In zijn nieuwste boek ‘Aan de grenzen van het Amerikaanse imperium’ brengt journalist Robert D. Kaplan een verbijsterend verslag van de aanval van de Amerikaanse Marines op de heilige Iraakse stad Faluja. Die begon op 4 april 2004, kort nadat vier personeelsleden van de veiligheidsfirma Blackwater er op beestachtige wijze waren vermoord. Een voorpublicatie.
INFO : Robert Kaplan, ‘Aan de grenzen van het Amerikaanse imperium’, Het Spectrum, 450 blz., euro 22,95
De vrachtwagens kwamen om middernacht in beweging. We zigzagden zonder licht – om mortieren te vermijden – door een klein stukje woestijn en bereikten de eerste straten van de stad. We stonden al snel voor de poorten van de frisdrankfabriek, die volgens satellietfoto’s en andere inlichtingenbronnen een geschikte vooruitgeschoven basis vormde voor luitenant-kolonel Byrne en bataljon 1/5. Bravo begon meteen met het oppakken van PUC’s ( person under controle: persoon onder toezicht) onder wie een aantal Sudanezen. Maar de fabriek werd zonder vuurgevecht ingenomen.
Byrne arriveerde al snel om het commando over de post op zich te nemen. Die bestond uit een verzameling gebouwen van één etage die door een muur van de buitenwereld werd afgesloten. Hij werd vergezeld door kolonel John Toolan uit Brooklyn, de commandant van RCT-I. Kolonel Toolan probeerde het gebied ten oosten van de fabriek te inspecteren, maar zijn extra bepantserde Humvee werd meteen zwaar onder vuur genomen en dat hield pas op door het geschut van een boven de fabriek cirkelende AC-130 die door een Forward Air Controller, een grondwaarnemer, was ingeroepen. Dit alles duurde maar een paar minuten.
Ik trof kapitein Smith precies op het moment dat Bravo te voet begon aan zijn opmars naar de stad. Er brandde geen licht op straat of in de gebouwen. Bij het licht van de maan verspreidden de mariniers zich door de steegjes. Op de achtergrond hoorde je de raketten en mortieren in het noorden van de stad, vierhonderd meter verderop. Daar kon je ook lichtspoorkogels zien.
Het was een georganiseerde chaos. Smith probeerde de grens te ontdekken tussen Bravo en Alpha, die zich achter en ten zuiden van ons bevonden. Tegen een surrealistische achtergrond van gebouwen, jankende honden en met zand bedekte overblijfselen van roestige autowrakken en betonmolens, hurkten de mariniers in hun woestijncamouflagepakken bij elke kruising op de grond. Bewegingloos, als een stel grijze stenen, tuurden ze door hun nachtkijkers, geweer in de aanslag en gericht op een van tevoren bepaald schootsveld.
Het contingent van Smith bevond zich in de voorhoede en verliet het industriegebied voor een gebied met goedkope winkeltjes. Toch leek heel Faluja nog steeds op een groot autokerkhof. Vlak voor zonsopgang, toen de dichtstbijzijnde moskee opriep tot het gebed, bereikten we ‘Michigan’, de brede doorgangsweg en noordgrens van het gebied waar 1/5 verantwoordelijk voor was. Het zou dagen duren voor het andere bataljon, 2/1, het van de andere kant kon bereiken.
Smith gaf meteen opdracht om het dak op te gaan; daar wilde hij ‘beschermengelen’ hebben als het licht was. Omdat er een tekort was aan lichtgewicht, draagbare ladders moesten de mariniers er via elkaars schouders op zien te komen. Smith, zijn eerste sergeant Scott van de Ven uit Grayling, Michigan, een verbindingsofficier wiens naam ik vergeten ben op te schrijven en ik, klauterden omhoog om er vervolgens achter te komen dat er geen plat, leeg dak was zoals we hadden verwacht, maar dat dit dak en alle andere daken om ons heen bezaaid lagen met roestige en afgedankte knalpotten en uitlaatpijpen, zo veel dat we allemaal een handje moesten helpen om wat ruimte vrij te maken, waar we vervolgens om de beurt even konden gaan liggen. Het lukte me om een uur te slapen. Een van de roestige knalpotten deed dienst als kussen en toen ik wakker werd zat ik onder het gruis. Ik keek op klaarlichte dag om me heen en zag op de daken van Faluja duizenden en duizenden oude knalpotten en uitlaatpijpen, bewaakt door Amerikaanse mariniers die over dit deel van de stad uitkeken met hun bajonetten op hun geweer.
In de verte doemden moskeeën en fabrieken op. Het was echt vreselijk om te zien: het klassieke terrein van het radicalisme, bezet door de armzalige gelovigen. Islamitisch radicalisme moet niet worden verward met islamitisch conservatisme. Conservatisme gaat over tradities en daarbij is vaak sprake van een grote mate van esthetiek. Dit is duidelijk te zien bij het hof van Marokko, Jordanië en de Golfstaten. Radicalisme komt juist voort uit een breuk met die traditie, als de ‘Dar al-Islam’ (het Huis van de Islam) terechtkomt tussen de vervreemdende anonimiteit van vroeg-industriële sloppenwijken en achterbuurten, waar tradities alleen kunnen voortbestaan als religie in een nieuwe, meer abstracte en ideologische vorm wordt gegoten. Faluja’s verouderde fabrieken deden me denken aan de Koude Oorlog en het Oostblok; ze hadden iets weg van Roemenië in de jaren tachtig.
Eerste sergeant Scott van de Ven deed via de icom meteen een oproep voor water, eten en radiobatterijen. Kapitein Smith had andere zorgen aan zijn hoofd: de mariniers waren met te weinigen op de kruisingen en de daken, en er reden al verouderde modellen verdachte auto’s rond die de wijk afspeurden. De slechteriken waren onze locaties aan het verkennen. Smith vroeg meteen via de icom en de bataljonradio om wegversperringen. De lege straten en de dichte winkels wezen op een naderende aanval.
Het was indrukwekkend, maar tegelijk gekmakend om te zien hoe snel de vijand en de lokale bevolking informatie over ons verzamelden. De Britse kolonel Callwell schreef aan het eind van de negentiende eeuw dat de vijand geholpen wordt door een inlichtingensysteem dat uit de aarde zelf lijkt voort te komen:
‘Nieuws verspreidt zich op zeer mysterieuze wijze. De mensen zijn veel opmerkzamer dan de bewoners van beschaafde landen. Ze lijken militaire voortekens met een soort instinct te interpreteren. [… ] Roddel uit het kamp wordt opgepikt door degenen die worden aangetrokken door de te verdienen contanten voor de goederen die een leger nodig heeft, en die informatie vliegt van mond tot mond, tot hij de oren van de vijandelijke leiders bereikt.’
Smith gaf de mariniers opdracht de daken te verlaten en nieuwe posities in te nemen. Hij brak met zijn mannen in bij een garage, waar Bravo een POS (tijdelijke ondersteuningspositie op het gevechtsterrein) inrichtte, een vooruitgeschoven ‘hoofdkwartierpositie’. Eenvoudige kant-en-klaarmaaltijden en water werden even later per vrachtwagen aangevoerd. Ik had net wat water gegoten in het verwarmingsfilter van een Country Captain Chicken-maaltijd en stond op het punt om wat lagen kleding onder mijn kogelvrije vest uit te trekken omdat het nu een stuk warmer was dan tijdens de ijskoude nacht, toen het schroot dat het dak vormde van dit vieze garagehoofdkwartier door RPG’s ( rocket propelled grenade: soort granaat) en lichte wapens onder vuur werd genomen.
Het vuur was op ons gericht en hield niet op. Smith hoorde via de icom dat het afkomstig was van een moskee zo’n driehonderd meter verderop aan ‘Michigan’. De coördinaten van de moskee werden doorgegeven voor een eventuele luchtaanval en iedereen ging er in snel tempo op af.
Smith hoefde de mariniers niet echt in de richting van het vuur te sturen. Het was een collectieve ingeving, een fenomeen dat ik in de dagen erop wel vaker zou zien. Het idee dat mariniers getraind zijn om deuren in te trappen en grondgebied en bruggenhoofden in te nemen, bleef iets abstracts tot ik het nu zelf voor mijn ogen zag gebeuren. En geloof me: naar het vuur toe rennen in plaats van beschutting zoeken, staat haaks op de menselijke drang om te overleven. Ik zweette niet alleen vanwege de verschillende lagen kleding die ik nog steeds aanhad van de avond ervoor, maar ook door de angst. Ik zweette zo erg dat het voelde alsof er zout langs mijn voorhoofd in mijn ogen droop. Naarmate ik langer bij de mariniers verbleef en ik de mannen van 1/5 was gaan zien als de individuen die ze waren, had ik mezelf wijsgemaakt dat ze niet eens zo anders waren dan ik. Ze hadden zwakke punten, ze werden ziek, ze klaagden. Maar in een flits, toen we de aanval op Michigan inzetten en door het fluiten van het op ons gerichte vuur renden, besefte ik dat ze niet zoals ik waren. Zij waren mariniers. Het is niet overdreven om te zeggen dat kapitein Smith en Bravo letterlijk ‘ rode to the sound of the guns’(op het geluid van het geweervuur afgingen).
We renden door een paar straten met woonhuizen en bereikten de poorten van de moskee. Hoewel het een soennitische moskee was, had hij een Perzische, blauwe koepel. En toen hield het schieten op. Een van Smiths korporaals, Robert Dawson uit Staten Island, New York, leidde een groep van negen mariniers de moskee in. Ze pakten twee mensen op en vonden wat lichte vuurwapens, maar het gros van de schutters was ervandoor gegaan vlak voor de mariniers de moskee hadden omsingeld.
‘Ik wil deze plek morgen helemaal onder schijten met IO’, zei Smith. Hij had het over ‘informatie-operaties’, pamfletten verspreiden en graffiti aanbrengen. Waar het volgens hem om ging was ‘dat ze te horen krijgen dat als ze moskeeën zo schandelijk voor aanvalsdoeleinden gebruiken, die moskeeën dan ook hun beschermde status verliezen’.
We staken weer over naar de zuidkant van Michigan. Er werd af en toe nog geschoten. Ik was gestopt met op de grond te duiken. Inderdaad, alles went. Er kwam een auto aan. Het was de burgemeester, Mohammed Ibrahim al-Juraissey, met zijn lijfwacht. Hij vroeg of het veilig genoeg was om door te rijden en begon plompverloren te klagen over de verslaggeving van de plaatselijke correspondent van Al-Jazeera. Het geheel had iets bizars en leek wel een droom. Smith negeerde de opmerking over Al-Jazeera en vertelde de burgemeester: ‘Meneer, we hebben echt ons best gedaan om ze [de schutters in de moskee] te pakken te krijgen. Maar we kennen de stad niet zo goed. We zullen de volgende keer doeltreffender optreden.’
Aan de overkant van de straat, tegenover de moskee, aan de zuidkant van Michigan, stond een flatgebouw waarvan de mariniers het vermoeden hadden dat het gebruikt was om op hen te schieten. Ze hadden het doorzocht en een grote familie met kinderen en baby’s naar de binnenplaats gebracht. Smith liep naar het mannelijke gezinshoofd toe om zijn excuses aan te bieden. Smith stond rechtop, op een kleine kromming in zijn schouders na, met zijn handen diep in zijn zakken, een houding die ik hem vaak zou zien aannemen als hij nadacht, een besluit moest nemen of iets belangrijks moest zeggen. Hij keek de man zonder te knipperen aan. Zo had hij de politiecommissaris in Al-Karmah ook aangestaard.
Via zijn Iraakse tolk zei Smith tegen de man: ‘Meneer, het spijt ons echt dat we uw gezin moesten vragen het gebouw te verlaten. Iedereen mag nu weer naar binnen. We zullen u compensatie bieden voor de overlast. Wij zijn Amerikaanse mariniers, een ander soort dan wat u gewend bent. We houden er niet van als er op ons geschoten wordt. Als u informatie hebt over de Ali Baba’s [benaming van Amerikaanse soldaten voor plunderaars en terroristen], geef die dan alstublieft aan ons door. Als u een van de Ali Baba’s persoonlijk kent, vraag ze dan alsjeblieft ons zo snel mogelijk aan te vallen, zodat we ze kunnen doden en kunnen beginnen aan het repareren van het riool, de elektriciteit en de andere voorzieningen in uw stad.’
Toen dit vertaald was, keek de man kapitein Smith verbouwereerd aan, greep zijn hand en wilde die niet meer loslaten. Smith meende het van die compensatie. Luitenant-kolonel Byrne had een flinke hoeveelheid contanten gekregen, die hij naar eigen inzicht mocht uitgeven voor het werven van bondgenoten in de stad. Byrne was bijvoorbeeld van plan de eigenaar van de frisdrankfabriek geld te geven. ‘Ik ga hem huur betalen, dingen repareren, heel veel van zijn frisdrank kopen en zijn werknemers uitbetalen voor alle dagen die ze vanwege ons niet hebben kunnen werken.’
***
Smith haalde een pakje oploskoffie tevoorschijn en schudde het droog en leeg in zijn mond, gevolgd door een slok mineraalwater. Toen begon hij aan de debriefing.
Weer stond hij daar een tikkeltje gebogen, zijn handen in zijn zakken, en sprak met die zuidelijke tongval van hem. ‘Ik vind het bemoedigend dat we ondanks het feit dat onze eenheden gescheiden werden, al snel weer de boel bij elkaar hebben gekregen en op het doelwit af zijn gegaan. Maar zodra we het doelwit hadden veiliggesteld, verslapte onze aandacht. Het duurde te lang toen we die open plek overstaken, toen we onder vuur genomen werden en die burger neerschoten. Ik weet het: we hebben niet geslapen en nauwelijks kunnen eten of drinken. Maar ik verwacht meer van mariniers. We zullen vannacht te voet patrouilleren. We gaan verdachte auto’s aanhouden. De Ali Baba’s zijn voorzichtig. Ze verlieten die moskee zodra wij op ze af kwamen. Ze zijn op zoek naar gelegenheidsdoelwitten. Die gaan we ze niet geven.’
Het knallen van kogels kan een goed geluid zijn. Dat betekent meestal dat ze van je af gaan en meestal ook dat ze op veilige afstand zijn. Het fluiten en zoevende geluid van kogels is fout; dat betekent meestal dat ze op je af komen, en van dichtbij. Toen ik samen met een van kapitein Smiths luitenants door een steegje rende, hoorden we het laatste geluid. We doken allebei in de rioolgreppel.
Dit vuurgevecht duurde net als het vorige meer dan een uur, hoewel het ook nu weer veel langer leek. Een paar keer zag ik een stel van de opstandelingen die op ons schoten, in zwarte pyjama’s en fedayeenachtige keffiyahs. Zo dichtbij speelde het zich allemaal af.
Wat kan het gebrom van een AC-130 boven je een heerlijk geluid zijn. Het betekende dat er hulp aankwam. En dan het diepe lawaai als van een boor, het vliegtuiggeschut: de hulp. Ik moest denken aan de twee grondwaarnemers: kapiteins Chris Graham uit Miami en Don Mareska uit Moscow, Idaho; twee joviale, aardige piloten die een paar weken geleden in de kantine hun beklag bij me hadden gedaan vanwege het feit dat ze in deze sa-so-situatie (stabiliteit en veiligheidsoperaties) niet de kans zouden krijgen hun vaardigheden te gebruiken. Nu waren ze de sterren van de show. Mareska zou de volgende dag licht gewond raken aan zijn been.
De AC-130 was een van de weinige voordelen die de mariniers hadden. Bijna alle schoten en explosies die ik hoorde waren inkomend. De opstandelingen konden lukraak schieten en de Amerikanen de schuld geven van de bijkomende schade, terwijl de Amerikanen die ik zag, hun doelen zorgvuldig uitkozen en beschoten. Burgerslachtoffers waren uit den boze, hoewel dat in deze situatie een bijna onmogelijke opgave was.
Ik was nog maar een halfuur terug in de garage toen het derde, aanhoudende zware vuurgevecht van de dag begon. Twee mariniers raakten gewond. Ik reed samen met hen in een Humvee terug naar de frisdrankfabriek. Op een gegeven moment kwamen we bij het oversteken van Michigan midden in de vuurlinie vast te zitten. Een regen van kogels daalde op ons neer. Gelukkig waren de zijpanelen van het voertuig extra bepantserd. Ik lag de hele tijd plat op mijn buik.
Tijdens de aanvallen van 6 april 2004 was de Bravo Company langzaam maar zeker verder doorgedrongen in de stad. Maar dat was niet vanzelf gegaan. De mariniers sleepten zich drie stappen naar voren en deden vervolgens weer twee stappen achteruit. Dit was het klassieke, eeuwenoude infanteriewerk, niet veel anders dan in Vietnam, in de twee wereldoorlogen, en al in de oudheid. Commandanten stuurden zandhazen erop uit en wachtten totdat die werden aangevallen om van die gelegenheid gebruik te maken en de vijand bij contact te grazen te nemen. Terwijl elitetroepen als Delta veel geld en onderhoud vergden en specifieke, zeer belangrijke doelen nodig hadden, was er in deze wereld nog plek voor ouderwetse infanteristen.
Ik ging nog een paar keer de stad in om kapitein Smith op te zoeken. Bravo trok naar het westen op, dieper de stad in, en de ‘vooruitgeschoven positie’ bevond zich niet langer in de garage, maar in een klein pakhuis met betonnen muren. Omdat het een hoog plafond had, moest Smith bijna het dak op klimmen om een radioverbinding tot stand te brengen. Zo kwam ik een keer binnen met luitenant-kolonel Byrne en een paar andere journalisten die kortgeleden waren aangekomen en vonden we Smith gehurkt boven op een metalen boekenkast, pratend in de radio, terwijl buiten op straat de RPG’s en geweerschoten onverminderd aanhielden. Hij zag er goed uitgerust uit na vier uur slaap, het maximum van de afgelopen week. ‘Blackhawk Twee, dit is Blackhawk Zes, ik heb versterking nodig voor Rode Wolk. Op dit moment is het een Rode Wolk- en Kleine Wolf-show.’
Smith sprak vervolgens over de icom en leidde een Bravopeloton naar coördinaat 905, een paar straten westwaarts. De mariniers waren teruggekomen naar Irak met de bedoeling de plaatselijke cultuur op te snuiven in de klassieke traditie van onconventionele oorlogvoering, deels door een snor te laten staan en door hun vooruitgeschoven bases Arabische namen te geven. De omstandigheden hadden de mariniers er echter toe gedwongen de directe strijd aan te gaan en dus was Faluja een bekende naam geworden voor Amerikanen. Op de kaart werden specifieke punten niet aangegeven door een lokaal oriëntatiepunt, maar door het gps-coördinaat. De straten hadden Amerikaanse namen gekregen, zoals Michigan. Daar waar ze contact maakten met de vijand werd dat door middel van kleuren aangegeven. En zo volgde ik Smith en Byrne naar ‘Violet’, een kruising waar de Alpha Company zich zou aansluiten bij Bravo, waar het winkelgedeelte van zuidelijk Faluja overging in een woonwijk. Bravo was van plan hier een tijdje ‘vast’ te gaan, wat inhield dat ze zich zouden ingraven en nog een vooruitgeschoven positie gingen oprichten.
We bevonden ons nu op honderd meter van de vijand. Vijftig meter van ons vandaan stonden twee Amerikaanse M1A1 Abrams-tanks. We doken allemaal omlaag tegen een muur terwijl de kogels voorbij zoefden. Maar naarmate de mariniers hun positie versterkten, ging het fluiten over in knallen en we stonden op en ontspanden enigszins. Iemand ging plassen. Door de verrekijker kon je mannen zien gewapend met lanceerinrichtingen voor RPG’s, hun gezichten bedekt met geblokte keffiyahs en in het gezelschap van vrouwen en kinderen, duidelijk bedoeld om ons uit te dagen. Alleen de scherpschutters probeerden te schieten.
De Humvee van Byrne kwam aanrijden; korporaal Magdalin zat achter het stuur. Byrne en Smith spraken via de tactische radio met de basis. Smith wilde de twee tanks naar het zuiden sturen, zodat het vijandelijke vuur werd weggetrokken van Bravo en zijn mannen verder konden optrekken. Maar hij had niet het commando over de tankeenheid en dus moest zijn verzoek ‘via de staf naar boven’ voordat de tanks naast hem in beweging kwamen. Uiteindelijk gebeurde dat dan ook. Zelfs hier, midden in het slagveld, was er sprake van hinderlijke managementstructuren.
Bovendien waren Bravo en de andere infanteriecompagnies gevaarlijk dun verspreid over de zuidelijke helft van de stad, zozeer dat de vijand van achteren gemakkelijk de wirwar van straatjes kon infiltreren tussen Bravo’s nieuwe, vooruitgeschoven positie en de basis die ongeveer anderhalve kilometer ten zuidoosten daarvan lag. De compagniecommandanten pakten dit probleem aan door de hele nacht non-stop ‘satellietpatrouilles’ uit te voeren, ondanks het ernstige slaaptekort waar veel mariniers inmiddels mee kampten.
Een ander bataljon van de mariniers, het Derde Bataljon van het Vierde Mariniersregiment, zou over een paar dagen uit West-Irak arriveren ter ondersteuning van de bataljons 1/5 en 2/1. Maar die troepenverplaatsing zou mariniers elders in het verantwoordelijkheidsgebied weer kwetsbaarder maken. Er waren 130.000 Amerikaanse troepen in Irak, maar dat was niet genoeg om af te rekenen met de opstandelingen die slechts uit een fractie van dat aantal bestonden. En dat kwam niet alleen doordat dat verzet – met alle respect voor de negentiende-eeuwse kolonel Callwell – uit de grond zelf leek te komen en dus een aantal voordelen had die een militaire macht vanbuiten, die vreemd was in die cultuur, niet bezat. Maar zoals het grote aantal Amerikaanse troepen bij het internationale vliegveld van Bagdad bewees, kwam het ook doordat de organisatiestructuur van de gevestigde orde bij de Amerikaanse defensie, ondanks alle praatjes over hervormingen en veranderingen, nog steeds geënt was op de Tweede Wereldoorlog en de oorlog in Korea: te veel opperhoofden op enorme bases in de achterhoede en te weinig indianen aan de randen. Ditzelfde probleem had ik op de Filipijnen en in Afghanistan gezien. In Irak zag je het alleen op een nog grotere schaal.
***
De les was duidelijk: hoe subtieler en voorzichtiger de macht werd toegepast, des te groter de blijvende Amerikaanse invloed. De Verenigde Staten konden de scepter over de wereld zwaaien als zij dat stilletjes deden, uit het zicht van de camera’s bij wijze van spreken. De schijnwerpers die de media op Faluja richtten toen ik daar inmiddels was vertrokken, waren bepalend in het besluit – dat op het hoogste niveau van de regering werd genomen – dat er een staakt-het-vuren moest komen dat een einde maakte aan de aanval van de mariniers. Dit gebeurde precies op het moment dat de mariniers, versterkt door de komst van een geheel nieuw bataljon, misschien op het punt stonden de opstandelingen onder de voet te lopen.
Het besluit Faluja in te nemen en vervolgens terug te trekken op het moment dat een overwinning nabij leek, gaf de incompetentie en de onsamenhangendheid van de regering-Bush aan. Er zijn goede redenen te bedenken om over te gaan op een grootschalige door mariniers geleide aanval of juist vast te houden aan het daarvoor gevolgde beleid van op zichzelf staande chirurgische klappen. Er zijn geen redenen voor het eerst beginnen van een grootschalige aanval en vervolgens precies de andere kant op te gaan vanwege de politieke druk, die sowieso te verwachten viel.
In een bredere historische context toonde de tragiek van Faluja ook aan hoe zwak natiestaten zijn tegenover de bulderende nieuwe macht van de internationale media. Denk aan Al-Jazeera, de onafhankelijke in Qatar gebaseerde zender die de gevechten zodanig beschreef dat ze bijdroeg aan de politieke druk op het Witte Huis om het offensief te staken. Al-Jazeera is zelf een goed voorbeeld van juist die politieke vrijheden die Amerika in de Arabische wereld tracht aan te moedigen. Hoe beter we slagen in ons streven naar open samenlevingen, des te meer zullen die open samenlevingen ons beperken, en daardoor moet ons militaire gedrag stiller en vindingrijker worden.
Het was indrukwekkend, maar tegelijk gekmakend om te zien hoe snel de vijand en de lokale bevolking informatie over ons verzamelden.
Wat kan het gebrom van een AC-130 boven je een heerlijk geluid zijn.