De poppenspelers van DE WETSTRAAT

JEAN-LUC DEHAENE ALS KABINETSCHEF VAN WILFRIED MARTENS 'Hij trok zich van niets of niemand iets aan, was onbeschoft tegen collega's en blafte secretaresses af tot ze in tranen uitbarstten.' © Le Soir

Hoewel de Canvas-reeks De Zestien het wel en wee op een ministerieel kabinet toont, is de echte hoofdrol in de reeks niet voor de minister weggelegd. De strateeg, netwerker, beslisser en bullebak om wie alles draait, is kabinetschef Charles Van Praet. Is dat in de echte Wetstraat ook zo?

Hoe belangrijk kabinetschefs echt zijn? Enige tijd geleden vertrouwde een toppoliticus van de N-VA Knack toe: ‘Als we intern de politieke situatie bespreken, vallen vaak de namen van twee mannen met wie we rekening moeten houden. Dat zijn Raf Suys en Didier Reynders.’Suys is de kabinetschef van Vlaams viceminister-president Hilde Crevits (CD&V), Reynders (MR) is vicepremier en minister van Buitenlandse Zaken (MR) en begon zijn politieke carrière als kabinetschef van wijlen Jean Gol.

Hoewel Raf Suys (54) een van de belangrijkste Vlaamse decisionmakers is, doet zijn naam bij het grote publiek géén belletje rinkelen. Net zomin als die van Mark Andries (47), de kabinetschef van Vlaams minister-president Geert Bourgeois (N-VA) en met voorsprong de meest ervaren cabinetard van de N-VA. In de Wetstraatpoppenkast trekt een beperkt aantal kabinetschefs aan de touwtjes. En net als bij echte poppenspelers is het niet de bedoeling dat het publiek hen aan het werk ziet.

Voor het goede begrip: de kabinetschef is de man of vrouw die het kabinet van een minister of een staatssecretaris runt. De minister is de publieke figuur die het beleid belichaamt en daarvoor applaus en kritiek krijgt, en bij verkiezingen de nodige stemmen moet halen. De kabinetschef is dat allemaal juist niet. Hij is niet verkozen, maar wordt aangewezen. Hij smeedt de akkoorden die de minister op zijn naam mag schrijven. En hij vindt ver-kiezingen hinderlijke obstakels, want ze verstoren de normale gang van zaken.

Natuurlijk zijn er varianten. Sommige ministers laten het bestuur van hun kabinet goeddeels over aan de kabinetschef, andere spelen zelf kabinetschef. Frank Vandenbroucke (SP.A) kon als minister wel met tegenspraak om ‘maar je moest wel met stevige argumenten komen. Discussiëren met Frank was als een moeilijk examen afleggen’, zegt Geert Mareels, voormalig kabinetschef van SP.A’ers Luc Van den Bossche, Steve Stevaert en Renaat Landuyt. ‘Terwijl Stevaert een soort permanente brainstorming organiseerde. Op elk uur van de dag kon hij je bellen: “Geert, wat vind je van dit idee?”‘

Het blijft een belangrijke taak van de kabinetschef: de minister heeft een idee of beraamt een plan, de kabinetschef moet voor de uitvoering zorgen – en dat is niet altijd makkelijk. Mareels: ‘Op een dag zei Steve Stevaert dat hij en Patrick Dewael het eens waren geworden over de afschaffing van het kijk- en luistergeld: “Zorg dat het in orde komt.” Dat was sneller gezegd dan gedaan, want Vlaanderen had niet de fiscale autonomie om die heffing in te voeren of af te schaffen. De Vlaamse regering mocht alleen de hoogte van het tarief bepalen. Ik heb toen tegen Steve gezegd: “Laten we kiezen voor het nultarief, want er is geen enkele wet die dat verbiedt.” Dus eigenlijk bestaat het kijk- en luistergeld nog. Het bedraagt nul euro.’

De kabinetschefs beschikken over twee vergadermomenten per week waarop ze hun invloed kunnen laten gelden. Het eerste is het ‘ministersoverleg’ in de eigen partij, waarop ministers en hun kabinetschefs het regeringswerk bespreken. In de meeste regeringspartijen is die weinig bekende vergadering veel belangrijker dan het meer gemediatiseerde ‘partijbureau’. Het tweede moment is de ‘vergadering van de kabinetschefs’, elke donderdag voor de ministerraad. Er is geen enkele (ex)-kabinetschef die het met zoveel woorden toegeeft, maar deze vergadering is even belangrijk als de ministerraad zelf. De kabinetschefs van alle regeringspartijen bereiden er de beslissingen voor waarover hun ministers het eens moeten worden. En als de kabinetschefs er niet uit raken, dan zeker ook de regering niet.

Zolang de CD&V de eerste minister leverde, was Raf Suys op donderdag de voorzitter van de vergadering van de kabinetschefs, en op vrijdag ook nog de secretaris van de ministerraad. Suys was dus de enige die de dynamiek van de twee vergaderingen kende, wat hem een strategisch voordeel gaf op de andere aanwezigen. Het monopoliseren van informatie: daar zijn alle belangrijke kabinetschefs op uit.

Jean-Luc Dehaene had er een apart systeem voor uitgewerkt: hij onderhield goede contacten met zijn netwerk van voormalige kabinetschefs en medewerkers, de zogenaamde ‘Dehaene-boys’. Na hun kabinetsperiode bezetten ze hoge posten in het staatsapparaat en de christelijke zuil: Jan Smets werd directeur bij de Nationale Bank, Marc Justaert voorzitter van de Christelijke Mutualiteiten, Wim Coumans kabinetschef van Wilfried Martens, enzovoorts. Dehaene bracht hen geregeld samen bij een broodjesmaaltijd om de politieke actualiteit te bespreken. Een insider: ‘Wie er niet bij kon zijn, had de week daarna het gevoel dat hij niet helemaal mee was.’

De enige die later het systeem-Dehaene heeft gekopieerd, is Didier Reynders. Reynders is minister sinds 1999 en beschikt inmiddels ook over een netwerk van ex-kabinetschefs op allerlei strategische posten. Daardoor geldt hij vandaag als de best geïnformeerde politicus, een man die tot bij andere partijen ogen en oren heeft. Zo is ‘Reynders-boy’ Joy Donné de nieuwe kabinetschef Algemeen Beleid van vicepremier Jan Jambon (N-VA).

In de paars-groene regering-Verhofstadt I (1999-2003) combineerde Luc Coene (69) zelfs drie jobs: secretaris van de ministerraad, en politiek én economisch kabinetschef van de premier. Coene wilde naar eigen zeggen verwarring vermijden, ‘en dat kan het best als ik alles zelf doe’. Omdat het weleens was voorgekomen dat er post bleef liggen of bij de verkeerde persoon terechtkwam, besliste Coene dat geen enkel kabinetslid zelf zijn post zou openen: op het kabinet-Verhofstadt werd alles centraal verzameld en gesorteerd. En dat centrale postpunt was het kantoor van Luc Coene, die zelf elke ochtend alle post doornam, van opmerkingen voorzag en toewees aan deze of gene.

Vandaag is dat niet meer zo: Rudy Volders (50) is de kabinetschef van premier Charles Michel (MR), maar een andere vertrouweling, Gérald Duffy (40) is de secretaris van de ministerraad. Vandaar dat in de huidige generatie Raf Suys nog altijd de maatstaf der dingen is (zie kader).

Een kabinetschef als Suys plaatst zich in een lange, vooral christendemocratische traditie. Omdat de CVP/CD&V het gros van de regeringsleiders heeft geleverd, heeft de partij ook de meeste topkabinetschefs in de rangen. Hugo De Ridder, op zijn 84e meer dan ooit het levende geheugen van de Wetstraatjournalistiek, heeft niet alleen ministers maar ook kabinetschefs zien komen en gaan: de rekenwonders en de spelers, de doordouwers en de onderhandelaars, de blijvers en de passanten.

Eén kabinetschef stak boven alle anderen uit, zegt De Ridder: Jan Grauls sr. (1912-1995), de vader van de diplomaat Jan Grauls jr., ook een voormalig kabinetschef. ‘Jan Grauls is het type van de beheerste, intelligente ambtenaar die toetrad tot een ministerieel kabinet. Niet om aan dagjespolitiek te doen, maar om de natie te dienen. Grauls was een goede vriend van André Molitor, in de jaren zestig en zeventig de kabinetschef van koning Boudewijn. Samen bestuurden zij als het ware het land. Jan Grauls sr. was meer dan dertig jaar lang kabinetschef van de eerste minister en meestal ook secretaris van de ministerraad. Hij incarneerde de continuïteit van het beleid. Bij zijn afscheid noemde Le Soir hem “le vice-roi caché du royaume de Belgique”. Hij was christendemocraat, maar hij had weinig binding met de CVP. “Een partij is een beschermde werkplaats voor ruggengraatlozen”, placht Grauls te zeggen. “Een echte staatsman voert zijn eigen beleid.”‘

Een van de ministers met wie Grauls samenwerkte, was de legendarische Gaston Eyskens, premier van zes regeringen in de periodes 1949-1950, 1959-1961 en 1968-1973. Ook Eyskens stelde onomwonden: ‘Een minister, en zeker een eerste minister, houdt op partijman te zijn. Hij staat aan de andere kant van de barrière.’ Gaston Eyskens had een regeerstijl met veel aandacht voor de oppositie, en dat meestal tot groot ongenoegen en groeiende ergernis van de CVP-voorzitters van zijn tijd.

Daarom speelde Grauls ook de rol van verbindingsofficier als de premier een kopstuk van de oppositie wilde zien. De Ridder: ‘Grauls schakelde dan de Franse ambassadeur in. Hij legde hem de toestand uit, gaf hem te verstaan dat hij een eigen rol kon spelen door de premier samen met politicus x of y op een diner uit te nodigen. De ambassadeur zorgde er wel voor dat hij plots voor een halfuurtje werd weggeroepen, zodat het gewenste gesprek discreet kon verlopen.’ De Ridder vindt die methode-Grauls veruit te verkiezen boven de deplorabele situatie van vandaag, ‘waar nog amper contact is tussen CD&V-voorzitter Wouter Beke en zijn CDH-collega Benoît Lutgen. Noem het la république des camarades, maar het werkte wel. Er was een ongeschreven gedragscode dat sommige bruggen nooit werden opgeblazen. De oppositie waarschuwde de premier hoever ze te ver wilde gaan. Vanuit de meerderheid gaf men het signaal dat men de oppositie zou aanvallen, zonder de bedoeling haar te vernietigen. Het overlegmodel werd nooit dodelijk gewond.’

Toen de 43-jarige Wilfried Martens in 1979 voor het eerst premier werd, behield hij Jan Grauls als secretaris van de ministerraad: Martens was immers zelf nooit minister geweest en wist dus absoluut niet hoe het er toeging in een regering. Maar naast de al oudere Grauls koos hij twee jongere kabinetschefs van zijn eigen generatie.

Hugo De Ridder: ‘Jacques van Ypersele de Strihou was uit hetzelfde hout gesneden als Grauls: hij diende geen politicus, maar zijn land. In zijn Memoires erkent Wilfried Martens, die eigenlijk vooral interesse had in staatkundige dossiers, dat het Van Ypersele was die met dagelijkse, nauwkeurige raadgevingen hem aandacht deed krijgen voor de economische problemen. In die zin bereidde de kabinetschef zijn eerste minister voor op het onvermijdelijke inleveringsbeleid van de jaren tachtig.’

Van beest tot Brabants trekpaard

Martens’ tweede kabinetschef was van een ander kaliber. Jean-Luc Dehae-ne was nog geen veertig, maar had al naam gemaakt op christendemocratische kabinetten. Hij had het klappen van de zweep geleerd als medewerker van de machtige minister van Openbare Werken Jos De Saeger (1971-1974). Daarna was hij gepromoveerd tot kabinetschef van ministers van Economische Zaken André Oleffe (1974-1977) en Fernand Herman (1974-1977) en van minister van Vlaamse aangelegenheden Rika De Backer (1977-1979).

Als eerste minister zou Dehaene zichzelf aanprijzen als ‘Brabants trekpaard’, maar in zijn eerste kabinetsjaren was hij een beest. Hugo De Ridder: ‘Hij trok zich van niets of niemand iets aan, was onbeschoft tegen collega’s en blafte secretaresses af tot ze in tranen uitbarstten.’ In zijn jonge jaren was Dehaene het type kabinetschef dat vond dat de minister moest doen wat hij dacht, niet omgekeerd. De Ridder: ‘Een topeconoom van de Nationale Bank vertelde mij dat hij op een middag in het kantoor zat van de hem nog redelijk onbekende Dehaene, toen minister Herman zijn hoofd binnenstak om te zeggen dat hij naar het parlement ging. Waarop kabinetschef Dehaene zijn minister bestraffend toeriep: “Vergeet vooral niet te zeggen wat we daarstraks afgesproken hebben. Als je het niet durft, moet je achteraf ook niet komen klagen.” Mijn zegsman had het meteen begrepen: niet Herman maar Dehaene is de echte minister.’

Later veranderde dat. Als kabinetschef van Rika De Backer waakte Dehaene zelfs over het prestige van de minister. Maar hij bleef wat hij was: een man van het ACW. De Ridder: ‘De christelijke arbeidersbeweging was toen echt almachtig. Rika De Backer behoorde niet tot het ACW, maar toch kreeg ze een telefoontje van ACW-voorzitter Willy D’Havé: “Wij willen u niet onder druk zetten en u kiest natuurlijk wie u wilt, maar wij zouden graag hebben dat u Dehaene zou nemen als kabinetschef.” De Backer had eigenlijk iemand anders op het oog, maar ze durfde niet tegen het ACW in te gaan. Men hoeft dus geen tekening te maken hoever het ACW durfde te gaan bij ministers die wél tot het eigen huis behoorden: die hadden amper wat in te brengen over de samenstelling van hun eigen kabinet.’

Het is een oud zeer en een lang verhaal, de interne strijd op kabinetten. Zoals De Ridder al aanstipte: het ACW ging daarin zéér ver. ‘Gaston Eyskens zag zich er zelfs toe genoodzaakt zijn ’trouwe’ privésecretaris te ontslaan toen hij merkte dat het ACW sneller in het bezit was van de nota’s van zijn kabinetsmedewerkers dan hijzelf. Voordat die papieren aan de premier werden overhandigd, had de secretaris ze al stiekem gekopieerd en per bode naar het ACW laten brengen, zodat men daar perfect kon anticiperen op wat komen zou.’

Afluisterapparatuur

Bij de socialisten was het zo mogelijk nog erger. Hugo De Ridder: ‘In 1973 was Edmond Leburton de eerste socialistische premier in vijftien jaar. Toch wantrouwde partijvoorzitter André Cools die ‘slappe’ premier van zijn eigen partij. De BSP-voorzitter liet niet alleen afluisterapparatuur installeren in het bureau van de eerste minister, hij regelde ook de benoeming van diens kabinetschef, een hyper-intelligente man die toen al ‘le professeur’ werd genoemd: Guy Spitaels. Toen Leburtons regering na amper een jaar en drie maanden viel, organiseerde Cools een feestje. En wie werd daar gezien, breed lachend en met een champagnefluit in de hand? Juist, de professor.’

Leburton was evenmin een doetje. In zijn eerste Wetstraatboek, De keien van de Wetstraat (1978), beschreef Hugo De Ridder al hoe Leburton een heuse spion had laten infiltreren in de kabinetten van twee andere socialistische ministers, en niet de minsten: Willy Claes en Henri Simonet. In die tijd konden kabinetten tot honderdvijftig man sterk zijn. Het was onmogelijk om alle collega’s te kennen, ook al omdat van veel medewerkers helemaal niet werd verwacht dat ze echt voor het kabinet werkten. Ze verzorgden het dienstbetoon, knapten klussen op voor de partij of deden in het ergste geval helemaal niets – hun kabinetsloon was een persoonlijke faveur, om God weet welke reden. In die omstandigheden slaagde de spion van Leburton erin om zich uit te geven voor de kabinetschef of de adjunct-kabinetschef van Claes of Simonet. Als de echte kabinetschef er niet was, ontving de spion bezoekers in diens bureau, en dicteerde brieven die hij liet ondertekenen door de minister. Of, als het niet anders kon, vervalste hij zelf de handtekening van de minister. Toen de zaak uitkwam, leidde dat op het socialistisch partijbureau tot heftig gescheld tussen Leburton en Simonet.

In de loop der jaren ging het bij de PS van kwaad tot erger. Op 12 juni 1992 kopte de krant De Morgen: ‘Kabinet Van der Biest betaalde moordenaars Cools’. André Cools, de Luikse sterkhouder van de almachtige PS, was een jaar eerder op het parkeerterrein voor zijn appartement ‘door onbekenden’ vermoord. Onderzoeksjournalist Walter De Bock onthulde dat het om een echte politieke moord ging, een afrekening binnen de PS, waarbij het kabinet van de Luikse minister Alain Van der Biest dienstdeed als criminele warroom. De chauffeur van het kabinet, Pino Di Mauro, placht met een revolverholster onder zijn oksel rond te lopen. Een secretaresse werd later veroordeeld wegens souteneurschap. Er waren ook handeltjes in gestolen waardepapieren opgezet, enzovoorts.

En van daaruit werd dus ook de opdracht gegeven om een politieke moord te plegen. Het gerechtelijk onderzoek naar die moord leidde tot het Agusta- en Dassault-schandaal, en tot de arrestatie van een aantal kabinetsmede- werkers van de socialistische vice- premier Willy Claes. Een van hen was Luc Walleyn, de vader van Willem Walleyn, de scenarist en de regisseur van De Zestien. Claes is altijd blijven volhouden dat zijn eigen kabinetschef Johan Delanghe op eigen houtje en dus zonder zijn toestemming geld van helikopterbouwer Agusta in ontvangst had genomen. Het Hof van Cassatie geloofde die uitleg niet en Claes werd veroordeeld. Dat de SP die schandaalgolf wist te doorstaan, was in niet geringe mate de verdienste van voorzitter Louis Tobback. Mareels: ‘Ik herinner mij nog goed dat Tobback na de verkiezingen van 1995 alle ministers en kabinetschefs samenriep. Met een donderpreek maande Tobback de aanwezigen aan om zich voortaan strikt aan de regels te houden. Zo verbood hij ons formeel om nog één ‘spook’ aan te nemen – kabinetsmedewerkers die niet voor het kabinet werken, maar wel zo betaald worden. Op die manier is de SP.A de nieuwe politieke cultuur sneller en radicaler gaan toepassen dan andere partijen. Niemand wilde nog een nieuw Agusta mee- maken.’

Nadagen van het Romeinse Rijk

Corruptie is inderdaad niet alleen een zaak van Walen en socialisten. In 2007 moest de liberale minister Fientje Moerman aftreden omdat op haar kabinet dubieuze contracten waren afgesloten. Moermans kabinetschef was niemand minder dan de jonge Gwendolyn Rutten, nu voorzitter van Open VLD. Over die liberale kabinetscultuur publiceerde Moermans oud-kabinetschef Rudy Aernoudt in 2008 Wedervaren van een cabinetard. Een ontluisterend boekje vol anekdotes over slordige besluitvorming, schaamteloze vriendendiensten en verspilling van overheidsgeld.

Aernoudt richtte zijn pijlen op het kabinet van Moerman én op dat van haar liberale collega Marc Verwilghen. Een bevriende advocaat van Verwilghen mocht volgens Aernoudt voor zijn diensten aanrekenen wat hij wilde. Bijvoorbeeld: ‘28.000 euro voor het nalezen van een tekst van twaalf bladzijden opgesteld door de administratie.’ Sommige verhalen over het kabinet-Moerman betreffen het gekonkel bij benoemingen of het inzetten van het kabinet als campagnemachine bij de verkiezingen. Andere anekdotes doen denken aan de nadagen van het Romeinse Rijk: ‘Een van de kabinetschefs vond dat zijn salade niet genoeg dressing bevatte. De privékok van het kabinet moest ’s avonds van huis (op veertig kilometer) terugkomen om de salade van voldoende vinaigrette te voorzien.’

Een goede cabinetard, besluit Aernoudt, is als een lijfeigene. ‘Hij is loyaal aan de partij en aan de minister, stelt geen vragen, verdraagt geroep en getier en als compensatie verheugt hij zich op de snoepjes die aan het einde van de rit zullen worden uitgedeeld.’ Volgens Aernoudt zijn ‘niet de individuen de oorzaak van het slecht functioneren van dit politieke bestel. Het bestel drijft goede mensen uit en bestendigt politieke parasieten.’

Die sombere conclusie schemert ook door in De Zestien, maar met die beeldvorming is Hugo De Ridder het helemaal niet eens: ‘Ik vraag mij af of ik in hetzelfde land kabinetten aan het werk heb gezien en de politiek heb gevolgd als de makers van De Zestien.’ Oud-kabinetschef Jannie Haek hield in dS Weekblad zelfs een gepassioneerd pleidooi voor het systeem van kabinetten, incluis de besluitvorming zonder pottenkijkers. ‘Het alternatief is populisme.’

Maar dreigt dat populisme nu al niet? Hugo De Ridder ziet een negatieve ontwikkeling vanaf de jaren tachtig, toen de oude persattaché van de minister promoveerde tot zijn woordvoerder. ‘Persattachés waren figuren van beneden de waterlijn: ze telden niet echt mee. Ze mochten de minister alleen maar spreken als ze daarvoor de toestemming hadden van de kabinetschef. Ik heb dus ook nooit met zo’n persattaché gebeld: dat was een beetje beneden mijn stand. Lou De Clerck was wellicht de eerste persattaché die zijn functie opwaardeerde tot volwaardig ‘woordvoerder’ van Wilfried Martens. Hij verkreeg zelfs de rang van adjunct-kabinetschef. Van toen af is het belang van de kabinetschef enigszins verminderd: in principe concentreert de kabinetschef zich ‘op het inhoudelijke beleid, en in deze gemediatiseerde tijden ligt de aandacht van sommige ministers meer bij hun imago.’

DOOR WALTER PAULI

‘Bij Frank Vandenbroucke moest je met stevige argumenten komen, terwijl Stevaert een soort permanente brainstorming organiseerde.’

Reynders beschikt over een netwerk van ex-kabinetschefs op allerlei strategische posten en is daardoor de best geïnformeerde politicus.

In zijn jonge jaren was Dehaene het type kabinetschef dat vond dat de minister moest doen wat hij dacht, niet omgekeerd.

‘Een kabinetschef vond dat zijn salade niet genoeg dressing bevatte. De privékok moest ’s avonds van huis terugkomen om de salade van voldoende vinaigrette te voorzien.’

‘Ik vraag mij af of ik in hetzelfde land kabinetten aan het werk heb gezien en de politiek heb gevolgd als de makers van De Zestien.’ Hugo De Ridder

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content