De porseleinen revolutie
Vier eeuwen geleden bracht de Verenigde Oost-Indische Compagnie, de eerste multinational ter wereld, grote welstand in Amsterdam. De Hollandse Republiek tooide zich met ingevoerde Aziatica, bij uitstek porselein. Een wandeling door de megatentoonstelling Azië > Amsterdam in het Rijksmuseum, verteld aan de hand van zeven objecten.
1. Zegeningen van de grote vaart
Het voorwerp dat alle andere voorwerpen en ook het onderwerp samenvat, trekt met zijn betoverende schittering de blikken aan van al wie de tentoonstelling binnenkomt. Het kleine zilveren schip op zilveren voet mist de drie masten waarmee het echte vaartuig voor de Amsterdamse Compagnie van Verre naar Azië voer, maar zijn laadruimten bieden plaats voor de rijkdommen die de Mauritius in het voorlaatste jaar van de zestiende eeuw behouden in Amsterdam had afgeleverd: kaneel, peper, kruidnagel, nootmuskaat.
Op de romp van de specerijdoos-als-schip wijst een gegraveerde tekst op de zegeningen en gevaren van de grote vaart. Het was nog maar de tweede expeditie naar Oost-Indië — de eerste was niet veel minder dan rampzalig geëindigd — maar hij baande de weg voor de grootscheepse commerciële onderneming die een fusie van Zeeuwse en Hollandse handelaren van 1602 tot diep in de achttiende eeuw in het Verre Oosten uitbaatte. De Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) bracht een ongekende economische bloei en introduceerde in de Hollandse Republiek exotische producten als porselein, lakwerk, zijde en beschilderd katoen, die de notie luxe in de Gouden Eeuw een uitgesproken Aziatische kleur gaven.
Nu kon Amsterdam met recht Antwerpen opvolgen als ‘koophoofdstad van de gansche wereld (…)’ waar internationale handelaren op hun ‘drijvende kastelen’ de fiere Stedenmaagd hun rijkdommen kwamen aanbieden, zoals de trotse teneur van de tekst op een ets-en-gravure van Claes Jansz Visscher II en Pieter Bast laat blijken.
2. Rijkemansbuurt
De stad kraakte in haar voegen, door een toestroom van migranten die het aantal inwoners deed aangroeien van 50.000 in 1600 tot 210.000 driekwarteeuw later. Werkzoekenden en avonturiers klopten niet tevergeefs aan bij de gefortuneerden die van overal gekomen waren om te investeren, handel te drijven, landkaarten te ontwerpen, schepen te bouwen en in de vaart te brengen.
De stadsplanners vingen het plaatsgebrek op met de aanleg van een grachtengordel. Gerrit Berckheyde verkoos vreemd genoeg om niet de bouwwoede maar een vredige rust over de pas aangelegde Herengracht te schilderen, noch liet hij een glimp zien van de achter de elegante gevels gestalde Aziatische luxegoederen, verzameld door de nieuwe rijken die er hun intrek hadden genomen, wat de buurt zijn bijnaam Gouden Bocht zou bezorgen.
Op de themawandeling Azië > Amsterdam langs vijftien plekken tussen het Rijksmuseum en het Paleis op de Dam, wordt duidelijk dat deze rijkemansbuurt, gezien vanaf de brug aan de Vijzelstraat, nog altijd onverstoorbaar zijn gouden bocht maakt.
3. Luxe voor allen
Het klinkt als een contradictio in terminis, maar de grote aantallen Chinees porselein die de VOC in Holland importeerde, zorgden voor een democratisering van luxe. ‘De toevloed van Aziatische spullen maakt luxe beschikbaar voor een grotere groep van de samenleving dan in de 16e eeuw’, zegt Jan van Campen, conservator Aziatische exportkunst in het Rijksmuseum. Als curator van de tentoonstelling verkoos hij niettemin om alleen topstukken uit porselein te tonen, wat beter strookt met de notie van exclusiviteit. Bij Jan de Vries (The Industrious Revolution) las hij dat de mensen harder gingen werken om luxegoederen te kunnen kopen, wat een stimulans voor de economie betekende. Uit eigen onderzoek van boedels leerde hij dat ook lieden met bescheiden middelen een splinter luxe najoegen, zo bijvoorbeeld ‘een eenvoudige timmerman die een heel klein groepje porselein in zijn bezit had, een gescheurde kom, eigenlijk kapot, maar toch van grote betekenis voor hem’.
Hoogwaardig porselein herkennen was anders niet voor iedereen weggelegd. Er was connoiseurship vereist. Voor rijken zonder kennersoog bleef het verwerven van goud en zilver het veiligst, want die kon je als de nood aan de man kwam laten omsmelten en als geld gebruiken, stelde Jan van Campen vast. ‘Maar voor sierkeramiek geldt dat niet. De intrinsieke waarde van Italiaans majolica dat in Antwerpen werd gemaakt, of van porselein, is niets, het is gewoon een beetje aarde dat gebakken is. Het gaat om hoe het gemaakt is. Je moet er oog voor hebben of het fijn dan wel grof gemaakt is, veel of weinig geld waard is.’
4. Antwerpen > Amsterdam
Amsterdam volgde Antwerpen op als grootste handelsmetropool in Europa, en meteen ook als hoofdstad van de luxe. Jonge Antwerpenaren uit de burgerlijke middenklasse hielden het in hun stad onder het juk van de Spaanse Habsburgers voor bekeken en trokken massaal naar Amsterdam om carrière te maken. Hun makkelijke omgang met weelde, afgekeken bij de aristocratische elite in de Scheldestad, droegen ze over op de hele koopliedenklasse in het Noorden.
Jan van Campen stelde een verschuiving vast in de beleving van luxe, tussen de ‘oude’ Habsburgse wereld en die van de nieuwe rijken in de Hollandse Republiek. De prachtige porseleinen bloemenvaas, door Jan Brueghel geschilderd op het samen met Peter Paul Rubens in Antwerpen gerealiseerde schilderij Allegorie van het Gezichtsvermogen staat er als één onder vele ‘kostbare curiosa, oudheden, sculpturen en belangrijke schilderijen’ in het kunstkabinet van een verzamelaar.
Pas met de massale toevoer door de VOC ontstond er een porseleinrage onder de middenklasse, die er haar nieuwverworven welstand en status mee in de verf liet zetten, letterlijk ook in stillevens-met-porselein, die tegelijk in de Noordelijke en de Zuidelijke Nederlanden het licht zagen in het begin van de zeventiende eeuw. De climax was het genre van het pronkstilleven, beoefend door meesters als Willem Kalf, die tot negen keer toe dezelfde Chinese kom schilderde in subtiele variaties van blauw, en hem opsmukte met beeldjes van taoïstische goden.
De setting was nu duidelijk burgerlijk, zinnelijk en materialistisch, niet langer getekend door de intellectuele geest bij de aristocratische verzamelaar van de oude stempel.
5. Knisperend kraakporselein
De conservator Aziatische exportkunst van het Rijksmuseum overdrijft gewillig wanneer hij de grondstof van porselein afdoet als ‘gewoon een beetje aarde dat gebakken is’. Het zou nog tot 1709 duren eer Europa de juiste grondstof en bakmethode achterhaalde. In de buurt van Dresden trof men een vindplaats aan van kaolien, een wittige, bijna doorschijnende klei, die intact bleef bij hoge oventemperaturen.
Een hoogwaardig voorwerp in Chinees porselein is strak gevormd, vertoont een zijdeachtige of iets hardere glans en heeft een erg dunne wand. Het werd beschilderd in allerlei nuances van blauw. In China werd het geproduceerd in enorme fabrieken, volgens een modern systeem van arbeidsdeling. ‘Bij zo’n mooi porseleinen bord is het bedroevend te bedenken dat één schilder zijn leven lang bezig was om alleen maar decoratieve bandjes te schilderen, en een ander de bloemetjes in het gras’, zegt Jan van Campen.
In hun stillevens wedijverden Clara Peeters en Jan Brueghel in Antwerpen, Willem Claesz Heda en Pieter Claesz in Haarlem, in het weergeven van de transparantie en de glans van schotels en kommen uit kraakporselein, die onder onze ogen lijken te knisperen. Kraakporselein, het nec plus ultra, daterend uit de late Mingdynastie, klinkt als een klanknabootsing maar is waarschijnlijk afgeleid van een scheepstype, de kraak, (carraca). Daarmee exporteerden de Portugezen al ruim een eeuw voor de Hollanders hoogwaardig porselein uit Azië naar Habsburgse collecties in Europa.
6. Kapers en slavendrijvers
De VOC moest de toegang tot het begeerde kraakporselein forceren. De cruciale handelsposten in Azië waren nog in Portugese handen. De Nederlanders waren zowat het laatste station dat de Chinese scheepjes, aankomend met de moessonwinden, aandeden, aldus Jan van Campen. ‘Al het goede spul was dan al verkocht.’ In plaats van machteloos te blijven toekijken, nam de VOC haar toevlucht tot het kapen van de Portugese schepen op weg naar Europa.
De Verenigde Oost-Indische Compagnie was niet alleen de eerste beursgenoteerde, multinationale onderneming ter wereld met de culturele mengkroes Batavia (Jakarta) als Aziatische hoofdzetel, ze bezat ook de wettelijke machtiging door de Staten-Generaal om er een eigen leger op na te houden. Het portret van een hoge functionaris en officier van de VOC, geschilderd door Caesar van Everdingen, spreekt boekdelen. Wollebrand Geleynssen de Jongh poseert voor een gezicht op het Perzische eiland Quesm, dat hij in 1645 vanaf zee liet bombarderen uit onvrede over de verkoopvoorwaarden die de Safawiden boden voor ruwe zijde. Hij bracht hen door zijn actie waarachtig op andere gedachten.
Curator Jan van Campen moffelt de ‘zwarte kanten’ van het VOC-verhaal niet weg, hij schetst het kader: ‘De VOC reageerde steeds op een andere manier. Ze pasten zich goed aan de omstandigheden aan. Ze dachten er niet over om tegen sterke staten als Japan, China of India geweld te gebruiken, maar bijvoorbeeld wel tegen specerijeilanden die ze dachten aan te kunnen, en dan gingen ze ook meedogenloos te werk.’
Een Afrikaanse slaaf houdt officier Wollebrand een ceremoniële parasol boven het hoofd, een Afrikaans jongetje draagt zijn mantel en zijn zwaard. Hij had hen waarschijnlijk gekocht tijdens zijn diensttijd in Batavia, waar de slavenhandel bloeide. Van Campen: ‘Onder hen bevonden zich hele goeie vakmensen. Slaven uit India bijvoorbeeld waren bekwame beeldsnijders. Toen er in India periodes van enorme hongersnood uitbraken, wisten die mensen zich geen raad meer en verkochten zichzelf als slaven. Dat zie je ook terug in de voorwerpen die in Batavia zijn gemaakt.’
7. Overdaad schaadt
Toen ten slotte vrijwel iedereen, tot de timmerman toe, over porselein beschikte, verminderde zijn waarde en status als luxeproduct. Voor het in de loop van de achttiende eeuw als pronkstuk uit de burgerlijke en nobele interieurs verdween en alleen rond etenstijd als tafelservies uit de kast werd gehaald, beleefde het nog een laatste hoogtepunt in de overdadig ingerichte kamers met speciale opstellingen van porseleinensembles, geïntroduceerd door Amalia van Solms, vrouw van de stadhouder Frederik Hendrik, prins van Oranje.
Haar voorbeeld werd nagedaan en overtroffen door een volgende stadhoudersvrouw, Mary Stuart. De echtgenote van Willem III deed een beroep op de befaamde Franse interieurarchitect Daniël Marot. Hoe hij porselein opvatte als een onderdeel in een totaaldecoratie is te zien in een overgebleven paneelwand uit een Haags herenhuis. Vier panelen zijn bedekt met Japans lakwerk, op het centrale paneel torenen op consoles honderd vaasjes en flesjes met blauw geschilderde figuurtjes uit Chinees porselein, een catastrofe voor wie er onverhoeds tegenaan zou zijn gelopen.
Chinees of Japans porselein was, ondanks de toevloed, niet eenvoudig te vervangen of na te maken. De ‘Delfteriken’ (Van Campen) kwamen misschien het dichtst bij het getrouw imiteren van de Aziatische voorbeelden, al hadden ook zij meer dan een eeuw het raden naar het geheim achter die strak gevormde, onwaarschijnlijk dunne, glanzende, knisperende en fijn beschilderde dingen.
Azië > Amsterdam, tot 17 januari 2016, Rijksmuseum, Amsterdam.
DOOR JAN BRAET