De relatief hoge criminaliteit van allochtonen is niet louter vanuit hun sociaal-economische positie te verklaren, ook culturele elementen moeten in rekening worden gebracht. De Nederlandse antropoloog Frank Van Gemert deed hierover drie jaar veldonderzoek bij Marokkaanse jongens in Rotterdam-Zuid.
De vraag is niet of jongeren met een bepaalde etnische achtergrond meer misdaden plegen dan anderen, maar waarom dat zo is. Dat zegt Frank van Gemert, een Nederlandse antropoloog die voor zijn doctorale scriptie het crimineel gedrag van Marokkaanse jongens in Rotterdam-Zuid heeft bestudeerd.
Net zoals in ons land heeft er in Nederland lang een taboe gerust op onderzoek naar de verbanden tussen crimineel gedrag en etnische afkomst. In de jaren zeventig had een dergelijk onderzoek, dat de bedoeling had de negatieve beeldvorming over Molukkers en Surinamers te corrigeren, precies tot het tegenovergestelde resultaat geleid. Sindsdien waagden de wetenschappers zich niet meer op het gladde ijs. Bang als ze waren om van etnocentrisme te worden verdacht, of zich schuldig te maken aan blaming the victim.
Maar sinds het einde van de jaren tachtig is het tij gekeerd: op verzoek van de overheid, die “stereotiepen wilde kunnen vervangen door informatieve gegevens”, werd de omvang van de criminaliteit van etnische minderheden toch in kaart gebracht. Talrijke onderzoeken volgden elkaar op; een groot aantal daarvan wees uit, zegt Van Gemert, dat de relatief hoge criminaliteit van allochtonen niet louter vanuit hun sociaal-economische positie te verklaren was. Ook culturele elementen moesten in rekening worden gebracht. Dus moesten die ook maar eens grondig worden onderzocht, aldus Van Gemert. “Culturele verschillen worden toch ook onderzocht als het gaat om gezondheidszorgen of hulpverlening. Neem nu de voorzieningen voor ouderen: het is toch relevant te weten hoe allochtonen over bejaardenhuizen denken? Of als je weet dat Turkse kinderen een zeer specifieke onderwijsachterstand hebben…
Is die achterstand dan cultureel bepaald?
Frank Van Gemert: Het zou kunnen. Pas op, ik beweer niet dat de culturele achtergrond alles verklaart, dat de rest maar in de prullenbak moet worden gegooid. Maar je moet er wel oog voor hebben.
Wat is het bepalendste voor het gedrag van allochtonen: hun sociaal-economische situatie of hun culturele achtergrond?
Van Gemert: Het sociaal-economische is belangrijker. Het lastige met cultuur is ook dat het niet los te zien is van de socio-economische positie. Cultuur is niet statisch, het is geen pakket van waarden en normen dat in de tijd onveranderlijk is. Hoe mensen zichzelf zien en over anderen denken, wordt ook sterk beïnvloed door hun eigen ervaringen, en die hangen erg samen met hun sociaal-economische positie. Als je in een villawijk woont zie je andere voorbeelden dan in een achterstandswijk.
Is het überhaupt mogelijk om de culturele factor van criminaliteit op zich te onderzoeken, als de verwevenheid met het socio-economische zo groot is?
Van Gemert: Dat is heel moeilijk. Het concept cultuur is erg lastig. Daarom hebben vele criminologen het terzijde geschoven.
Hoe bent u te werk gegaan?
Van Gemert: Ik heb ruim drie jaar lang veldwerk gedaan in de achterstandswijk van Rotterdam-Zuid. Ik heb me vooral gericht op Marokkaanse jongens omdat dat daar de groep was waarmee de politie het meeste te stellen had. Ik heb ook een groep Turkse jongens in diezelfde wijk in de gaten gehouden. Je kunt het geen controlegroep noemen in de wetenschappelijke zin van het woord, maar door beide groepen naast elkaar te plaatsen werd het wel duidelijk dat bepaalde kenmerken typisch waren voor die Marokkaanse jongens: andere jongens in dezelfde socio-economische omgeving gedroegen zich anders.
Welke kenmerken waren er typisch voor de Marokkaanse jongens?
Van Gemert: Het opvallendste was het wantrouwen, ook bij de jongens onderling. Je ziet vaak groepjes Marokkaanse jongens op straat. Er wordt dan al gauw over jeugdbendes gesproken, met een georganiseerde structuur. Maar als je gaat kijken hoe die jongens feitelijk met elkaar omgaan, blijkt die organisatie tegen te vallen, ze vormen eerder los-zand-groepjes.
Misschien ligt hier ook een verklaring voor de vaststelling dat Marokkanen redelijk afwezig zijn in de ernstige drugshandel. Hoewel Marokko een belangrijke producent van cannabis is, worden de grote cannabistransporten veeleer door Nederlanders georganiseerd. Terwijl de Turken, die een hechtere gemeenschap vormen, wel een aanzienlijke rol spelen in de groothandel in heroïne.
Marokkaanse jongens leren ook door te proberen, niet vanuit een aantal vastbepaalde grenzen. Ze tasten af. Ze gaan zover als de politie ze laat gaan. Als je bepaalde stadsdelen vergelijkt zie je dat waar het beleid harder en strenger is en er meer politie op straat is, de jongens duidelijk een ander gedrag laten zien.
Typisch voor Marokkanen is ook dat van kleine jongens veel meer wordt getolereeerd dan van de oudere. Jongens van veertien, vijftien weten nog niet hoe het hoort, zij mogen al eens iets verkeerds doen. Maar als een jongen van achttien dezelfde feiten pleegt, wordt hij daar wel op aangekeken. Hij is verantwoordelijk tegenover de gemeenschap, en hij moet ook de eer van de familie verdedigen. Opgroeien is voor Marokkanen door voortdurend gecorrigeerd te worden gaandeweg het juiste spoor vinden. Wij zeggen ook dat jongeren hun wilde haver moeten zaaien en dan rustig worden, maar bij Marokkanen is de overgang tussen beide fasen veel abrupter.
Ten slotte heb ik ook vastgesteld hoe de islam als masker wordt gebruikt. Ik heb het niet over de inhoud van de religie, ik wil geen verband leggen tussen islam en crimineel gedrag, in ’s hemelsnaam niet. Maar de islam voegt een normatieve waarde toe, die het bijzonder moeilijk maakt om bepaalde handelingen van iemand af te keuren. Als een vrome moslim, die dagelijks naar de moskee gaat en zich binnen de gemeenschap heel voornaam beweegt, in de drugshandel zit, is het heel moeilijk om dat aan de kaak te stellen. Ook binnen de Marokkaanse gemeenschap.
En naar buiten toe al helemaal.
Van Gemert: Naar buiten toe heb je natuurlijk het wij-zij-verhaal. Het gedrag van je buurjongen, die iets mispeuterd heeft, becommentariëren tegenover Nederlanders of tegenover de politie, dat is not done. Maar dat is niet typisch Marokkaans, dat is bij alle minderheidsgroepen zo.
Hoe kun je als overheid bij de bestrijding van criminaliteit nu inspelen op dergelijke culturele verschillen?
Van Gemert: In Nederland is het beleid onlangs wel aangepast. Vroeger was het zo dat de minderheden zelf zich moesten organiseren en een goed plan moesten voorstellen, waar ze dan geld voor kregen. Maar Marokkanen hebben in Nederland een hele bedenkelijke staat van dienst als het gaat om het van de grond krijgen van initiatieven. Er is een enorme geschiedenis van mensen die met subsidies op de loop gaan en dat soort dingen. Dus nu wordt de drempel veel lager gelegd en worden initiatieven genomen waaraan mensen in groep maar ook als enkeling kunnen deelnemen.
Er wordt ook geprobeerd om de verschillende projecten in een ketensysteem op elkaar aan te sluiten. Thuis, school en de straat waren gescheiden werelden en daar wisten nogal wat jongens hun voordeel uit te halen.
Een nieuw uitgangspunt is ook dat niet alle minderheidsgroepen dezelfde problemen hebben en dat problemen ook van stad tot stad kunnen verschillen. Er wordt veel meer belang gehecht aan maatwerk, gericht op een concrete groep jongeren.
Heeft de Nederlandse overheid specifieke beleidsplannen inzake criminaliteitsbestrijding bij allochtonen die enkel gericht zijn op culturele factoren?
Van Gemert: Nee.
Zouden zulke plannen nuttig zijn?
Van Gemert: Ik zou er geen voorstander van zijn. Uiteindelijk zijn onderwijs en werkgelegenheid doorslaggevende factoren, en moet je toch daarop blijven focussen.
Kunt u op basis van uw veldonderzoek concrete maatregelen noemen, die de jongens die u gevolgd hebt, vooruit zouden helpen?
Van Gemert: Goede voorbeelden in de schijnwerper plaatsen. Vele jongens hebben niemand aan wie ze zich kunnen optrekken, aan wie ze zich kunnen spiegelen. Laat Marokkaanse jongeren op televisie vertellen wie ze zijn en wat ze doen. Die prijzen voor jonge Noord-Afrikaanse auteurs, zoiets geeft een enorme impuls. Geef ze positieve rolmodellen. Timmer die valkuilen tussen school, straat en thuis, waar ik het zo-even over had dicht. Zorg voor een goede advisering op school – te veel Marokkaanse jongens volgen opleidingen onder hun niveau. En zorg voor mogelijkheden op de arbeidsmarkt.
Met permissie, zijn die maatregelen geen vanzelfsprekendheden?
Van Gemert: Ik heb ook geen beleidsonderzoek gedaan, ik heb een wetenschappelijk onderzoek gedaan, dat louter beschrijvend is. Maar het mag klinken alsof mijn kleine broertje die dingen zou kunnen verzinnen, dat maakt het niet makkelijker om het in de praktijk ook gedaan te krijgen!
Zou u uw onderzoek met even weinig schroom hebben uitgevoerd in België, waar het Vlaams Blok een belangrijke politieke factor is?
Van Gemert: Nee. In België zou het meer op eieren lopen zijn. Bij jullie moet je goed weten wat je wil zeggen en wat je niet wil zeggen. Voor de wetenschap is het natuurlijk een slechte zaak, maar je doet je onderzoek niet in een politiek vacuüm.
Hoe kan je vermijden dat extreem-rechts een onderzoek als het uwe recupereert? Heeft u raad voor uw collega Marion van San, die in opdracht van onze minister van Justitie een vergelijkbaar onderzoek gaat uitvoeren?
Van Gemert: Als wetenschapper moet je natuurlijk in de eerste plaats zo nauwkeurig mogelijk opschrijven wat je hebt vastgesteld. Ik zou er bewust voor kiezen om ook meteen te onderzoeken hoe je de culturele verschillen die aanleiding kunnen geven tot criminaliteit beleidsmatig kunt aanpakken. Zo geef je extreem-rechts geen vrij spel. Ik zou ook de personen die ik onderzoek, nadrukkelijk als mensen portretteren. Criminologisch onderzoek is vaak gebaseerd op politiebestanden, op anonieme cijfers en statistieken. Die zijn veel gemakkelijker te gebruiken en te misbruiken voor beeldvorming.
Frank van Gemert, “Ieder voor zich. Kansen, cultuur en criminaliteit van Marokaanse jongens.” Uitgeverij Het Spinhuis, 1998, 265 blz.
Christine Albers