In april overleed maffiakopstuk en spijtoptant Tommaso Masino Buscetta. Zijn dood luidt meteen het einde van een tijdperk in.
Het gaat er bij de Italiaanse maffia al een hele tijd niet meer aan toe zoals in Coppola’s The Godfather II. In 1975, ten tijde van deze legendarische film, erkende men in Sicilië nog niet eens het bestaan van zo’n misdaadorganisatie. Toen het maffiakopstuk Leonardo Vitale in 1973 als eerste een boekje over de interne keuken van de Cosa Nostra wilde opendoen, werd hij prompt in een krankzinnigengesticht gestopt. Nog slechter verging het vijf jaar later Giuseppe De Cristina, de ‘boss’ van een andere Siciliaanse clan. Toen zijn entourage er lucht van kreeg dat hij met de carabinieri wilde praten, werd hij in hartje Palermo neergeschoten.
Bij de machtsstrijd en de veten tussen de maffiaclans van Sicilië stroomde het bloed in sloten. En niemand die de schietpartijen of bomaanslagen had gezien, want de omertà, de zwijgplicht, moest worden gerespecteerd. Paus Johannes-Paulus II durfde het woord maffia tijdens zijn pastorale bezoek aan Sicilië in 1982 niet eens in de mond te nemen. Pas bij een volgende bezoek in 1995 noemde hij de maffia bij naam.
Ondertussen was de mentaliteit van de Italianen veranderd. Dat had veel te maken met Tommaso Masino Buscetta. Deze historische spijtoptant overleed op 1 april op 71-jarige leeftijd in een New Yorks ziekenhuis aan kanker. Hij was het eerste maffiakopstuk dat er daadwerkelijk in is geslaagd om het verborgen leven en de structuur van de Siciliaanse misdaadorganisatie aan een onderzoeksrechter uit de doeken te doen.
Buscetta was een stille maffiabaas, een ‘man van eer’ die er ondanks zijn ‘killerimago’ een erecode op nahield. Daardoor had hij het moeilijk met de veranderingen in het milieu. Don Masino maakte carrière in de stadsmisdaad tijdens de twee decennia van de naoorlogse heropbouw. In deze periode stampten bouwondernemers-gangsters via omkoperij of intimidatie openbare gebouwen en woonkazernes uit de grond. Die bouwwerken waren vaak opgetrokken met goedkoop materiaal en gestut met betonblokken waarin tegenstanders of dwarsliggers hun graf hadden gevonden.
Tijdens de clanoorlog die aan het begin van de jaren zestig uitbrak, verdween Buscetta naar Brazilië. Men ontdekte zijn toevluchtsoord echter pas negen jaar later, in 1972. Toen werd hij gearresteerd en uitgeleverd. Na zijn veroordeling bleef hij zijn zaken regelen vanuit zijn luxueuze gevangenis in Palermo. De wegen van de Italiaanse justitie zijn – zeker in Sicilië – ondoorgrondelijk en in 1980 kreeg de maffiabaas een beperkt vrijheidsregime. En de vogel ging vliegen, terug naar Brazilië.
In datzelfde jaar sneuvelden ook de eerste cadaveri eccelenti, prominente politieke figuren. In 1982 leidden de dodelijke aanslagen op de linkse volksvertegenwoordiger en voorzitter van de parlementaire maffiacommissie Pio La Torre en op de pas benoemde speciale commissaris Carlo Alberto Dalla Chiesa, tot een verhoogde bestrijding van de georganiseerde misdaad. Zo werden maffiamisdrijven een aparte, strenger bestrafte misdaadcategorie, kon er vanaf dat moment beslag gelegd worden op onwettig verworven eigendom en werden de onderzoeksinstrumenten met fiscale controles en bankcontroles uitgebreid. Een jaar later kreeg Palermo er een kleine magistratenpool bij die gespecialiseerd was in de maffia.
In datzelfde jaar werd Buscetta weer opgepakt in Brazilië. Hij werd er door de onderzoeksrechter Giovanni Falcone ondervraagd, maar het duurde maanden voor hij iets wilde loslaten. Toen hij terug in Italië begon te praten, zong hij wel 45 dagen aan een stuk.
MAXI-PROCES
Pentito Tommaso Buscetta noemde honderden namen van maffiosi. De maffiabestrijder Falcone had een jaar eerder al aanhoudingsbevelen uitgevaardigd tegen een dozijn mannen van eer die van de moord op Dalla Chiesa beschuldigd werden. Men was er al van op de hoogte dat de verschillende families veten uitvochten. Er waren ook sterke vermoedens dat er ondanks die rivaliteit een commissie bestond waarin de clanhoofden samenkwamen om hun gemeenschappelijke belangen te verdedigen. Dat werd nu door Buscetta bevestigd. In die zogenaamde Koepel werden enkele familiehoofden beschouwd als de leiders. Als zo’n chef ook maar enige zwakte vertoonde, werd hij onverbiddelijk opzijgezet of van kant gemaakt.
Buscetta wist ook iets nieuws te vertellen. Hij gaf te verstaan dat de maffiastructuur niet bij de Koepel eindigde, maar dat er nog een derde niveau was: een politieke band. Het ging niet om een band met een plaatselijk gemeenteraadslid of met de een of andere burgemeester, maar wel om banden met internationale topfiguren. De namen van deze politici wilde de maffiabekeerling echter niet kwijt.
Zijn getuigenis volstond wel om aanklachten en aanhoudingsbevelen tegen 475 grote en kleine maffiosi uit te vaardigen. Tijdens een grootscheepse operatie en bij kleinere invallen in de herfst van 1984 volgden tientallen arrestaties. Eind 1985 werden alle arrestanten in beschuldiging gesteld. Het ging onder meer om 121 moorden.
Op 10 februari 1986 begon in Palermo het zogenaamde Maxi-proces. In een extra beveiligde gerechtsbunker zaten 210 gevangenen. De anderen stonden onder huisarrest of waren voortvluchtig. Don Masino betaalde een zware prijs voor zijn getuigenis. Twee van zijn zonen en enkele andere familieleden werden omgebracht. Twintig maanden later volgde de uitspraak. De 17 Koepelleden kregen een levenslange gevangenisstraf. Verder werden er gevangenisstraffen van in totaal 2665 jaar opgelegd en boetes voor samen 115 miljoen frank. In beroep werden de straffen verminderd. Men vreesde het ergste, want Siciliaanse rechters hadden al vaker veroordeelden vrijgesproken. Maar het hof van Cassatie bevestigde in 1992 de uitspraak van de rechtbank van Eerste Aanleg.
WRAAK EN PANIEK
Het Maxi-proces had grote gevolgen. Het was tekenend voor de mentaliteitswijziging dat de gemeente Palermo, aangevoerd door de christen-democratische burgemeester Leoluca Orlando, zich in dat proces burgerlijke partij had gesteld. Zijn voorganger en partijgenoot Vito Ciancimino was daarentegen op de beklaagdenbank terechtgekomen en werd veroordeeld voor zijn jarenlange banden en akkoorden met de maffia.
Binnen de Cosa Nostra ontstond er deining over het aanzienlijke ledenverlies en werd er strijd gevoerd voor de vrijgekomen plaatsen. Ook wraakacties bleven niet uit. Zo zorgde de moord op Salvo Lima, de Siciliaanse rechterhand van eerste minister Giulio Andreotti, voor politieke beroering. Het toonde aan dat de speciale banden tussen de christen-democratische partij en de maffia verbroken waren. De grootste schok kwam in de zomer van 1992: met twee autobomaanslagen werden de anti-maffiarechercheurs Giovanni Falcone en Paolo Borsellino uit de weg geruimd.
De regering-Andreotti VII en de daaropvolgende regering haastten zich daarna om de magistratuur grotere slagkracht te geven. Er werden speciale beschermprogramma’s voor spijtoptanten opgezet en de procedures werden versoepeld om sneller tot procesuitspraken te komen. De opgevoerde bestrijding van de maffia leidde tijdens de volgende maanden tot verschillende aanhoudingen van kopstukken én van medeplichtigen binnen het staatsbestel. De al verzwakte Cosa Nostra kreeg begin 1993 een nieuwe slag te verwerken door de arrestatie van Toto Riina, al twintig jaar een naam zonder gezicht die als de laatste grote Koepelleider beschouwd werd. Drie jaar later werd zijn opvolger, de nog jonge, maar meedogenloze Giovanni Brusca, in pure wildweststijl ingerekend.
Ook Buscetta deed weer een duit in het zakje. Aan de erfgenaam van Falcone, procureur Giancarlo Caselli, gaf hij deze keer ook namen van het zogenaamde derde niveau prijs. Hij noemde Lima en Andreotti. In 1995 moest de meervoudige premier terechtstaan op beschuldiging van banden met de maffia en van de moord (als opdrachtgever) op de journalist Mimo Pecorelli. Vorig najaar werd Andreotti van beide aantijgingen vrijgesproken.
EINDE VAN EEN HOOFDSTUK
De zang van Don Masino mag dan weggestorven zijn, de georganiseerde misdaad in Italië bestaat nog steeds en ze is zelfs complexer dan vroeger.
Na de onthoofding van de Cosa Nostra lijkt de Siciliaanse maffia geen koepelstructuur meer te hebben. De voortdurende afrekeningen en de jonge leeftijd van de slachtoffers wijzen op een versnippering van de maffia-activiteiten. De andere exponenten van de georganiseerde misdaad in Italië kennen een soortgelijke verschijningsvorm. De toch al een eeuw oude camorra in de regio rond Napels en de ‘ndrangheta in de teen van de Italiaanse laars Calabrië zijn op dezelfde terreinen actief als hun maffiacollega’s. Ze genieten minder aanzien en houden zich onder meer bezig met illegale kansspelen, afpersing, drugs en woeker. Op Sardinië is de traditionele Anonima sarda gespecialiseerd in ontvoeringen. De georganiseerde misdaad in de hiel van het schiereiland Puglië is dan weer amper twintig jaar geleden naar boven gekomen met de Sacra Corona Unita, maar moet wat werkterrein en onverbiddelijkheid betreft niet voor de anderen onderdoen. Die verbrokkeling en het ontbreken van een erecode vergroten de onderlinge rivaliteit en de confrontaties en maken het voor de speurders moeilijker om belissende slagen toe te brengen.
Het wordt nog ingewikkelder. Met het wegvallen van de Muur kwam er in de jaren ’90 een infiltratie van de Russische maffia bij en kreeg de Albanese georganiseerde misdaad voet aan wal dankzij de vluchtelingentrafiek uit de Balkan.
De vrijspraak van Andreotti bracht de geloofwaardigheid van de spijtoptanten in het gedrang. In politieke kringen, vooral in het centrumrechtse kamp waar tegen onderzoeken en processen over corruptie opgezien wordt, was er al langer een campagne tegen die ‘leugenaars’ bezig. Er zijn inderdaad ook ‘valse’ pentiti. Onlangs werden een paar onderzoeksrechters in het Siciliaanse Messina er nog van beschuldigd dat ze enkele spijtoptanten instructies in verband met hun getuigenis zouden hebben gegeven. Dat feit heeft niet verhinderd dat het gerecht onder meer Brusca officieel als justitiecollaborateur heeft erkend wegens zijn getuigenis in het proces over de aanslag op Falcone. Bij die aanslag had hij zelf de bom tot ontploffing gebracht.
Door dergelijke beslissingen krijgen ook de rechters het hard te verduren. Zij verdedigen zich door te stellen dat ze de wet strikt toepassen. Dat was ook hun uitleg toen ze, op de dag dat de dood van Buscetta bekend werd, een tiental moordenaars van de ‘ndrangheta die in Eerste Aanleg tot levenslang waren veroordeeld, moesten vrijlaten omdat de voorhechtenistermijn voor hun proces in beroep was verstreken. Het was al de derde keer dit jaar dat maffiosi op die grond de gevangenis verlieten. Dergelijke vrijlatingen op grond van procedure waren een uitvloeisel van de invoeging begin dit jaar van het ‘principe van het eerlijk proces’ in de grondwet. Dit principe komt neer op een grotere bescherming van de rechten van de beklaagde. Het parlement en de regering zullen daarom in de volgende maanden haastig een aantal nieuwe strafrechtregels uitvaardigen om voortijdige vrijlatingen van maffiosi tegen te gaan.
Na Buscetta is de Italiaanse maffiasage niet zozeer aan een nieuw hoofdstuk, maar wel aan een nieuw boekdeel toe.
Marcel Meeus