Ooit had het Falconplein in Antwerpen nationale roem, met dank aan de vele Russische namaakwinkels. Rond de eeuwwisseling vlogen ze eruit. Alles zou voortaan anders worden. Onze reporter keerde weer naar het voormalige Rode Plein en vond er negen nachtwinkels, veel Roemenen en het reclamebureau dat Bart De Wever zijn grootste triomf bezorgde.

Er zijn plaatsen waar het leven er altijd iets morsiger uitziet. Het Falconplein in Antwerpen is er zo een. Het is de toegangspoort tot de rosse buurt. Zelfs op een onschuldige donderdagavond, om negen uur, zie je er een scène die zo in een B-western zou kunnen. Of beter: een B-oostern. Een Audi Cabrio met Roemeense nummerplaat stopt met veel lawaai. Een gespierde man met veel gel en nog meer jare in zijn kapsel stapt uit, samen met drie kortgerokte lichtekooien. Ze wandelen een huis in. Aan de overkant van het lege plein rijdt een ijskar, ook met een vreemde nummerplaat. Op de gele deuren staat ICE CREAM FOR EVERYONE.

Zes uur later zie ik de ijskar opnieuw. Het plein staat vol, het is drie uur ’s nachts, maar niemand koopt ijs. Mensen drinken en praten. In het Marokkaans en Roemeens, vaste voertalen op het Falcon.

Ik leerde het plein twintig jaar geleden kennen. In de theaterzaal van De Zwarte Komedie, om de hoek, speelden ze Het Rode Plein. Bert Verhoye was toen nog maître d’orchestre van de Komedie en ook een beetje de chroniqueur van het Schipperskwartier.

Het Rode Plein ging over een Russisch meisje dat door haar oom Wasili naar Antwerpen was gelokt. Op het Falconplein keek ze haar ogen uit. ‘De vrienden van oom Wasili verkochten allemaal hetzelfde als oom Wasili. Grote vergulde klokken, glinsterende trainingspakken van Odidas, kostuums van Ludo Boss. En T-shirts, miljoenen T-shirts. In een winkel zag ik decoraties van het Rode Leger. Hoe weinig eer moet je hebben om je eretekens te verkopen?’

Zo zag het Falconplein er in 1996 uit: een plein vol Russische namaak. De bazen waren eigenlijk Georgische Joden. Hun vaders waren eind jaren zeventig op het Falconplein neergestreken. Ze palmden er lege huizen en kroegen in en begonnen er met hun namaakwinkels. Eerst nog voor de Russische zeelui, die een speciale toegangspas hadden. Midden jaren tachtig openden hun winkels voor iedereen. Ook het Falconplein deed mee aan de perestrojka en kreeg nationale roem. ‘Wat daar gebeurde, was uniek in de wereld’, zegt Verhoye. Hij kocht er weleens een gekopieerde plaat: ‘De Witte’ van The Beatles bijvoorbeeld. Back in the USSR van Paul McCartney, met Russische lyrics.

‘Ze verkochten nooit rommel aan ons’, vertelt een buurtbewoner. ‘Alleen aan toeristen. Toen die ontevreden terugkeerden, waren ze al van plaats veranderd op het plein.’ Een vertegenwoordiger van de zelfstandigen zei toen ‘dat de Antwerpse handelaars beter een voorbeeld zouden nemen aan de Georgiërs. Zij lieten de prijs nooit zakken en waren tenminste solidair.’

De werkelijkheid leek, ter hoogte van het Falcon, meer op een zwarte komedie. Maar koosjer waren die Georgiërs dus nooit.

Het theaterstuk Het Rode Plein was gebaseerd op een krantenartikel over een tapijthandelaar van het Falconplein, die er in zijn achterkamers een prostitutienetwerk opna hield. In die lokalen werd wel meer gezondigd, van afrekeningen tot mensenhandel. Het Falconplein was het vossenhol van de Georgisch-Russische maffia in België. Toen later ook de Albanezen op het plein arriveerden, werd de sfeer helemaal top. ‘Groetjes uit de Bronx’, schreef Verhoye in 1999. ‘Op het Falconplein knallen de schoten en flikkeren de messen.’

De Antwerpse politie had in die dagen een cel ‘Falcon’. Overal, tot in de Wetstraat, werd er gediscussieerd over wat er met het plein moest gebeuren. Rond de eeuwwisseling werd het Falcon opgekuist, onder de codenaam Faucon. 110 ton aan namaakgoederen werden in beslag genomen. Verhoye: ‘De Georgiërs waren woest. “Gestapo!”, schreeuwden ze. “Holocaust!”. In de krant schreef ik dat het behoorlijk schunnig was om die woorden te gebruiken, als je eigenlijk bezig bent om mensen een oor aan te naaien. Die zin namen ze mij in het Joodse milieu bijzonder kwalijk.’

Het plein liep weer leeg, maar de ambities waren groot. ‘Binnen tien jaar zal het Falconplein er helemaal anders uitzien’, zeiden de gezagsdragers toen. De toekomst beloofde biomarkten en koffiebars. ‘Het wordt een verleidelijk stukje Antwerpen.’

Het plein werd heraangelegd en er kwamen nieuwe bewoners. Alle resten van het verleden moesten worden weggeveegd. Een schepen stelde zelfs voor om het plein om te dopen in het ‘Henry Van de Veldeplein’. Een oude buurtbewoner hing een papier op zijn raam: ‘Huis laten staan aub, ik ben even naar de bakker.’ Alleen het frietkot mocht blijven van het stadsbestuur. ‘Dat staat symbool voor onze nieuwe aanpak. Wij breken geen frietkoten af.’

Tien jaar later is het frietkot allang gesloopt. Net als de rest van de ambities, zo lijkt het toch. Op het plein staat vooral veel te koop en te huur. Heel wat van de nieuwe pioniers zijn vertrokken. Zoals Cayetano Cuesta, een Spanjaard die vijftien jaar geleden op het Falcon belandde door de liefde. ‘Er kwamen allemaal jonge gezinnen wonen op het plein. We schilderden onze gevels en er was hoop.’ De verhalen over de maffia had hij alleen maar van horen zeggen. Hij organiseerde mee het festival Falconplaya, om het plein weer een goede naam te geven.

Twee jaar geleden verliet Cayetano ontgoocheld het plein. Om veel redenen, maar ook door de verloedering. ‘Het Falconplein is geen plein waar ik mijn kinderen wil zien opgroeien. Ik ben niet de enige.’

Ook andere vertrekkers vertelden me dezelfde verhalen over wilde nachten met vechtpartijen. En ochtenden vol glas van flessen, gebroken ruiten en dromen. ‘U moet eens tellen hoeveel nachtwinkels er zijn op het plein.’

Ik heb ze geteld: negen.

Niet iedereen is vertrokken. Dennis Troost runt al zes jaar het reclamebureau Yellow Submarine op het plein, maar woont al langer in de buurt. ‘Gisteren kwam ik een oud ventje tegen. “Ik zoek een scheerapparaat”, zei hij. “U bent tien jaar te laat”, antwoordde ik.’ (lacht)

Troost verdedigt zijn plein met verve. Hij wou niet in een gepolijste buurt wonen, daarom kwam hij naar hier. Voor de avonturen én de kleuren. ‘Om acht uur ’s morgens en ’s avonds wisselen de hoeren van shift. Je ziet ze komen en gaan, alsof ze naar de fabriek gaan.’ Alleen al voor dat soort scènes woont en werkt hij hier graag.

Falcon heeft twee gezichten, zegt hij. ‘Overdag is het een rustig plein, ’s nachts lijkt het soms op Sodom en Gomorra. Antwerpen is dan uitgestorven en heel wat dronkaards komen naar de hoerenbuurt. Om vier uur ’s nachts lopen soms nog tientallen mensen op het plein. Je kunt er dan gemakkelijker drugs kopen dan een pizza.’

Hij ziet er de romantiek van in, maar het blijft een wankel evenwicht. ‘De eerste jaren na de heraanleg ging het, weliswaar traag, vooruit. De laatste jaren gaat het opnieuw de verkeerde kant uit, vind ik. De onderwereld wint terrein. Ze proberen weer greep op het plein te krijgen. Alsof het Falconplein verworven territorium is. Onlangs kwam er weer een goktent in de plaats van een restaurant: een verzamelplek van flink uit de kluiten gewassen Oost-Europeanen. En ik heb helemaal niets tegen nachtwinkels, integendeel, maar negen op één plein? Je hoeft niet gestudeerd te hebben om te weten dat dat dekmantels zijn. Net als al die bars waar nooit iemand zit.’

Eén moment vergeet Dennis nooit: een incident een paar maanden geleden. ‘Na een vechtpartij tussen een Roemeen en een Iraniër, viel een dode en een zwaargewonde.’ Naast het levenloze lichaam lag een vuurwapen, twee messen, een hakbijl, een honkbalknuppel, metalen staven en een ploertendoder. Even daarvoor waren ook al twee studenten verdwenen op het Falcon: Steven Mboyo Bakenda en de Bask Hodei Egiluz Diaz. De eerste werd vermoord uit het Vijfde Havendok gevist, de laatste hebben ze na 3200 uren zoeken nog niet gevonden.

Dag politie, is het Falcon onze eigen Bermudadriehoek?

‘Nee’, zeggen ze. ‘We geven geen aparte criminaliteitscijfers over het plein, maar ze zijn stabiel gebleven. We voeren daar ook regelmatig controles uit. Vorige maand werd er nog een café gesloten na klachten over nachtlawaai, vechtpartijen, drugsgebruik en -handel.’

Een grote verrassing is dat niet. De laatste maanden staan er veel Roemeense meisjes achter de ramen. Dat schuift beter dan de 200 euro per maand die ze in hun land verdienen. ’s Morgens worden ze afgezet door pooiers en loverboys, in een chique wagen. Af en toe blijft er een plakken.

Maar niet elke Roemeen op het plein is een maffioso. De meesten zijn hardwerkende, euh, Roemenen. Zoals Stefan, de sympathieke uitbater van restaurant La Romanesc. ‘In het begin was het moeilijk’, zegt hij. ‘Maar de zaken draaien steeds beter. Zeker nadat ik de blauw-geel-rode vlag heb uitgehangen. Vooral ’s avonds komen er veel Roemenen.’

Sommigen hebben ook een tattoo. Van Tattoo Eddy, al eeuwen een legende in de buurt. Al heeft hij nu ook een concurrent: een Roemeen, de tattooroemeen. Zoiets als de frietchinees. ‘Die gast is al eens komen vragen of hij wat materiaal mag hebben. Dat zag ik niet echt zitten. (grijns) Die Roemenen zijn wel een hechte gemeenschap. Wanneer klanten mijn prijs te hoog vinden, worden ze buiten opgewacht door een paar Roemenen. Die nemen hen mee naar de tattooroemeen.’

De Roemeense invasie van Falcon is eigenlijk geen nieuws. Het plein is altijd in handen van vreemd volk geweest. In de 14e eeuw al telde de Italiaanse zakenman Falco de Lampage zijn winst toen hij het plein voor eeuwig kocht. Het werd naar hem vernoemd en hij stichtte er een klooster voor de falcontinnen, die in vastgoed deden. Later bouwde Napoleon er een kazerne en tijdens de Eerste Wereldoorlog vloog een Duitse zeppelin over, om er een paar bommen te droppen.

In de jaren dertig bezocht de Waalse journalist Carel de Poorter het Schipperskwartier. Hij beschreef zijn avonturen in ‘Les demi-grues, la vie nocturne à Anvers dans les bas-fonds du port’. In dat boek komt hij Duitse cocaïnedealers en ander raar volk tegen op en rond het Falconplein. Het was walk on the wild side, daar in de jaren dertig. De Poorter stapt ook binnen bij een Chinees.

Die is er nog altijd, in een uithoek van het plein, aan de Verversrui. Volgens de overlevering zou Wah Kel de oudste Chinees van het land zijn. Het is zeker de beste. Alleen al het oude decor is een belevenis. Aan elke tafel is een drukknop, om de Belgische eigenares Sabina Begier te roepen. ‘De grootvader van mijn man is bij toeval op het Falconplein verzeild’, zegt ze. ‘Hij wou emigreren van China naar Amerika, maar onderweg is zijn boot tot zinken gebracht door een Duitse onderzeeër. Via Parijs belandde hij in Antwerpen.’

Daar werd Sabina veel later verliefd op zijn kleinzoon. ‘Ik was zeventien en moest echt vechten voor onze relatie. Die Chinezen zijn alleen uit op seks, zei iedereen. Het zijn gokkers. Nonsens, we zijn al meer dan dertig jaar gelukkig samen. Hij is de braafste man van de wereld.’

Ook met de Roemenen heeft ze geen problemen. ‘Ik weet natuurlijk niet wat ze ’s nachts uitvreten, maar overdag zijn het vriendelijke jongens. Met de Russen had ik destijds ook geen probleem. Als ze hier binnenkwamen, was het groot feest. Ze waanden zich de koningen van het Falcon, maar betaalden wel. Toen ze zijn vertrokken, heeft iedereen dat zwaar gevoeld.’

Naast Wah Kel is de praktijk van dokter André Wildiers. Iemand die, net als de Chinees, ook alle revoluties van dit plein overleefd heeft. Al vijfendertig jaar houdt dokter André hier consultatie. ‘Op het plein moet je een ander soort geneeskunde uitoefenen’, zegt hij. ‘Van de tien patiënten die in mijn wachtzaal zitten, spreken er misschien twee Nederlands. De meesten zijn passanten, die ik daarna nooit meer zie. Zeker de prostituees blijven maar een paar maanden. Sommigen komen ook met problemen die ze niet tegen hun huisarts durven te zeggen. Ze redeneren: die man zit op dat plein, die zal wel wat gewoon zijn.’

‘Wat is uw diagnose van het plein, dokter?’

‘De mensen zeggen altijd dat het vroeger beter was. Maar ik heb de tijd nog meegemaakt dat dit een plein van zeemannen was. De dronken ruzies die de Griekse en Scandinavische zeelui uitvochten, waren ook niet min. Daarna kwamen de Russen. Speciale mannen. Ik vergeet nooit dat iemand honderd dollar op tafel legde. “Dokter, u moet mijn naturalisatieformulier tekenen.” Ik begon te lachen. Toen haalde hij zijn revolver boven. Ik bleef lachen. “Dit is een dokterspraktijk, geen saloon.”‘

Vandaag lijkt het plein nog altijd wat op de Far West, zegt de dokter. Niet door al die vreemde volkeren, wel door vastgoedprojecten. ‘Mensen die in zo’n chique appartement wonen, zeggen mij soms: “Dokter, wat is dit voor een plein. Die hoeren moeten weg.” Ik ben het daar niet mee eens. Je kunt toch geen stad willen voor alleen rijke mensen. Hier lopen een vijftigtal transseksuelen. Allemaal mensen met verwrongen levens, die vaak geopereerd zijn door een charlatan. Op het plein vinden ze troost bij elkaar. Zij zorgen niet voor overlast, net zomin als de prostituees.’

‘Eigenlijk’, zegt de dokter, ‘heeft elke stad een Falconplein nodig. Een wat morsig plein met wat ambiance. Iedereen heeft hier ook een bijnaam. Mensen spreken over ‘den Danny’ of ‘de Jos’, maar zij heten niet zo. Dat bewijst dat er nog altijd een groot sociaal weefsel is. Veel meer dan in een eenzaam blok op Linkeroever.’

Aan de overkant van de straat zie ik een etalage waarin tientallen kabouters staan. Sommigen maken het V-teken, anderen steken hun middelvinger op. Dit is het kantoor van het andere reclamebureau van het plein, Brandhome, dat Bart De Wever in 2014 aan zijn ultieme verkiezingsoverwinning hielp. Baas Erik Saelens schreef een boek over die triomftocht, met dank aan de kabouters. In zijn boek vertelt hij ook waarom hij op het Falconplein woont. ”s Avonds schijnen de helder oranje lichten van Brandhome midden tussen de oude neonlichten. Veel unieker en bruisender kan een locatie niet zijn. Ga er maar eens kijken.’

Doen we, maar Saelens is er vandaag niet. Ook de mensen van het plein kennen hem niet, zeggen ze. Ze zien af en toe iemand uit een grote wagen met chauffeur stappen.

Ik wandel de hoek om, naar de Leguit. Bijna veertig jaar was hier de prachtige zaal van De Zwarte Komedie. Je waande je er altijd in de cabarets van het Berlijn van het interbellum. Het stadsbestuur had minder gevoel voor humor en zegde vorig jaar het huurcontract op. Ze gooien de zaal nu op de vastgoedmarkt, zoals zoveel hier.

Ik moet denken aan die warme avond in 1996, toen ik er Het Rode Plein zag. Er speelde ook een Jood uit Oekraïne mee, Valeri Chackman. Een man met een Falconpleinverhaal. Bert Verhoye had hem hier ontmoet. ‘Hij was dirigent van het prestigieuze Staatscircus van Moskou. Toen hij tijdens een tournee in België was, hadden zijn vrienden hem gezegd: “Probeer daar te blijven, want in Oekraïne hangt een antisemitische sfeer.” Hij klopte aan bij het OCMW – Bob Cools was nog voorzitter – maar kreeg geen steun. Bleek dat hij ook accordeon kon spelen. Ik vroeg hem of hij niet wou meedoen in Het Rode Plein. Het stuk ging in première. Tijdens de pauze zag ik hem zitten. Lijkbleek. “Wat scheelt er?'”, vroeg ik. “Bob Cool, Bob Cool”, trilde hij. “Bob Cool zit op de eerste rij. Ik durf niet meer te spelen.”

“Maak u geen zorgen”, antwoordde ik. “Als Bob Cool hier buiten wandelt, is hij u vergeten.”‘ (lacht)

Chackman deed nog een paar maanden mee met Het Rode Plein en is daarna vertrokken uit Antwerpen. Niemand weet welke kleur het plein heeft waar hij nu rondhangt. En of hij soms nog de blues van het Falcon speelt, zoals tijdens die heerlijke aprilavond in 1996. De blues van het plein van de patsers en de passanten, waar alles en iedereen tijdelijk is.

DOOR STIJN TORMANS, FOTO SASKIA VANDERSTICHELE

‘Glinsterende trainingspakken van Odidas, kostuums van Ludo Boss. En T-shirts, miljoenen T-shirts.’

‘Je kunt er ’s nachts gemakkelijker drugs kopen dan een pizza.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content