Festina-verzorger Willy Voet heeft een boek geschreven over de dopingpraktijken in de wielersport. Een voorpublicatie.
De beruchte peer van Michel Pollentier heeft gezorgd voor een grotere inventiviteit bij het omzeilen van de dopingcontroles. Het verhaal is alom bekend. In de Tour van 1978 won Pollentier de rit op l’Alpe d’Huez, vóór Hennie Kuiper en Bernard Hinault. Hij nam bovendien de gele trui over van Joseph Bruyère. Trots als een pauw schreed Pollentier vastberaden naar de controlecaravan. Een routineklus. Onder zijn oksel hing een peervormige bal. Daaruit vertrok een buisje dat onder de lange mouw van zijn wielertruitje doorliep, en ter hoogte van de pols met een kleine kurk afgesloten was. Simpel. Pollentier moest enkel de kurk verwijderen en twintig centiliter “zuivere” urine in zijn bekertje laten lopen.
Wat weinigen weten is dat alles verkeerd liep omdat het buisje verstopt was. Pollentier begon zich zenuwachtig te maken en het zweet brak hem uit. Toen hij halsstarrig weigerde zich uit te kleden om zich wat te verfrissen, begon de controledokter bedrog te vermoeden. En beleefde de Tour één van zijn grootste vaudevilles. Pollentier werd uit koers gezet en twee maanden geschorst. Even erg was de ontluistering van het wielrennen voor de ogen van het grote publiek.
Ik denk niet dat nadien nog iemand de peer heeft gebruikt. Maar de mens is vindingrijk. De jacht op epo begint succes te kennen? Wel, epo is al een achterhaald product, en is vervangen door nieuwe soorten van cellulaire en moleculaire doping. Dat heet waarschijnlijk vooruitgang.
Zo worden ook bij de controles steeds andere trucs gebruikt. Een verzorger van IJsboerke vertelde mij twintig jaar geleden, hoe hij “de peer” had geperfectioneerd. Hij maakte gebruik van een stevig maar buigzaam rubberen buisje. Aan het ene uiteinde had hij een kurk vastgemaakt, en aan het andere een condoom dat zowat een derde van het buisje omspande. Tot slot, en daarin onderscheidde de vakman zich van de amateur, had hij het gedeelte dat niet door het condoom bedekt was, beplakt met haartjes van een tapijt.
In de ploegbus, waar de renner zich kwam verfrissen vooraleer hij naar de controle vertrok, werd het deel van het buisje dat in het condoom geschoven was, in de aars ingebracht, en vervolgens door middel van een grote naald met “gewone” urine gevuld. Daarna werd het buisje met de kurk afgesloten, en op de huid gekleefd, langs de bilnaad tot aan de geslachtsdelen. Daarom was dat haar nodig. Want na het Pollentier-schandaal, moesten de renners zich soms tot op hun vel uitkleden in de dopingcaravan. Mocht de dokter zich voorover buigen, dan bleef het buisje dankzij dat haar aan zijn oog onttrokken.
Het met urine gevulde condoom bevond zich in de aars, met als bijkomend voordeel dat de vloeistof er warm in werd gehouden. On-op-spoor-baar. De controleurs hebben nooit onraad geroken. Ik heb die list in alle rust drie jaar kunnen toepassen. Ik weet zelfs van een Ronde-van-Vlaanderenwinnaar die ermee door de controle is geraakt.
Het alziend (!) oog van de controledokter was vaak veel gemakkelijker te verschalken. Als zijn humeur niet te slecht was, mochten de renners hun plas maken in het toilet, weliswaar met de deur open, maar zonder dat ze hun broek moesten laten zakken. Als de renner erin slaagde een voorgevuld flesje in zijn rennersplunje te laten glijden, was de zaak geklonken. Mijn taak bestond erin de aandacht van de arts op het juiste ogenblik af te leiden.
Als de renner zich toch volledig moest uitkleden, werden onze zenuwen zwaarder op de proef gesteld. Terwijl mijn klant dan heen en weer liep en drinken vroeg omdat hij zogezegd niet kon wateren, moest ik zijn rennersbroekje weggrissen, het flesje eruit halen, en proberen het in een hoek van de caravan te verstoppen, achter een gordijn of in een spoelbak, zodat de renner het alsnog ongemerkt kon pakken, bijvoorbeeld op het moment dat de arts ongeduldig werd en begon te ijsberen. Het geduld van de arts was altijd sneller op dan het onze.
Er bestonden ook meer technische methodes. Ik heb in rittenwedstrijden renners weten gebruik maken van een gipsverband, met daarin een condoom vol urine. De pers kreeg te horen dat de renner gewond was geraakt, maar desondanks de moed opbracht om verder te rijden. Niemand stelde zich vragen bij dat gips. Maar bij het zetten ervan, werd er een ijzeren cilinder ingebracht. Die ging er weer uit als het gips voldoende hard was, en in de lege holte werd dan het condoom ingebracht.
Omdat het doel de middelen heiligde, waren sommige renners bereid tot over de pijngrens te gaan. Er waren ploegen waarvan de arts, of soms een specialist-uroloog, de urine van de coureurs verzamelde op het moment dat geen doping was toegediend. Die werd goed bewaard, en met een spuit tot twee centimeter in de urinebuis ingebracht. Dat was bijzonder pijnlijk, maar veel renners waren bereid extra op hun tanden te bijten. Bij de controle konden ze dan een flesje vullen met zuivere eigen urine.
Ik heb zelf ooit een truc bedacht, die ik de “double face” noemde. Op een flesje zuivere urine plakten we een strook dubbele kleefband. Ik verwijderde de beschermstrook aan de bovenkant slechts op het allerlaatste moment, om te voorkomen dat er zich te veel stof op zou vasthechten. In de kleine controlecaravan schuifelde de renner, nadat hij trui en broek had laten zakken, achterwaarts naar het toilet. Als hij mij passeerde, plakte ik de dubbele kleefband in alle kalmte op zijn rug. De arts kon dat onmogelijk zien. In het toilet kon de renner dan vrij makkelijk de urine verwisselen.
Op een dag kwam bij één van mijn renners de kleefband los, en viel het flesje op de grond. Ook dan moet je koelbloedig blijven. Gelukkig zat de controleur even met zijn rug naar ons gedraaid. In een flits gooide ik het truitje van de renner en mijn rugzak over het bezwarende materiaal heen, zogezegd vloekend omdat ik mijn spullen had laten vallen. We zijn toen goed weg gekomen.
Het mooiste kunstje heb ik weten flikken door de vrouw van een coureur. Het was een dopingcontrole op Alpe d’Huez, in de Tour van 1979. Een Belgische renner, die in de bergen niet uit de voeten kon, had ’s morgens de nodige amfetamines geslikt. Niet om vooraan mee te strijden, alleen om binnen de tijdsgrens aan te komen. Ik had hem nochtans gewaarschuwd: “Pas op, het is hier geen kermiskoers maar de Tour de France.”
Maar hij lachte mij uit: “De kans dat ik naar de controle moet is even klein als de kans dat er bij het buitengaan van het hotel een duif iets op mijn kop laat vallen.” Toen een uur voor de aankomst aan de dopingcaravan de nummers van “de gelukkigen” werden uitgehangen, wist ik dat de duif hem had ondergescheten. Voor dergelijke gevallen gebruikten we de noodprocedure: een flesje in zijn rennersbroek moffelen, en de rest moest hij zelf maar oplossen. Maar tot overmaat van ramp was het deze keer een taaie controleur, een Pietje Precies die zijn aandacht geen moment liet verslappen. De renner werd radeloos, en ikzelf zag ook geen uitweg meer. Ik stond zo hard te zweten, dat ik de caravan moest verlaten. Buiten zag ik zijn vrouw. Ze was op blitzbezoek en kwam op me af.
– Wel Willy, blijft mijn man nog lang weg?
Ik vertelde haar dat de situatie kritiek was. Tot mijn grote verbazing liet het haar volledig koud.
– Dat zal hem leren!
Ik stond me nog altijd suf te piekeren over een oplossing, toen ze plots tegen mijn rug aanviel, en languit op de grond belandde.
– Een dokter, snel! Er is hier een vrouw onwel geworden!
Op mijn kreten begon de rijkswachter die op de controleplaats toezicht hield, onmiddellijk op de deur van de caravan te bonzen. De arts deed wat zijn plichtenleer hem voorschrijft: hij snelde de arme vrouw te hulp. Na twee of drie tikjes kwam ze al weer bij bewustzijn.
– Het is niet erg, waarschijnlijk de warmte.
Verbaast het u dat haar man intussentijd een flesje gevuld had?
In de jaren tachtig werden al die handigheidjes steeds moeilijker uitvoerbaar. Meer en meer werd de winnaar rechtstreeks van het podium naar de dopingcontrole begeleid. Geen tijd meer voor een bezoekje aan de ploegbus om zich “om te kleden”. Tijdens de wedstrijden werden amfetamines dan ook minder en minder gebruikt. Tenzij in het begin van het seizoen, want de controleurs doken pas op in maart bij Parijs-Nice of Milaan-Sanremo. En op training bleef ook alles mogelijk.
Maar in de koersen dus niet, en daarom namen andere, niet-detecteerbare, producten de plaats van de amfetamines in. Cortisone kon niet in de urine worden opgespoord, testosteron liet vier dagen na inname geen enkel spoor meer na, en andere anabolen waren na zeven dagen onvindbaar. De renners hadden weinig morele bezwaren. In het peloton geldt de regel: “Niet positief bij de controle is gelijk aan: niet gedopeerd.” Ik denk dat de meesten het nog geloven ook. Ik heb in dit vak snel geleerd hoe bedrog een levenswijze wordt.
Zelfs dokters ontkomen daar niet aan. Ik heb het meegemaakt in Luik-Bastenaken-Luik, dat een “goed geprepareerde” renner van tevoren wist dat hij niets te vrezen had, want de controlearts was zijn eigen dokter. Net zoals Eric Ryckaert controleerde voor de Vlaamse Gemeenschap, zijn er ook in Italië en Frankrijk verschillende controleurs van wie de patiënten in het peloton meerijden.
Toch wil ik onderstrepen dat de meeste dokters die coureurs “prepareren”, voorzichtig blijven. Eric Ryckaert bijvoorbeeld, probeerde de steeds groter wordende eisen van zijn “klanten” in goede banen te leiden. Ik herinner me dat hij weigerde een startvergunning te geven aan de zoon van een Belgisch renner, omdat hij in het begin van het seizoen een hartafwijking had vastgesteld. Die zoon is elders een attest gaan halen. Negen maanden later stierf hij op zijn fiets aan een hartaanval.
Ondanks de strenger wordende controles werd in de jaren tachtig om het even wat gepakt. Een specialist van de klassiekers kwam onze ploeg versterken. Hij had al een grote erelijst, en er stak ook nog heel wat anders in zijn bagage. Ik won zijn vertrouwen en al snel vertelde hij me alles over zijn medische voorbereiding. Van verboden middelen en de gebruiksaanwijzing ervan, tot de recuperatietechnieken. Die man heeft me de ogen geopend. Het volstaat niet de verschillende producten te kennen, je moet ook goed weten op welk moment je ze moet toedienen, en in welke doses.
Op een dag, net na de Ronde van Frankrijk, zei die renner me dat hij een aantal weken later een belangrijke koers wilde winnen. Vanaf tien dagen vóór de wedstrijd nam hij om de twee dagen een injectie met Synacten Retard. De dag zelf spoot hij zich een half uur voor de start in met Synacten Immédiat. Dat middeltje wordt ook vandaag nog veel gebruikt in de periode van de klassiekers, omdat het niet op te sporen is. Die renner wist precies wat hij op welk moment nodig had. En het resultaat was er naar.
Ik herinner me een Ronde van Lombardije in het begin van de jaren tachtig. Acht uur vóór hij als overwinnaar over de streep zou rijden, had diezelfde renner zich een intramusculaire injectie Synacten Immédiat in de bil toegediend. De werking zou zich progressief laten voelen. Tijdens de eerste bevoorrading kwam hij voorbij gesukkeld op meer dan twee minuten van de belangrijkste favorieten. Een slecht teken. Maar bij de tweede bevoorrading zat hij mee in de kopgroep, en daarna reed hij iedereen uit het wiel en kwam alleen aan. Later vertelde hij dat in de eerste koershelft, de koude en de overdosering voor een omgekeerd effect hadden gezorgd. Maar omdat hij goed wist wat er gebeurde, was hij kalm gebleven, was diep in zijn reserves gegaan om de inzinking door te komen, en had daarna in overdrive geschakeld. Hij was een sterke kerel die waarschijnlijk ook zonder verboden middelen had kunnen winnen. Maar het is zoals met geld. Geld maakt niet gelukkig, maar kan er wel bij helpen. Zo ook maakt doping geen kampioen, maar kan er wel bij helpen.
Een slechte timing kostte de Nederlander Bert Oosterbosch in 1982 de overwinning in de Landenprijs, een lange tijdrit van negentig kilometer in de buurt van Cannes. Na een kwart wedstrijd liet Oosterbosch, een grote proloog- en tijdritspecialist, pas de achttiende tijd noteren. Halfkoers was hij elfde, na 75 kilometer vierde, en aan de aankomst derde, op twee en een halve minuut van Bernard Hinault. De pers roemde het tactisch inzicht van Oosterbosch, die vooral langs de kust zijn krachten goed had weten te doseren. Het echte verhaal luidde heel anders. Oosterbosch had de Synacten Immédiat te kort vóór de start ingespoten, waardoor zijn benen werden afgesneden. Maar ook hij panikeerde niet, en in de plaats van op te geven wachtte hij geduldig tot de Synacten zou beginnen te werken. Dat was een uurtje te laat om de overwinning te pakken.
Ik ken één sterk geval waar we met ons hele dopingarsenaal, Immédiat én Retard, 200 én 500 milligram, explosief én traag, totaal machteloos stonden. Dat was op het wereldkampioenschap van 1982 in Goodwood. Ik was mee met de Belgische ploeg, en de avond vóór de koers, rond half twaalf, kwam één van de tenoren per taxi aangereden: Freddy Maertens, de titelverdediger! Hij had de dagen voordien geen teken van leven gegeven, niemand wist waar hij zat, en pats, daar stond hij plots voor onze ogen. Met een flink stuk in zijn kraag. Wij wisten niet wat begonnen. Freddy eiste dat we hem er bovenop zouden helpen, maar voor we iets konden doen was hij al in een diepe roes weggezonken. Hij heeft de volgende dag drie toertjes meegereden en is op zijn sokken uit de koers verdwenen.
De dag vóór de Ronde van Lombardije reden we eens met een propvolle ploegauto van de inschrijving terug naar het hotel. Sean Kelly zat aan het stuur, ikzelf had alleen nog een plaatsje gevonden in de koffer. Kelly wilde de clown uithangen, en begon te zigzaggen en om de haverklap bruusk te remmen. Ik werd van links naar rechts geslingerd, en hoe meer ik riep dat hij moest ophouden, des te zotter deed Kelly. Tot ik met mijn hoofd door de kofferbak stak. Dat leidde tot een fikse ruzie, het ene woord bracht het andere mee, en op de duur stonden we tegen mekaar te roepen en te tieren. Tijdens de massage werd er geen woord meer gesproken. En later op de avond vertikte ik het om hem zijn corticoïde-injectie te geven. Ik heb met tegenzin nog wel een ampul klaargemaakt, en op zijn nachttafeltje gegooid.
– Hier heb je je rommel. Goede nacht.
Kelly moest zijn plan maar trekken. Ik moet zeggen: dat heeft hij blijkbaar ook gedaan, want de volgende middag reed hij als winnaar over de streep. Ik stond bij de aankomst, toen hij me zag zijn we in elkaars armen gevlogen en hebben we gehuild als kleine kinderen.
Er is een zo grote verscheidenheid aan versterkende en stimulerende middelen, dat iedereen wel iets naar zijn smaak vindt. En in uithoudingssporten als het wielrennen, maakt men ruim gebruik van allerlei stimulantia die niet verboden zijn, maar wel schadelijk voor het lichaam. Dat is bijvoorbeeld het geval met intramusculaire cafeïne-injecties, buitengewoon nuttig bij klimtijdritten, en zeker met Trinitrine. Dit product bevat een belangrijke dosis cafeïne en heeft een rechtstreekse invloed op het hart. Sprinters kenden het zeer goed. Vijf of zes kilometer vóór de eindspurt slikten ze een tablet, en het effect was onmiddellijk voelbaar. Ook tijdens prologen kwam het van pas. Het werd tot begin de jaren negentig courant gebruikt.
Een andere methode was het toedienen van suppositoires waarin cafeïne was ingespoten. Soms amfetamines. We lieten in de apotheek zelfs zetpillen maken met een dosis van 200 of 300 milligram. Sommige renners eisten er van 500 milligram, wat boven de toegestane hoeveelheid was. De apothekers wisten best waarvoor dat goedje moest dienen, maar sloten hun ogen. De suppo’s werden in aluminiumfolie verpakt tegen het smelten, en in een thermosfles bewaard. Bij de bevoorrading plakte ik ze dan met tape rond de drinkbussen. De renners noemden dat een “bidon parachute”. Op tachtig kilometer van de aankomst moesten ze alleen nog uit het vliegtuig springen.
Elke coureur bereidt zich op zijn eigen manier voor. Vorig jaar in de lente won Laurent Dufaux de Ronde van Romandië. Hij vloog werkelijk, dankzij cortisone, wat niet was ontsnapt aan de aandacht van Alex Zülle, onze kopman voor de Ronde van Italië. Een week vóór de Giro kwam Zülle om dezelfde behandeling vragen. Maar Alex was zo al sterk genoeg. Zeker omdat hij in voorbereiding van de Giro al een behandeling met groeihormonen achter de rug had, en nadien was overgestapt op corticoïdes. In het milieu noemen ze dat “een fond de jante”. Zoals men in de formule 1 een auto afstelt door alle afzonderlijke onderdelen in perfecte staat te brengen, zo gebeurt dat ook met een wielrenner. Na iedere rit kan je op basis van de bloedproef, of met behulp van de hartslagmeter die de renner om zijn borst draagt, zien hoe het met hem gesteld is, waar hij verzwakt en waar hij verbetert.
De vaste verzorger van Zülle, de Spanjaard Marcello Torontegui, hield met dat alles geen rekening. Hij gaf Zülle dezelfde behandeling die hij eerder met succes op een andere coureur had toegepast, en spoot hem vol corticoïden. Maar dat deed het zorgvuldig opgebouwde evenwicht teniet. Terwijl hormonen de spieren voeden, breken de “cortico’s” ze langzaam af. Het resultaat was rampzalig: na de eerste tien dagen door de koers te zijn geraasd, stortte Alex volledig in.
Ik had dat ook al eens meegemaakt in de Tour van 1983. Sean Kelly werd leider in Pau. Philippe Chevallier had de rit gewonnen en Sean, die derde was, had dankzij de bonificaties de Deen Kim Andersen uit het geel gefietst. Kelly wilde zijn trui zo lang mogelijk behouden. We hadden besloten hem een injectie metSynacten Retard te geven. De Ier zei wel altijd: “In de Tour werk ik niet met verboden producten.” Maar uit zijn mond, uit elke rennersmond trouwens, betekende dat: geen producten die opgespoord kunnen worden.
De volgende dag kon Kelly niet eens in het wiel blijven, op elke helling moest hij eraf. En aangezien de rit van Pau naar Luchon ging, stonden er heel wat “hellingen” op het menu. Sean eindigde op zijn tandvlees en was zijn trui na één dag alweer kwijt. Jaren later heeft een collega-verzorger mij verteld hoe hij de avond voordien was binnengestapt in de kamer van onze ploegleider, burggraaf Jean de Gribaldy. Die had de gele trui van Kelly, die ook voor hem een hoogtepunt in zijn carrière betekende, op het bed uitgespreid en zat er in trance voor te mediteren. Toen de verzorger, wat uit zijn lood geslagen, vroeg wat er scheelde, antwoordde de Gribaldy: “Ik hoop dat die andere paljas hem niet gaat opblazen.” Die andere paljas, dat was ik. En ik moet toegeven dat de vrees van de Gribaldy helaas is uitgekomen. De zware nederlaag van Kelly, die al onze hoop de bodem had ingeslagen, was tegelijkertijd een overwinning voor diegenen in de ploeg die tegen doping waren. Zoals de Gribaldy zelf, die liever werkte met een dieet waarvan hij het geheim zorgvuldig bewaarde.
Kelly heeft wel vaker pech gehad. Tien dagen vóór Parijs-Brussel 1984 werd hij ziek. Bronchitis. Een week lang pakte hij efedrine, een uitstekend product om de luchtwegen vrij te maken, maar verboden en makkelijk opspoorbaar. Kelly stopte met die efedrine drie dagen vóór de koers, want ook al waren de analyses toen niet zo nauwkeurig als nu, hij wilde geen risico nemen.
Na de koers, waarin hij derde eindigde achter Eric Vanderaerden en Charly Mottet, moest Sean naar de controle. Niet erg, we hadden een busje met urine van een mecanicien in zijn broek verstopt, en de controleurs hadden niets in de gaten. Een paar dagen later kreeg Kelly een brief van de UCI dat hij positief was bevonden op het gebruik van stimul. Kelly wist niet wat hem overkwam. Een klein onderzoek leerde dat de mecanicien, om wakker te blijven achter het stuur van zijn vrachtwagen, zelf een en ander had geslikt. Kelly werd gedeclasseerd.
Toch bleven er renners die van doping niet wilden weten. Zoals Charly Mottet, in 1990 bij RMO gekomen. Een potentiële Tourwinnaar, maar een zuivere vent die niet bereid was ongeoorloofde middelen te gebruiken. Af en toe het ijzergehalte op peil brengen, verder niets. Van Mottet kan rustig worden gezegd dat hij tijdens zijn carrière het slachtoffer is geweest van dopinggebruik. Maar dan wel: dopinggebruik van de anderen. Mocht hij alleen nog maar een paar recuperatiemiddelen hebben genomen, zijn erelijst zou er al veel indrukwekkender uitgezien hebben. Mogelijk had hij eindwinnaar kunnen worden van de Tour, waarin hij nu telkens in de laatste week bezweek.
In diezelfde periode heb ik de man ontmoet met wie ik tijdens de acht jaren die we samen doorbrachten, een hechte vriendschapsband zou opbouwen. Een band zoals tussen vader en zoon. Een band waarvan ik dacht dat hij onbreekbaar was. Ontstaan in een succesvolle periode met veel plezier en weinig zorgen, tijdens wedstrijden, massages, en gezellige maaltijden. Jarenlang stonden we schouder aan schouder. Richard was de naam van die jongen. Toen was hij nog niet de Virenque die ontdekt werd tijdens zijn jaren bij Festina. En zeker niet de Virenque die we vandaag de dag kennen.
Volgende week: van PDM tot Festina
Willy Voet, “Massacre à la chaine”. De vertaling ligt vanaf begin juni in de boekhandel en loopt onder de werktitel “Dwars door de hel”, uitgeverij Globe, 170 pagina’s, 595 frank.