Dertien jaar na de aanvang van de fraudezaak KB Lux oordeelde de correctionele rechtbank van Brussel vorige week dat de vervolging onontvankelijk is. De 14 verdachten, elf bankiers van KB en KB Lux en drie grote klanten, gaan dus vrijuit. ‘Zonder de onafhankelijkheid van de rechters was een dergelijk vonnis, na twaalf jaar van deloyale praktijken bij justitie en politie, onmogelijk’, zegt advocate Michèle Hirsch.
‘Dit vonnis is historisch’ zegt Michèle Hirsch, de advocate die in de zaak-KB Lux de voormalige voorzitter van de Luxemburgse bank, Damien Wigny, verdedigde. De dag nadat het vonnis aan alle partijen is toegestuurd, geeft ze ons haar versie van de feiten.
De Brusselse correctionele rechtbank gaf u en uw confraters gelijk in de zaak-KB Lux. De rechtbank verklaarde zich onbevoegd omdat de bewijslast op een onrechtmatige manier aan het dossier werd toegevoegd – precies wat u al jarenlang aanklaagde.
MICHÈLE HIRSCH: De voorzitter van de 49e kamer van de correctionele rechtbank, Pierre Hendrickx, kende het dossier door en door. Anders dan wat we eerder meemaakten voor het Hof van Cassatie in 2007, handelde hij het proces niet oppervlakkig af. Cassatie moest zich er in 2007 over uitspreken of de toenmalige onderzoeksrechter in de zaak, Jean-Claude Leys, misdrijven had gepleegd tijdens het onderzoek. De procureur-generaal vergeleek ons pleidooi toen met de Da Vinci Code. Volgens hem hadden we ons alles ingebeeld.
De 49e kamer van de correctionele rechtbank daarentegen wilde nu zonder omwegen weten of de door de ex-werknemers van de KB Lux gestolen documenten al dan niet op een rechtmatige manier in het dossier waren terechtgekomen. Wij hadden tal van elementen die erop wezen dat dit niet het geval was. De rechtbank leek deze fundamentele vraag ernstig te zullen nemen.
Sinds het begin van het onderzoek is er dertien jaar verstreken. Al die tijd hebben de magistraten niet ingegrepen.
HIRSCH: Dat is het ongelofelijke aan de hele zaak. Kort nadat Damien Wigny me als zijn advocaat had aangesteld, in november 1997, hebben de banken en Wigny een eerste klacht ingediend bij het Comité P. We vonden dat de speurders bij het verzamelen van hun gegevens niet volgens de regels te werk waren gegaan. Dat was in april 1998. Sindsdien hebben we vergelijkbare problemen – die nu in het vonnis van de correc-tionele rechtbank worden bevestigd – herhaaldelijk gemeld, zowel aan de politieautoriteiten als aan de magistraten.
In 1999 bijvoorbeeld, toen de conclusies van het Comité P bekend raakten, hebben we aan onderzoeksrechter Leys en aan het parket gevraagd om het onderzoek stop te zetten. Er waren immers flagrante onregelmatigheden vastgesteld. Maar geen van beide wilde dat doen. Enkel een onafhankelijke en onpartijdige rechtbank zou zich over de zaak kunnen uitspreken, zeiden ze. Dat is nu gebeurd. En die onafhankelijke rechtbank heeft beslist dat het bewijsmateriaal onrechtmatig verzameld was.
De zaak-KB Lux had op deze manier nooit voor de rechtbank mogen komen.
HIRSCH: Nee, en dat zegt het vonnis ook. Zodra de procureur en de onderzoeksrechter zich ervan bewust werden dat oneerlijke praktijken – zoals valse pv’s en geënsceneerde huiszoekingen – aan de basis van de bewijslast lagen, hadden ze de zaak moeten stopzetten.
De rechter somt in zijn vonnis een twintigtal onregelmatigheden en bewijzen van de-loyauteit op. Als er zich zoveel problemen voordeden, was het dan niet aan de raadkamer om de zaak in laatste instantie tegen te houden?
HIRSCH: De wet zegt inderdaad dat de raadkamer alle problematische elementen uit een dossier moet proberen te verwijderen. Maar in dit geval heeft ze zich beperkt omdat het dossier té veel problemen telde. Ze liet het aan de rechter over om de loyaliteit van de magistraten tijdens de procedure verder te onderzoeken.
Het moet gezegd: de raadkamer is al zeer ver gegaan. Na een grondig onderzoek heeft ze beslist om bepaalde getuigenissen onder ede die door onderzoeksrechter Leys waren afgenomen, uit het dossier te verwijderen, omdat het ging om geprivilegieerde getuigen. Een van hen was een ex-medewerker van KB Lux, en een vermeende oplichter, de Siciliaan Antonino Costa. Hij was ook de man achter de vervalste rekeningen die op naam van minister van Financiën Didier Reynders (MR) en van procureur-generaal André Van Oudenhove waren aangemaakt. Bovendien had Costa dankzij de bemiddeling van een politieke vriend van rechter Leys de Belgische nationaliteit verkregen, en dat met één enkele referentiepersoon in zijn dossier: de rechter.
De zaak-KB Lux wekt de indruk dat in het kader van een gerechtelijk onderzoek hoe langer hoe meer het principe ‘het doel heiligt de middelen’ geldt. Volgens professor strafrecht Pierre Chomé (ULB) in de krant La Libre Belgique is dat te wijten aan het feit, dat ‘de rechtsstaat steeds meer te lijden heeft onder de jurisprudentie van het Hof van Cassatie’. Die zou een grotere flexibiliteit toestaan in het gebruik van gestolen bewijzen.
HIRSCH: De jurisprudentie van Cassatie is één ding, maar er zijn ook de principes van de rechtsstaat. De correctionele rechter heeft volgens mij in de eerste plaats aan de magistraten een sterk signaal willen geven: ze moeten waardig zijn, loyaal en eerlijk. Anders kan de rechtbank hen niet vertrouwen. Zelfs al zou de fraude de meest dramatische van de eeuw zijn, betoogde de rechter, dan nog is het belangrijker dat de gerechtelijke autoriteiten de basisprincipes respecteren. Ook al houdt dat in dat men niet kan doorstoten tot de grond van de zaak.
Ondertussen is het wel zo dat de Bijzondere Belastinginspectie (BBI) de gegevens gebruikt heeft om een aantal belastingplichtigen te vervolgen. Bepaalde elementen, namelijk de microfiches, zijn zelfs aan de Nederlandse fiscus doorgespeeld.
HIRSCH: Dat klopt. In 1999 werden de microfiches aan de Nederlandse fiscale autoriteiten doorgespeeld. Daarna heeft de verdediging van een Nederlandse belastingplichtige de rechtbank gevraagd om het parket in België te kunnen horen. Op die manier wilden ze de oorsprong van de stukken achterhalen en te weten komen of ze al dan niet op een rechtmatige manier in het dossier waren terechtgekomen. Het antwoord van de Belgische justitie was onvoorstelbaar. In een brief heeft de toenmalige procureur-generaal de Nederlandse autoriteiten geantwoord dat ‘dit de wezenlijke belangen van de Belgische staat in het gedrang zou brengen’, en er dus niet op het verzoek kon worden ingegaan.
Hoe is daar toen op gereageerd?
HIRSCH: We hebben een klacht ingediend tegen de speurders, die respectievelijk door de onderzoeksrechters Patrick Collignon en Frédéric Lugentz behandeld werden. Dat was de start van een tweede onderzoek over het onderzoek. In 2005 heeft Lugentz toen opgemerkt dat er aanwijzingen waren dat de magistraten mogelijk inbreuken hadden gepleegd. Hij meende dat hij het onderzoek op die basis niet kon voortzetten, wegens voorrang van rechtsmacht. Maar men heeft hem gevraagd om toch door te gaan.
In die periode diende u bij de toenmalige minister van Justitie, Laurette Onkelinx (PS), ook een klacht in tegen de magistraten en tegen rechter Leys.
HIRSCH: Dat deden we omdat het parket-generaal weigerde om onderzoek te voeren naar het gedrag van de magistraten die belast waren met het onderzoek. Minister Onkelinx heeft die klacht dan aan het Hof van Cassatie doorgegeven. Een jaar lang hebben raadsheer Frédéric Close en rechter Lugentz een onderzoek gevoerd en onderzoeksrechter Jean-Claude Leys uitgebreid gehoord. Ondanks alles besliste het Hof van Cassatie, dat samengesteld was uit vijf magistraten, achter gesloten deuren dat er onvoldoende bezwaren waren om Leys door te verwijzen.
Minister van Justitie Stefaan De Clerck vroeg zich in De Tijd af of het Hof van Cassatie de zaken toen wel voldoende had uitgezocht.
HIRSCH: De advocaten van de cliënten die een klacht hadden ingediend tegen rechter Leys, waaronder ikzelf, hebben zich precies dezelfde vraag gesteld. Als we alle elementen bekijken die zowel raadsheer Close als onderzoeksrechter Lugentz verzameld hadden, begrijpen we de beslissing van Cassatie niet.
Hoe kon Jean-Claude Leys, die nu door de rechter geviseerd wordt, zo lang buiten schot blijven?
HIRSCH: Dat heeft te maken met zijn relatie met de media. Misschien heeft de pers in deze zaak onvoldoende afstand genomen. Leys sprak vanaf 1996 al van ‘de grootste fiscale fraudezaak ooit in België’ en kreeg daarvoor overvloedig aandacht van de media. Zo slaagde hij erin de princi-piële problemen in de zaak te maskeren. Het enige medium dat hem allesbehalve heeft opgehemeld, was Knack. Frank De Moor had het toen bij het rechte eind. In de andere media ontstond een soort van opbod. Het leek alsof men afstand kon doen van alle regels, want het enige echte doel was: de strijd tegen de fiscale fraude.
De rechter haalt in zijn vonnis wel verschillende elementen aan die duidelijk in de richting van fiscale fraude wijzen, onder meer met betrekking tot uw cliënt Damien Wigny.
HIRSCH: Toch zal ik voor Damien Wigny, als ik hem ooit moet verdedigen over de grond van de zaak, de vrijspraak pleiten. Voor mij heeft hij geen enkele strafbare inbreuk gepleegd. Zonder in detail te gaan, zou ik het zo stellen: Damien Wigny was een bankier in Luxemburg. Het Groothertogdom is een land dat anders functioneert dan België binnen Europa, met andere rechtsregels, een ander strafrecht en vooral een andere bancaire regelgeving.
Heel wat belastingbetalers hebben al boetes betaald, op basis van de gestolen KB Luxdocumenten die nu door de correctionele rechtbank niet als bewijsmateriaal worden aanvaard. Konden ze gebruikt worden, of moeten we ze als vals beschouwen?
HIRSCH: Ze zijn voor mij niet vals omdat ze gestolen zijn. Belangrijk is dat bepaalde stukken mogelijk niet betrouwbaar zijn. Iedereen weet dat ermee gesjoemeld is. Sommige ervan zijn pas na vier jaar bij de griffie overgelegd. Bovendien hebben de leveranciers ervan valse rekeningen aangemaakt, op naam van Reynders en Van Oudenhove, wat ook vragen doet rijzen over de echtheid van de andere documenten. Maar het gaat me daar niet over. Het is gewoon onaanvaardbaar dat valse stukken en valse processen-verbaal zijn opgemaakt om iedereen te doen geloven dat de bewijzen op een reguliere manier in het dossier zijn terechtgekomen. Als er processen-verbaal zijn opgemaakt die een loopje nemen met de waarheid, waarop kan de rechtbank zich dan nog baseren om te oordelen?
Voor de correctionele rechtbank verklaarden parketmagistraten dat niet een van de magistraten en ook niet een van de speurders ook maar enige onregelmatigheid had begaan bij het verzamelen van de 2995 bewijsstukken. Wat verwacht u van het parket in beroep?
HIRSCH: Ik verwacht helemaal niets. De rechtbank heeft recht gesproken en de basisprincipes van de rechtsstaat opnieuw bevestigd. Ik weet niet hoe het parket daar nog omheen zou kunnen.
Het hoofd van de federale gerechtelijke politie, Glenn Aude-naert, zei in de krant De Tijd dat de gerechtelijke politie vijftien jaar lang haar financiële onderzoeken voerde à la tête du client. Bent u het met hem eens?
HIRSCH:(lacht) Ik zou niet zeggen dat ze verlopen à la tête du client. Wel werden er aanvankelijk te veel mensen vervolgd, namelijk 43 – een aantal dat uiteindelijk door de raadkamer naar 14 is teruggebracht. Twee van de beklaagden zijn in de loop van de procedure overleden. Het is onbegrijpelijk dat de onderzoeksrechter 4,5 jaar nodig had voor zijn onderzoek en de procureur vier jaar om zijn vordering op te stellen.
De speurders en de magistraten waren al die tijd kennelijk helemaal in de ban van de omvang van de zaak, ze wilden ze onder geen beding laten schieten.
HIRSCH: Men heeft inderdaad alles gedaan om bewijsstukken in zijn bezit te krijgen, en mensen te kunnen vervolgen. Dat men op die manier mensen wil dwingen om getuigenissen af te leggen, is een rechtsstaat onwaardig.
DOOR INGRID VAN DAELE