?Met de tram naar Kongo? : de koloniale tentoonstelling van 1897 in Tervuren.

Ter gelegenheid van het eeuwfeest van de Tervurenlaan komen de musea van het Jubelpark naar buiten ?met wat rest van het Tervuurse luik van de ‘Exposition Bruxelles-Tervueren’ van een eeuw geleden?, schreven we in een vorig stuk. Juister is ?met wat bij hen rest?, want aan het andere uiteinde van de Tervurenlaan, in het Museum van Tervuren, wordt nog heel wat meer bewaard van die tentoonstelling. De chryselefantiene beelden (ivoor met zilverbeslag) waarmee het Jubelpark nu uitpakt, werden zo’n dertig jaar geleden trouwens met Tervuren geruild voor een collectie Afrikaanse ?etnografica?. Het zou mooi geweest zijn als die schitterende beelden even terug naar hun thuishaven waren gebracht voor de eigen tentoonstelling van het Afrika Museum over ?Tervuren en de Koloniale Tentoonstelling 1897?. Maar het mocht niet zijn.

?Met de tram naar Kongo?. Een leuke titel, die nog altijd geldt trouwens. Want van in de buik van het Montgomeryplein vertrekt nog om de twintig minuten een trammetje naar Tervuren. Dat kon een eeuw geleden ook al, want de grote massa werd toen vanuit Brussel over een gloednieuwe tramlijn door het Zoniënwoud naar de expositie gebracht. Vanuit Leuven reed ook een tram naar Tervuren. Maar die leuke titel geeft toch niet helemaal weer waarover de tentoonstelling handelt. Het gaat toch om meer dan Kongo en de wereldtentoonstelling van 1897. Maurits Wynants, de commissaris van de tentoonstelling, schreef ook het begeleidend boek ?Van Hertogen en Kongolezen? en die titel omschrijft de expositie toch iets preciezer.

Want het verhaal begint met Hendrik I, hertog van Brabant, die omstreeks 1200 een residentie bouwde in Tervuren. In de loop van de eeuwen werd dat buitenverblijf omgebouwd tot een stevige burcht. De aartshertogen Albrecht en Isabella (1599-1633) lieten bijvoorbeeld heel wat verbouwingen doen. Beiden werden door Pieter Paul Rubens en Jan Brueghel geschilderd met op de achtergrond een prestigieus kasteel. Voor Albrecht is dat het slot van Tervuren, voor Isabella het kasteel van Mariemont. De schilderijen bevinden zich in het Prado in Madrid. Foto’s van de werken hangen aan de ingang van de tentoonstelling. Later was het de Oostenrijkse gouverneur Karel van Lorreinen (1746-1780), die bijdroeg tot de uitbreiding en verfraaiing van het domein. Op het einde van de achttiende eeuw liet Joseph II het kasteel dan afbreken.

HENRY MORTON STANLEY

In 1815 kreeg prins Willem-Frederik de Warande (het hele domein) ten geschenke. Hij liet er een nieuw Paviljoen optrekken, dat onder meer versierd werd met friezen van de Franse beeldhouwer François Rude (van de Arc de Triomphe in Parijs). Na de Belgische onafhankelijkheid gingen de goederen van Tervuren naar de Belgische staat. Het koningshuis kon er vanaf dan over beschikken. Na de dood van haar man, Maximiliaan, verbleef Charlotte van Mexico in het Paviljoen, tot het in 1879 afbrandde en zij verhuisde naar het kasteel van Bouchoute in Meise. Charlotte was de zuster van Leopold II, die vaak op bezoek kwam in Tervuren en zo het domein leerde kennen. Hij kocht in de omgeving veel gronden.

Hun vader Leopold I had al langer gedacht dat een nieuw land als België toch ook een kolonie moest hebben. In een eerste huwelijk was hij verbonden geweest met Charlotte, de toekomstige erfgename van het ?British Empire?. Zo krijgt een mens trek. Charlotte stierf echter in het kraambed en Leopold werd even later koning der Belgen. De trek in een kolonie bleef bestaan. De latereLeopold II trok als hertog van Brabant de wereld rond, gewoon om zijn ogen de kost geven, maar ook om uit te kijken naar een geschikte kolonie. Even werd gedacht aan Ceylon, maar dat plan ging niet door. Zijn wens om zijn land een kolonie te schenken liet de jonge Leopold in 1860 ook graveren in een stuk Atheens marmer. Hij gaf het ten geschenke aan minister van Financiën Frère-Orban. Rond een medaillon met zijn portret staat de tekst : ?Il faut à la Belgique une Colonie.?

Toen hij dan zelf de troon besteeg, kon hij zich ten volle aan zijn levenswerk wijden : de architectonische uitbouw van enkele steden, Brussel, Oostende, Spa en het verwerven van een kolonie.

In 1876 werd de Internationale Aardrijkskundige Conferentie van Brussel gehouden. Leopold leerde er de situatie in Afrika kennen en nam de Britse ontdekkingsreiziger Henry Morton Stanley in zijn persoonlijke dienst om het binnenland van Centraal-Afrika verder te verkennen. Stanley stichtte er een aantal posten van de ?Association Internationale du Congo?, een vereniging die in 1885 door de Conferentie van Berlijn werd erkend als soevereine staat met Leopold II als staatshoofd. De slogan ?Congo, conquête pacifique? kreeg weldra een wrange bijsmaak, toen bleek dat ambtenaren en agenten in het Afrikaanse binnenland hun boekje flink te buiten gingen. Het verhaal van Stanley en de beginnende kolonisatie van Kongo wordt in de tentoonstelling geïllustreerd met behulp van bezittingen van Stanley, een evocatie van de slavernij (met halsbanden en zwepen), het afhakken van handen van onwillige zwarten en de slechte reputatie die Leopold (en België) daar, vooral bij de Britten, aan overhield.

Om zijn Kongo aan het grote publiek verkocht te krijgen, probeerde Leopold II op elke wereldtentoonstelling in het land een afdeling te laten wijden aan Centraal-Afrika. Dat was al zo in 1894 in Antwerpen, maar Brussel-Tervuren in 1897 was toch wel het hoogtepunt. Op de puinen van het Paviljoen van de Prins van Oranje werd toen het Palais des Colonies gebouwd, naar een ontwerp van twee Franse architecten. Ook de Franse tuinen van Tervuren werden aangelegd. In het Paleis werd het koloniale gedeelte van de tentoonstelling ondergebracht. Het was op aandringen van Edmond van Eetvelde, staatssecretaris van de Onafhankelijke Kongostaat en verantwoordelijk voor de expo, dat Leopold II ermee instemde de binneninrichting van het Paleis in een art nouveau-kleedje te steken. Leopold hield zelf niet van de nieuwe stijl.

267 AFRIKANEN

Van Eetvelde was bekend in de Brusselse liberale logekringen. Daar ontmoette hij onder meer de architecten Paul Hankar en Victor Horta. Deze laatste bouwde ook het vernuftige Van Eetvelde-huis. Maar Horta werkte niet graag samen met anderen. Zijn bijdrage tot de wereldtentoonstelling van 1897 is dan ook beperkt tot een paar sokkeltjes voor ivoren beeldjes. Het was Paul Hankar die de algemene leiding van de expo kreeg. Hij deed een beroep op collega’s als Gustave Serrurier-Bovy, Georges Hobé en Henry van de Velde om telkens een zaal onder handen te nemen.

De Etnografiezaal nam hij voor zijn rekening. De houten lambrisering en de sokkeltjes voor de maquetten van hutten tekende hij zelf. Er stonden acht levensgrote pleisteren beelden in de zaal. Twee ervan bleven bewaard en zijn nu opnieuw opgesteld. De bovenrand van de zaal was versierd met beschilderde friezen op doek, in totaal 32 meter lang. De doeken werden tijdens de voorbereiding van de tentoonstelling in de kelders van het huidige museum strak opgerold teruggevonden. De best bewaarde vijf werden gerestaureerd en zijn nu opnieuw te zien. De friezen werden geschilderd door Edouard Duyck en Adolphe Crespin, twee schilders die zelf nooit een voet in Kongo hadden gezet en zich moesten inspireren op foto’s en schetsen van anderen.

In het Eresalon van de tentoonstelling waren onder meer de chryselefantiene beelden te zien (nu in het Jubelpark) en ander fraai art nouveau-werk, onder meer van Philippe Wolfers (een lezenaar en een boekband in ivoor) en een ontwerpschets van Fernand Khnopff. Daarmee eindigt het historisch gedeelte van de tentoonstelling, want datgene wat toentertijd het meeste aandacht trok, waren de 267 Afrikanen die met de Albertville naar hier waren gebracht. Tot 40.000 bezoekers kwamen er in juli en augustus op af. Overdag waren zij ondergebracht in hutten aan de rand van de vijvers van Tervuren, waarop zij in hun kano’s konden peddelen. Tijdens de tentoonstelling traden ook enkele keren ?beschaafde? zwarten op, kinderen die in het Oost-Vlaamse Gijzegem woonden, waar zij waren opgevoed door abbé Van Impe. Dit antropologisch aspect van de wereldtentoonstelling van 1897 wordt nu opgeroepen door middel van veel foto’s en enkele schetsen.

Naast de tentoonstelling werden er in Tervuren ook wielerwedstrijden, bloemen-, fruit- en veekeuringen georganiseerd. Er werden paardenrennen gehouden en er was een monorail en een golfterrein aangelegd. Het succes van de tentoonstelling bracht met zich mee dat gedacht werd aan een permanente opstelling van de nieuwe Afrikacollectie in het Koloniënpaleis. Weldra bleek dat evenwel te klein te worden. Daarom gaf Leopold II aan de Franse architect Charles Girault de opdracht een nieuw museum te ontwerpen. Dat werd gebouwd tussen 1898-1909. Leopold II kon de opening ervan niet meer bijwonen. Hij stierf kort voor de voltooiing.

Leopold had nog andere plannen voor het domein van Tervuren. Er moest een Chinees Paviljoen komen en een Japanse Toren (nu in Brussel) en hij legde in 1905 de eerste steen van een Wereldschool. Maar van dat alles kwam niets in huis. Na zijn dood werden alle plannen opgeborgen, wegens te duur en ook een beetje omdat men de oude koning zo vlug mogelijk wilde vergeten.

Paul Dossche

?Met de tram naar Kongo. Tervuren en de Koloniale tentoonstelling 1897?, in het Afrika Museum Tervuren. Tot 16/11.

Mandolinespelers van Gijzegem : trekpleisters van de tentoonstelling.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content