DOOR FRANS VERLEYEN
HET BIJNA GEZELLIGE FAMILIEFEEST waarmee het Vlaamse parlement zijn nieuwe huis ter waarde van zeventienhonderd miljoen frank betrad, glunderend als een bruid die over de drempel wordt binnengedragen, zit erop. Het was niet anders dan de meeste reünies naar aanleiding van heuglijke gebeurtenissen. Er mislukt al eens een tafelgrap, of de ingehuurde zanger blijkt verkouden. De gastheer doet vertwijfeld zijn best om zich van iedere genodigde de voornaam te herinneren. Onverwacht begint ergens een grijze oom ruzie te zoeken of tot ieders ontzetting oude koeien uit de gracht te halen. Waarop alle aanwezigen eensgezind hun best doen om, terwijl de videocamera draait, het incident weg te converseren.
Ook boven de plechtigheid ter inwijding van de glazen tempel waarin Vlaanderen zijn eigen volksvertegenwoordigers voortaan mag gadeslaan, hingen een paar vage, weggedrukte vragen. Hoe zijn ze hier terecht gekomen, namens wie, met welke oogmerken en welke middelen om die te bereiken ? Een boze fee liet de woorden ?veredelde provincieraad” vallen. Niet zonder moeite werd dat moment van consternatie overwonnen. Neenee, het parlementaire ambt is zeer hoogstaand, een roeping in dienst van de democratie, het mooiste wat een mens in zijn leven kan doen. En in dit geval, verklaarden de zonen van zowel Louis Tobback als wijlen Daniël Coens, staat het geleverde werk ?dicht bij de mensen.”
Maar waarom zijn die mensen zich daarvan niet bewust ? Volgens de vele en nochtans staatsvriendelijke sociologen waaraan onze universiteiten momenteel zo rijk zijn, hebben bijna negen Vlamingen op tien weinig of geen weet van hun eigen politieke instellingen, laat staan van hun gezag of vermogen tot verandering in ?het bestel”. Dat is uiteraard de kern van de zaak, antwoordde minister-president Van den Brande met een diepe frons achter zijn bril. Toch bleef de vraag zich voortslepen als een humeurige slak door de officieel afgekondigde volksvreugde.
De iets te gladde eensgezindheid tussen de verkozenen van de meerderheid en de oppositie (?u staat hier elkaar voortdurend gelijk te geven,” zei de reporter), kreeg een fraai etiket : nieuwe, Vlaamse politieke debatcultuur. Die moet haar draai vinden in een sfeer van hoffelijkheid, conflictbeheersing, open houden van toekomstige coalities, nooit brand stichten. Waarover dat debat zal lopen, werd minder duidelijk. Alles staat netjes in het regeerakkoord en de meerderheid wil zich daaraan houden. Stekelige kwesties zoals sociale zekerheid en verdere staatshervorming dienen, overigens op commando van de federale Belgische regering, te wachten tot 1999.
Nu het voorzien is van het hoogst denkbare comfort zal het Vlaamse parlement moeten aantonen welke goede of kwade greep het heeft op de levens van zijn opdrachtgevers, de bevolking. Dat is op het gulle feest van vorig weekeinde niet gebeurd. De toespraken en andere goedlachse taferelen hadden voor de openbare opinie iets van doodknuffelen, niet van ophelderen. Dat laatste is inderdaad moeilijk, want het Vlaamse politieke beleid berust nog altijd op onderaanneming. Het speelt niet de rol van architect maar van ploegbaas.
Omdat het onder meer geen eigen belastingstelsel heeft, kan het niet antwoorden op de wezenlijke vraag die de zenuw raakt van de relatie tussen overheid en burger : hoeveel mag hij van zijn inkomen behouden, wat kost hem de in zijn naam bedreven verbetering van de wereld, tot hoever reiken zowel vandaag als morgen de lusten en lasten van de verzorgingsstaat, van de ordehandhaving en het moderne massahumanisme waartoe men hem ?in eindeloze politieke deugdzaamheid” verplicht heeft ? Hij weet maar al te best : het echte wel en wee wordt bepaald door andere autoriteiten, andere netwerken dan zij die vorige zondag op hun doorschijnende vloer de Vlaamse Leeuw zongen.
Dat de federale premier slechts een kort ogenblik kwam meevieren, want hij wou dringend naar het veel belangrijker voetbal, legde de ware verhoudingen bloot. Hij prees haastig het fraaie interieur waarin het Vlaamse discours voortaan zal opklinken, voor zijn part was dat prima. Alles wat de politieke klasse en haar professionele expansie bevordert, kan niet fout zitten. Zolang het essentiële bij hèm blijft liggen, en via hem bij Europa, hoeft de echte Belgische machtswereld (waartoe slechts weinig verkozenen behoren) zich geen zorgen te maken. Die wereld blijft ongestoord de in- en uitgangen van de welvaartsdemocratie controleren. De Vlaamse volksvergadering kan niet eens beslissen hoe hoog een verkeersboete of de prijs van een dag ziekenhuis mag zijn. Haar zwaarste pak bevoegdheden ligt in het onderwijsbudget waarop bezuinigd moet worden.
Zolang dat niet verandert, zal het Vlaamse parlementarisme doen denken aan de wekelijkse bijeenkomst van in een duur jacquet gehulde mannen die bij nader toezien geen kasteelheren maar een club van butlers zijn. Ware toppolitici voelen dat soort kunstmatigheid met de vingertoppen aan, zoals af te lezen viel van de minzaam strelende oogopslag waarmee de uit Wallonië overgekomen Guy Spitaels de opendeurplechtigheid gadesloeg. Die goedhartige vertoning was volstrekt ongevaarlijk voor de strategische agenda die hij samen met Dehaene, Tobback en nog een paar anderen in zijn notaboek heeft staan.
DE ZOGENAAMDE SCHRIKKELNOTA waarmee de Vlaamse regering drie weken geleden uitpakte, was in de laatste uren vóór haar publicatie nog grondig overhoop gehaald. Na een kort telefonisch bevel van de SP-voorzitter moesten twintig pagina’s, de meest essentiële, grondig worden omgewerkt en verwaterd. Anders dan zijn eigen ministers wou Louis Tobback geen tekst, geen letter die de rust van de federale coalitie het hogere niveau zou kunnen verstoren. Over die nachtelijke ingreep heeft de Vlaamse politieke familie zich nauwelijks opgewonden. Ze is namelijk zo blij.