De eerste minister van Italië staat nog altijd terecht voor corruptie. De Italianen zelf liggen er niet wakker van. Maar internationaal wordt zijn positie langzaam onhoudbaar.
Ach. Politicus, zakenman, mediamagnaat. De glitter van de macht, belangen die botsen. Silvio Berlusconi is wel elke week bij een incident betrokken. Vorige week stemde hij zijn Europese collega’s wrevelig omdat hij Gianfranco Fini aanwees als de vertegenwoordiger van de Italiaanse regering in de Conventie – de vergadering die zich onder het voorzitterschap van Valéry Giscard d’Estaing over de toekomst van Europa zal beraden. Fini maakt deel uit van de coalitie van Berlusconi, maar hij is vooral de leider van de postfascistische partij Alleanza Nazionale.
Twee weken daarvoor vergoelijkte de eerste minister enkele zure anti-Europese oprispingen bij leden van zijn regering. Dat leidde tot het ontslag van minister van Buitenlandse Zaken Renato Ruggiero, die in Brussel veel vertrouwen genoot. Boosdoener was onder meer de politieke schreeuwlelijk Umberto Bossi van het separatistische partijtje Lega Nord, met wie Belgisch minister van Buitenlandse Zaken Louis Michel het niet zolang geleden ook fel aan de stok had. Na de aanslagen van elf september schoffeerde Berlusconi de hele moslimwereld met een ongelukkige uitspraak over de superioriteit van de westerse beschaving. Enzovoort.
Maar tussendoor blijft Berlusconi toch vooral proberen om zich het Italiaanse gerecht van het lijf te houden. Sinds hij zeven maanden geleden voor de tweede keer premier werd, is een groot deel van zijn politieke actie daarop gericht. Denk aan de manier waarop hij in de dagen voor de top van Laken als enige Europese regeringsleider weigerde om het Europese arrestatiebevel te aanvaarden. Hij was bang om er zelf het slachtoffer van te worden: er loopt met name een onderzoek tegen hem in Spanje.
In Italië zelf botsen zijn voorstellen om de magistratuur te hervormen op groot protest in de rechtbanken. De rechters vrezen dat het gewoon de bedoeling is om hen onder de controle van de regering te brengen. De druppel die de emmer deed overlopen, was een poging om een hoge Milanese magistraat te laten overplaatsen. Die zetelt namelijk in de meest spraakmakende affaire die Berlusconi nog boven het hoofd hangt: een zaak van omkoping van rechters, die door bewijslast uit Zwitserland nagenoeg rond is. Overplaatsing zou het proces sine die hebben uitgesteld, maar het opzet mislukte. Het was trouwens deze affaire die er het gezaghebbende Engelse weekblad The Economist toe bracht om Berlusconi voor de verkiezingen van vorig jaar ongeschikt te verklaren om het leiderschap over zijn land op te nemen.
Toenemende gêne
Ondertussen wordt in het parlement geprobeerd om de wet zodanig te veranderen, dat in het buitenland verkregen bewijsmateriaal niet meer voor Italiaanse rechtbanken mag worden gebruikt. De voorzitter van de commissie-Justitie is niet alleen een partijgenoot van de eerste minister, hij is tegelijk ook een van zijn advocaten. In dezelfde commissie zit overigens nog een volksvertegenwoordiger die als advocaat voor Berlusconi werkt. De heren zijn er zo al in geslaagd om de wetgeving op het vervalsen van boekhoudingen en balansen te wijzigen, zodat enkele andere onderzoeken tegen hun baas zijn weggevallen.
De beroering trekt stilaan ook buiten Europa de aandacht. Meer bepaald het optreden van de Maleier Dato’ Param Cumaraswamy konden ze in Rome niet smaken. De speciale verslaggever voor de onafhankelijkheid van de magistratuur bij de VN-commissie voor de mensenrechten vroeg dat de Italiaanse pogingen om de onafhankelijke rechtspraak aan banden te leggen dringend ter plaatse zouden worden onderzocht. Voor een West-Europees land is dat een kaakslag.
‘We staan hier voor een waanzinnige paradox’, schreef Nobelprijswinnaar Dario Fo, ‘koning Ubu waardig, de klucht van het onmogelijke: wetten worden speciaal voor de koning gemaakt, ministers worden uit zijn hof gekozen en verdedigen alleen zijn belangen.’ Maar ook Fo kan alleen betreuren dat de Italianen hun belangstelling voor de Berlusconi-saga allang zijn verloren.
Brussel daarentegen bekijkt het spektakel in Rome met toenemende gêne. Een half jaar geleden botste Louis Michel nog op onbegrip, toen hij zich aan de strapatsen van Umberto Bossi stoorde. De toon is sindsdien veranderd. Leiders zoals Tony Blair, Lionel Jospin of Wim Kok hebben het er moeilijk mee dat ze geregeld aan tafel moeten met iemand die de rechtspraak zo naar zijn hand zet. De Unie zet haar stekels uit. Om zichzelf te beschermen, kan de Europese democratie het niet hebben dat een land als Italië te veel uit de pas loopt.
Gianfranco Fini zwoer zijn geloof in Benito Mussolini niet zo lang geleden publiekelijk af. Mussolini was de dictator die Italië in de jaren twintig van de vorige eeuw op het pad van het fascisme zette. Het staat tegenwoordig in Rome goed om op de Europese Unie te schelden. Maar tegelijk weten ze daar ook dat ze niet zonder kunnen. Dat is een garantie en een geruststelling.
H.V.H.
Europa mag Rome niet te veel uit de pas laten lopen.