Hollywood versus Europa, maar de beste film op de 47ste Berlinale kwam uit Taiwan.

Berlijn, februari. Het is toch ongelofelijk. Er raasden tijdens deze twaalfdaagse marathon honderden films door de projectoren, afkomstig uit alle windstreken, van Argentinië tot Thailand. En toch ging de Gouden Beer, de hoogste onderscheiding, andermaal naar een Amerikaanse rolprent, ?The People vs. Larry Flynt?. Het waargebeurde verhaal van een excentrieke pornobaron die vecht voor de vrijheid van meningsuiting.

Van een jury voorgezeten door Jack Lang, de Franse oud-minister van Cultuur, had je toch een iets moediger of avontuurlijker beslissing verwacht. Hoewel, hoezeer Lang ook de superioriteit van de Europese (lees Franse) cinema prees, hij was niet te beroerd om Sylvester Stallone een decoratie van Chevalier des Arts et des Lettres op de Ramboborst te spelden.

?The People vs. Larry Flynt? is natuurlijk niet je reinste Hollywood film : deze Oliver Stone-productie, geregisseerd door de Tsjechische immigrant Milos Forman, trekt hard van leer tegen de moral majority en de PC ( political correctness) brigade die het liefst iedere filmer zou muilkorven. De teneur van ?The People vs. Larry Flynt? moet daarom zeker in de smaak vallen van verstokte haters van het Hollywood amusement, maar op een rare manier is het ook weer een super-patriottisch pamflet. Verklaarde Forman niet zelf dat de held van zijn film het Amerikaanse Hooggerechtshof is, dat in een geruchtmakend proces de van smaad en laster beschuldigde uitgever van Hustler magazine vrijsprak ?

Het is ook niet uitgesloten dat de vrijheidslievende juryleden zich lieten beïnvloeden door de hetze rond de reclamecampagne. De omstreden poster van ?Larry Flynt? toont een halfnaakte Woody Harrelson die de Amerikaanse vlag als lendendoek draagt, met zijn uitgestrekte armen een gekruisigde indruk maakt en in de schoot hangt van een vrouw. Ook in eigen land, waar de prent al twee weken loopt, meenden een aantal achterlijke figuren op de affiche een blasfemisch visioen te ontwaren. Al wie om vermeende religieuze gronden om verbod van deze poster smeekt, zou straks moeten getrakteerd worden op een gratis kaartje voor ?The Crucible?, een van de andere Amerikaanse inzendingen op deze 47ste Berlinale. Het is de verfilming van het gelijknamige toneelstuk van Arthur Miller, die zijn inspiratie zocht in de heksenprocessen van Salem in 1692.

DE ANGST VAN OUDE MANNEN

Toen het stuk in 1953 werd opgevoerd, was het duidelijk dat het om een allegorie ging van de heksenjacht van senator McCarthy op alles wat links was. Miller schreef zelf het scenario voor de filmversie van de Brit Nicholas Hytner (?The Madness of King George?). Nu zou hetzelfde verhaal een parabel moeten zijn over de hysterische excessen van de PC-dictatuur. Helaas blijft dit bij een vrome wens. Deze voor onze tijd pertinente politieke dimensie lijkt veeleer opgedrongen dan ingebakken. Als de film al iets concreet uitdrukt, is het de angst van oude mannen voor de seksuele krachten van jonge meisjes (vergeten we niet dat Miller ooit met Marilyn Monroe was getrouwd).

Winona Ryder is het jonge meisje Abigail dat de bons krijgt van haar getrouwde minnaar John Proctor ( Daniel Day-Lewis) en zich wreekt. Met vriendinnen geeft ze in het woud een bezwerend dansje ten beste, maar verder heeft het kind voorlopig geen kwade bedoelingen. De puriteinse gemeenschap denkt echter dat het om een satanische ceremonie gaat. De inquisitie wordt ingeschakeld, er volgen processen, een vloedgolf van verdachtmakingen en uiteindelijk de verwoesting van een aantal mensenlevens.

Dit soort materiaal smeekt om een consequente dramatische en visuele aanpak : de uitgepuurde, hardvochtige stijl van Dreyer (?Ordet?), of de ongeremde sensationele waanzin van Ken Russell (?The Devils?). Helaas zwalpt Hytner daar ergens doelloos tussenin. Het overdreven acteren wordt nog eens nodeloos geaccentueerd door overmatig gebruik van groteske groothoeken. Wat we zien is pure hysterie, maar terzelfdertijd doet de gretige Hytner alsof zijn neus bloedt.

Spike Lee, de bekendste Amerikaanse zwarte filmregisseur, is tegelijk een begenadigd filmmaker en een drammerige predikant. Die twee facetten van zijn persoonlijkheid botsen weer vrolijk in ?Get on the Bus?. De vlag dekt de lading : de film toont de busreis van vijftien zwarte Amerikanen van Los Angeles naar Washington, waar ze mee zullen opstappen in de ?Million Man March?, de grootscheepse solidariteitsactie van Black America, in 1995 georganiseerd door de omstreden dominee Louis Farrakhan.

Het gezelschap is zeer divers : een halfbloed, een zwarte moslim, een eigenwijze acteur, een uit elkaar gegroeid homopaar, een succesrijke autodealer, een delinquente zoon met handboeien aan zijn vader geklonken, een bezadigde opa die er kennelijk vooral bijloopt om aan het eind te mogen doodgaan. Ze noemen elkaar brothers, maar vaak hebben ze op hun huidskleur na niets met elkaar gemeen. Lee’s busje is een microkosmos van de Afro-Amerikaanse samenleving, een doorsnede compleet met alle tegenstellingen, conflicten en contradicties van wat er in deze tijd leeft bij de zwarte mannelijke bevolking.

Demonstratieve discussies worden afgewisseld met rappende muzikale montages, in deze even snel als goedkoop gemaakte film die bruist van energie en enthousiasme. Dit keer scandeert Lee niet in de eerste plaats anti-blanke slogans ; hij richt zich vooral tot zijn zwarte broeders. Hij rekent af met een aantal vooroordelen én echte kwalen waar de zwarte gemeenschap door getroffen wordt : vrouwenhaat, homofobie, antisemitisme, drugsverslaving, geweld en broedermoord. Deze 2,5 miljoen dollar productie werd gefinancierd door vijftien Afro-Amerikanen die het wél gemaakt hebben, onder wie acteurs als Wesley Snipes en Danny Glover maar ook Johnnie Cochran, de advocaat van O.J. Simpson.

DE TRAINSPOTTING-IMITATIES

Een van de beste Amerikaanse films draaide alleen op de Filmmesse, dat in de eerste plaats op kopers is gericht en waar journalisten hooguit worden gedoogd. De kans is groot dat ?Nowhere?, de nieuwste film van de Californische guerrillafilmer Gregg Araki, later opduikt in het officiële programma van Cannes of Venetië. Net als Araki’s vorige film ?The Doom Generation?, werd deze Amerikaanse productie gefinancierd door de Franse bioscoop-gigant UGC. ?Nowhere? is Araki’s versie van ?Beverly Hills 90210?. We zien een dag (en vooral nacht) in het leven van de achttienjarige Dark Smith ( James Duval) in het zonovergoten inferno van Los Angeles. De meeste jongelui die in deze episodische film defileren zijn even onweerstaanbaar als gedoemd.

Er is overvloedig sprake van wat Amerikanen zo mooi ?polymorfe perversiteit? noemen, maar desondanks bewaren de naar liefde hunkerende jongens en meisjes op een rare manier hun onschuld. Zoals ook de nihilistische toon de aanstekelijke vitaliteit van de film niet in de weg zit. Tiener-levensangst werd zelden zo verrukkelijk vorm gegeven als in dit superkleurrijk pop-art epos.

De Europese film bood maar een mager tegenoffensief voor de spectaculaire Hollywood selectie, die ook nog ?William Shakespeare’s Romeo and Juliet? (?the Bard goes MTV?) in petto had waarvoor de jonge Leonardo DiCaprio tot Beste Acteur werd uitgeroepen.

De openingsfilm ?Smilla’s Sense of Snow? toonde meteen hoe het niet moet : de over het paard getilde Bille August waagt zich met deze verfilming van een Deense bestseller aan een conspiratieve diepvriesthriller, maar blijkt geen enkele affiniteit met het genre te hebben. Het resulaat is een chique Euro-versie van een vergezochte B-film.

?Trainspotting? was best een grimmig provocerend filmpje, maar de onvermijdelijke imitaties kunnen we missen als kiespijn. Er werd onder buitenlanders aardig wat afgelachen toen de Tom Lanoye-verfilming ?Alles Moet Weg? op de Filmmarkt werd gelanceerd als een ?Vlaamse Trainspotting?. Intussen probeerden de gehaaide reclamejongens van het Nederlandse entertainment concern PolyGram de zwarte thriller-komedie ?Twin Town? als de ?Trainspotting? uit Wales (in plaats van Schotland) te verkopen een operatie waar weinigen intrapten. Het zogezegd originele aan deze prent is dat regisseur Kevin Allen breekt met het clichébeeld van Wales als glooiend heuvelland vol goedgemutste mijnwerkers. Hij doet echter niets anders dan de oude folklore vervangen door even geforceerde als platvloerse boosaardigheid. Er is tot nader order nog altijd een verschil tussen een originele filmstijl en marketing cynisme.

En of je nu ?In Love and War? als een Britse of een Amerikaanse film moet bestempelen, is niet meteen duidelijk. Wel zeker is dat Lord Attenborough hiermee zijn meest vervelende film tot nog toe tekende. Midwest melkmuil Chris O’Donnell is compleet miscast als de jonge Hemingway. De exceptioneel banale Sandra Bullock is als naar gewoonte geen haar beter als het lijdzame voorwerp van zijn hardnekkige kalverliefde als hij in 1918 in Italië van zijn oorlogsverwondingen herstelt.

BEKRONINGEN UIT AZIE

Films waarin het raadselachtige leven van volwassenen wordt gezien door de verbaasde ogen van een kind, vormen in de Spaanse cinema bijna een genre apart. Het leverde in ieder geval pareltjes op, ?Cria Cuervos? van Carlos Saura en vooral ?El Espiritu de la Colmena? van Victor Erice. Anders dan zijn voorgangers springt regisseur Montxo Armendariz in ?Secretos del Corazon? zeer zuinig om met symboliek en magisch realisme. Protagonist is de achtjarige Javi, een wakkere knaap die in het ouderlijk huis in de heuvels van Baskenland geleidelijk de ware toedracht ontdekt achter de dood van zijn vader en de band tussen zijn moeder en oom. In de ogen van de knaap is alles wat hij niet begrijpt geladen met dreiging en mysterie. De gekwelde gevoelswereld van een kind wordt door de regisseur prachtig opgeroepen en door natuurtalent Andoni Erburu aandoenlijk vertolkt.

Waar is de tijd dat deze Filmfestspiele nog als trotse vitrine dienden voor het uitstallen van lokaal talent ? Het officiële programma had niet veel beters te bieden dan het nieuwste bedenksel van de oersaaie Helma Sanders-Brahms. Dit keer sloeg ze ons om de oren met ?Mein Herz Niemandem !? een verlammend pretentieuze niemendal over de romantische liefde-haat relatie tussen twee rivaliserende Duitse dichters, Gottfried Benn en Else Lasker-Schuler.

En de Berlinale krant Moving Pictures intussen maar reclame maken voor de eerste grote Fassbinder-retrospectieve in het MOMA in New York. Onder de slogan ?Sein Werk ist aktueller denn je.? Niemand die in Berlijn enkele recente Duitse films zag zal daar aan twijfelen.

De betere films kwamen behalve uit de VS veelal uit Azië. ?The River?, bekroond met de Zilveren Beer, moet zeker een opluchting zijn geweest voor jurylid David Hare. De Britse dramaturg-cineast bekloeg zich terecht over de braafheid en fantasieloosheid van de meeste competitiefilms. Wie Tsai Ming-liang na ?Vive l’Amour? als een oosterse Antonioni zag, hoeft met ?The River? zijn mening niet te herzien. Psychologische vervreemding en communicatiestoornissen zijn troef in dit portret van een Taiwanese familie waarvan het dysfunctionele al vervat zit in de structuur van de film. Het duurt namelijk een poos vooraleer we de onderlinge relatie begrijpen van de drie personen van wie we afwisselend de lotgevallen volgen. Het blijken vader, moeder en zoon te zijn. Ze mogen in het krappe appartement in Taipei dan nog voortdurend met elkaar geconfronteerd worden, emotioneel bevinden ze zich in andere werelden. Toch heerst er een soort precair evenwicht, dat echter ontwricht geraakt als twee ogenschijnlijk kleine voorvallen dramatisch escaleren.

RETROSPECTIEVE PABST

De jongeman Hsiao-kang krijgt hevige nekpijnen nadat hij als filmfigurant in een bezoedelde rivier voor lijk speelde. Hij probeert zijn pijnen op alle mogelijke manieren te bezweren, maar geen van die remedies blijkt te helpen. Zijn vader, met wie hij weinig contact heeft, probeert hem daarbij te helpen. De man wordt echter zelf overmand door zaken die aan zijn controle ontsnappen. Zijn verwaarloosde vrouw zoekt op haar beurt soelaas bij haar minnaar die illegaal pornocassettes kopieert.

Het motief van liefdeloze seksualiteit loopt als een rode draad door de film. Het mooie is hoe Ming-liang mentale en psychische stoornissen en malaises in dwingende beeldenreeksen weet te vertalen. Zijn minimale stijl die voortdurend op de rand van het ridicule en het vervelende balanceert (zonder over de schreef te gaan) heeft een hypnotiserende ceremoniële kwaliteit. Het moment waarop vader en zoon dan toch op de meest intense en intieme manier met elkaar omgaan, is een ware antologiescène waar evenveel talent als lef voor vereist was.

Zo dubieus als de kwaliteit en de selectiecriteria zijn van de competitie, zo degelijk en stimulerend is de jaarlijkse retrospectieve. Ook nu weer was de herdenking van Georg Wilhelm Pabst (1885-1967) een toonbeeld van Duitse Gründlichkeit. Het festival werd afgesloten met een gerestaureerde versie van Pabsts beroemdste film, ?Die Büchse der Pandora? (1928). Ook van minder bekende films die vaak in verminkte staat verkeren, waren opgepoetste en integrale versies te zien. Het hele cinefiel evenement ging ook nog vergezeld van de publicatie van een doorwrochte monografie.

Deze nu wat vergeten cineast werd ooit in één adem genoemd met Fritz Lang en F.W. Murnau, het grote triumviraat van de cinema van de Weimar republiek. Terwijl de reputatie van Lang en Murnau almaar toenam, geraakte Pabst in de vergetelheid. Daar zijn allerlei redenen voor niet in het minst Pabsts omstreden houding tijdens de oorlog. Na een verblijf in Frankrijk keerde hij uit eigen beweging terug naar nazi-Duitsland en draaide er een drietal films. Bovendien is zijn werk niet zo makkelijk onder een gemeenschappelijke noemer te vangen. Terwijl het oeuvre van de vroeggestorven Murnau erg overzichtelijk en homogeen is en Lang ook in zijn Amerikaanse periode trouw bleef aan zijn initiële thematiek en esthetiek, is het werk van Pabst omslachtig, veelomvattend en bijzonder ongelijk.

Er was altijd iets paradoxaals aan Pabst, wat al blijkt uit de diverse omschrijvingen waarmee kenners hem proberen vast te pinnen. Keer op keer krijg je oxymorons als ?fantastische realist?, ?burgerlijke humanist?, ?conservatieve avantgardist?. Zelfs zijn bijnaam in de jaren twintig ?Der rote Pabst? (wat in het Duits klinkt als rode paus) wijst op twee tegenovergestelde begrippen.

Wat hem zo boeiend maakt, is dat zijn oeuvre alle artistieke en politieke stromingen van zijn tijd doorkruist. Zijn filmografie leest als een reis door de moderne Duitse geschiedenis. Hij beleefde zijn doorbraak met zijn derde film ?Die freudlose Gasse? (1925), waarmee hij zijn verwantschap met de ?Neue Sachlichkeit? bewees. Met ?Geheimnisse einer Seele? verzoende hij film en psychoanalyse Sigmund Freud schreef mee aan het scenario. In ?Die Büchse der Pandora? en ?Tagebuch einer Verlorenen?, beide met de mythische Louise Brooks, zette hij zich af tegen de heersende stijl van het expressionisme. Met ?Westfront 1918? en ?Kameradschaft? (ook bekend als ?La Tragédie de la mine?) maakte hij twee pacifistische klassiekers. In 1930-’31 draaide hij een Duitse en Franse versie van ?Die Dreigroschenoper? van Bertolt Brecht en Kurt Weill.

In het cruciale jaar 1933 nam hij de wijk naar Frankrijk, een jaar later draaide hij zijn enige Amerikaanse film ?A Modern Hero?. Terug in Oostenrijk werd hij door het uitbreken van de oorlog verrast. Ook onder de nationaal-socialisten bleef hij aan de slag, vervaardigde enkele films die door Goebbels als volksverheffend werden beschouwd, waardoor hij later van opportunisme werd beschuldigd. Dat probeerde hij na de oorlog goed te maken door het draaien van films over anti-semitisme en zelfs een historisch drama (?Der Letzte Akt?) over Hitlers laatste stuiptrekkingen in de beruchte bunker. Dankzij de Berlijnse retrospectieve was Pabst niet langer ?Der Grosse Unbekannte? van de Duitse film.

Patrick Duynslaegher

Duval in Nowhere : kleurrijke tiener-levensangst.

Get on the Bus : Afro-Amerikaanse microkosmos.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content