beroemd te worden en daar wordt hem het leven al lastig gemaakt door de reporters die in zijn spoor beginnen mee te reizen. Later in Rusland wordt hij letterlijk geblokkeerd door zijn roem, want op zijn tocht naar het oosten wordt hij helemaal afgeschermd door zijn begeleiders. Hier wordt de slopende kant van de roem in al zijn dimensies getoond.
Soms heb ik de indruk dat u probeert te zeggen dat ontwikkelde mensen zich vroeger meer van hun individualiteit bewust waren dan nu. Uw vorige roman, ‘Ik en Kaminski’, wordt wellicht niet toevallig ingeleid door een motto van de Schot James Boswell (1740-1795) die op zichzelf een lofzang aanheft waarbij we vandaag onze neus zouden dichtknijpen.
KEHLMANN: De pre-industriële tijd is een tijdperk dat nog net niet door de massamedia bepaald wordt. Boswell is een zeer interessante figuur. Voor mij is hij de eerste moderne journalist, ook de eerste onthullingsreporter. Boswell kreeg grote problemen toen zijn Journal of a Tour to the Hebrides with Samuel Johnson verscheen. Dat boek was een weergave van de gesprekken die hij met Johnson gevoerd had. De publicatie van die gesprekken sloeg in als een bom, en Boswells tijdgenoten ervoeren zijn handelwijze als een schandaal. Edmund Burke, een vriend van Johnson, verbrak om die reden het contact met Boswell. Destijds druiste zo’n praktijk totaal in tegen elke etiquette en de deontologie. Dat we die verontwaardiging nu als vreemd ervaren, bewijst hoezeer we de eisen en dwangmatigheden van de massamedia al verinnerlijkt hebben. Het frappeert ons niet meer dat die toestand onnatuurlijk is. Leibniz schreef ooit een dik boek als antwoord op een tekst van John Locke, maar publiceerde dat boek niet omdat Locke inmiddels overleden was en daardoor niet meer kon repliceren. Daardoor is een van Leibniz’ hoofdwerken pas honderd jaar later verschenen. En dat alles gebeurde uit hoffelijkheid voor de tegenstander.
‘Het meten van de wereld’ door Daniel Kehlmann. Vertaald door Jacq Vogelaar. Querido, Amsterdam, 289 blz., 19,95 euro.
PIET DE MOOR