In de steden Goma en Bukavu wordt gegraven en gebouwd dat het een lieve lust is. Niet voor de gewone Congolezen, maar voor de machtigen die goed geld hebben verdiend aan de oorlog. Een reportagevanuit Kivu.

Wie, komend van de Congolese grenspost Grande Barrière, ’s avonds de weg naar Goma in rijdt, beleeft de verrassing van zijn leven. De brede laan baadt in een zee van licht! ‘Een geschenk van Kabila’, grinnikt onze gastheer die zelf amper zijn ogen durft te geloven. ‘Om de Rwandese president Paul Kagame goed te kunnen ontvangen, die hier vorige maand geweest is.’ Spiksplinternieuwe verlichtingspalen, zonder één enkele kapotte lamp en dat in Congo, het lijkt te mooi om waar te zijn. Verderop in het centrum schalt vrolijke muziek uit de luidsprekers, in de winkeltjes verdringen zich honderden mensen, auto’s en chukudu’s (houten steppen waarmee zware vrachten worden vervoerd) rijden af en aan. Is dit de ‘verkrachtingshoofdstad’ die de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Hillary Clinton amper een paar dagen eerder tot tranen toe heeft bewogen? Is dit hetzelfde Goma dat eind vorig jaar bedreigd werd door de rebellen van Laurent Nkunda? Vóór we van onze verwarring zijn bekomen, floept het licht uit. Hier en daar begint een noodaggregaat te ronken. Zo kennen we Congo weer. De elektrische stroom komt pas ’s anderendaags terug. Voor een halfuurtje.

Maar de schizofrene indruk blijft. Het handelscentrum van Goma, de hoofdstad van Noord-Kivu, is zeven jaar geleden bedolven onder een lavastroom van de vulkaan Nyiragongo . Alle huizen verdwenen. De inwoners hebben hun stad 15 meter hoger weer opgebouwd. Over de lava werd een laagje asfalt gelegd. Niets herinnert nog aan de ramp, behalve hier en daar een dak dat boven de nieuwe ‘weg’ uitsteekt. Het verkeer is druk, de activiteiten zijn talrijk. Net zoals overigens in de zusterstad Bukavu, hoofdplaats van Zuid-Kivu, aan de andere kant van het meer. Niets doet hier vermoeden dat in het binnenland nog altijd gemoord, geplunderd en verkracht wordt. Althans niet op het eerste gezicht. Want zowel in het door Clinton bezochte ‘Heal Africa’-ziekenhuis in Goma als in het beroemde Panzi-ziekenhuis in Bukavu worden nog alle dagen nieuwe slachtoffers van seksueel geweld opgenomen. De bevolking van beide steden is de afgelopen maanden met vele duizenden aangegroeid: vluchtelingen die voor het geweld op de loop zijn gegaan en een onderkomen zoeken bij familieleden, die nauwelijks zelf middelen van bestaan hebben. Hoeveel het er precies zijn, weet niemand. De honderden humanitaire organisaties die in Kivu werkzaam zijn en de lokale autoriteiten weigeren ook maar iets voor ze te doen, omdat ze vinden dat vluchtelingen zo dicht mogelijk bij hun eigen huis opgevangen moeten worden.

Niettemin wordt in Goma en Bukavu getimmerd en geklopt, gegraven en gebouwd dat het een lieve lust is. Niet voor de verschoppelingen, maar voor de nieuwe rijken. Want aan de oorlog wordt goed geld verdiend. Een van die nieuwe rijken is Tango Fort, de bijnaam van generaal Gabriel Amisi, die zopas een voetbalclub heeft gekocht voor twee miljoen dollar plus wat gronden om villa’s op te bouwen. Tango Fort is een Tutsi, die tijdens de oorlog met Rwanda (1998-2003) de zijde van de bezetter heeft gekozen. Samen met Laurent Nkunda voerde hij in die tijd een schrikbewind in Kisangani. Na de oorlog kreeg hij een hoge functie in het nieuwe regeringsleger. Eind 2007 voerde hij het bevel over de troepen, die een eind moesten maken aan de rebellie van zijn oude maat Nkunda. Tango Fort had toen de beschikking over splinternieuw materieel ter waarde van twintig miljoen dollar. Dankzij zijn verraad kon Nkunda al dat materieel buit maken en en passant een paar honderd soldaten vermoorden. Het stelde hem in staat een nieuw offensief te beginnen en grote delen van Noord-Kivu onder de voet te lopen. Tango Fort werd niet gestraft. Integendeel. Hij is nu chef van de landmacht. Wat maakt deze man zo ongenaakbaar? Radio Trottoir geeft het antwoord: hij is afkomstig uit hetzelfde dorp als de moeder van president Joseph Kabila.

Ook burgers laten zich niet onbetuigd. Nemen we het geval van Modeste Bahati Lukwebo, ooit nog minister van Begroting geweest onder Mobutu en na diens val veroordeeld wegens fraude. Drie jaar geleden werd hij tot volksvertegenwoordiger verkozen. Tot vorig jaar was hij quaestor van het parlement. Nu bouwt hij twee vijfsterrenhotels: eentje in Goma en eentje in Bukavu. Modeste is ook de gelukkige bezitter van verschillende villa’s aan het Kivumeer.

Hij is niet het enige spook uit het verleden dat nog springlevend blijkt te zijn. Een kleine twintig kilometer ten zuiden van Bukavu wappert een reeks vrolijke vlaggen met de letters UDEMO. In de letter O is een bekend symbool verwerkt: de fakkel van wijlen Mobutu’s eenheidspartij. UDEMO staat voor Union des Démocrates (!) Mobutistes en is het vehikel waarmee Nzanga Mobutu zich een plaats onder de zon probeert te verwerven. Deze 39-jarige zoon van de overleden dictator is momenteel vicepremier in de regering-Kabila en gehuwd met Cathy Bemba, zus van de gewezen krijgsheer Jean-Pierre Bemba, die in Den Haag vastzit in een cel van het Internationaal Strafhof. Toen het huwelijk werd ingezegend heeft vaderlief duizenden gasten uit zowat de hele wereld op zijn kosten naar het feest laten overvliegen. De zoon schijnt een aardje naar zijn vaartje te hebben. De vlaggen aan de weg naar Bukavu bakenen een terrein af van 25 hectare, waarop Mobutu junior grootse dingen wil realiseren: een aantal boerderijen, een sportstadion en… een wildpark. Apen en slangen zijn al ter plekke.

In dit rijtje nieuwe rijken mag natuurlijk de president zelf niet ontbreken. Net als de papa van Nzanga deed, koopt ook Kabila in Congo’s voornaamste steden protserige residenties. In Goma beperkt hij zich voorlopig tot vijf villa’s aan het Kivumeer, waarvoor hij exorbitante bedragen heeft geboden. Een van de eigenaren, een Belg, is op die manier twee miljoen euro rijker geworden.

Tin en wolfram

De vraag is natuurlijk: waar komen al die fortuinen vandaan? Voor een gedeeltelijk antwoord volstaat het de blik naar de lucht te wenden. Kleine vliegtuigjes vervoeren er grote rijkdommen. Ze verzorgen bijvoorbeeld de route Walikale-Goma. In Walikale ligt de grootste tinmijn van Congo. Het erts wordt er uit de grond gehaald door creuseurs, artisanale mijnwerkers. Vaak zijn het kinderen. Om hun werk te kunnen doen, hebben ze toelating nodig van de eigenaar. Die vraagt daar geld voor. Van wat ze opgraven, moeten ze aan diezelfde eigenaar 60 procent afstaan. De overige 40 procent mogen ze ten eigen bate verkopen, maar het zijn de opkopers die de prijs bepalen. Meestal is dat een schijntje. Die opkopers zetten het goedje dan op het vliegtuig naar Goma, waar het verder wordt verhandeld door zogenaamde comptoirs. Zo komen het tin of andere grondstoffen zoals coltan, wolfram en goud, terecht bij bedrijven over de hele wereld, maar toch vooral in België. Het is op die manier dat er grof geld wordt ‘verdiend’. Door de uitbuiting van de mijnwerkers zijn de kosten voor de handelaars minimaal en de winsten maximaal. Het is in de netwerken achter deze illegale exploitatie dat de nieuwe rijken zitten.

Maar er is meer. De meeste mijnen worden gecontroleerd door gewapende groepen van allerlei slag. Zij heffen ’taksen’ op de productie, het vervoer en de handel van en in de grondstoffen. Van de opbrengst kunnen ze niet alleen in hun levensonderhoud voorzien en hun bewapening op peil houden, maar ook nog ruime winsten opstrijken. De meest bekende van die milities is momenteel de FDLR ( Forces Démocratiques pour la Libé-ration du Rwanda), waarmee Rwandese Hutu-rebellen worden bedoeld, die de streek van Kivu nu al jaren onveilig maken. Het gaat om restanten en/of nakomelingen van de vluchtelingen die na de genocide in Rwanda (1994) massaal de grens met Congo zijn overgestoken en nooit naar hun land zijn teruggekeerd. Ze hebben een zeer groot aandeel in de moorden en verkrachtingen, waarmee de bevolking van Kivu wordt geterroriseerd. Een drietal maanden geleden is het Congolese leger de operatie Kimia 2 begonnen, waarvan de bedoeling is eens en voor altijd af te rekenen met de FDLR. Zo is bijvoorbeeld de 10° Brigade erin geslaagd een aantal mijnen op de FDLR te veroveren. Die brigade wordt geleid door generaal Patrick Masunzu, net zoals Tango Fort een Tutsi, maar wel één met een heel andere voorgeschiedenis. Ten tijde van de oorlog koos hij partij tégen de Rwandezen. Een loyale Congolees dus. Zijn manschappen doen nu precies hetzelfde als wat de FDLR deed: ’taksen’ heffen op de mijnexploitaties. Masunzu vindt dat prima maar dan op één voorwaarde: dat een percentage aan hem wordt afgedragen. Volgens goed ingewijde bronnen gaat het om miljoenen dollars.

Maar het kan ook anders, althans zo lijkt het. De Canadese multinational Banro heeft zich gemeld om aan professionele mijnbouw te doen. De firma heeft een goudader ontdekt van 210 kilometer, die loopt van Twangiza (ten zuiden van Bukavu) tot in de provincie Maniema. Het gaat om een miljoeneninvestering, maar de winstvooruitzichten zijn navenant. Banro maakt zich sterk 1 miljoen kilo goud uit de grond te kunnen halen. Tegen de huidige marktwaarde van zo’n 1050 dollar per ounce is dat uiteindelijk goed voor 10 miljard dollar winst die richting Toronto kan vloeien. Daar wil Banro graag iets voor terugdoen. 13 miljoen dollar om een dorp van 750 inwoners te verplaatsen en de belofte om 800 illegale creuseurs in dienst te nemen en er échte mijnwerkers van te maken. En er is nog meer: 4 procent van de winst zal worden besteed aan de aanleg van wegen en bruggen en de bouw van scholen en ziekenhuizen, zodat de bevolking er ook wat aan heeft. Alleen: volgens Banro’s eigen persmededeling zal dat geld aan de Congolese regering worden doorgestort, zodat zij die werken kan uitvoeren. In het Congo van vandaag betekent zulks dat het geld zal verdwijnen en de bevolking er helemaal niets van zal zien. Bovendien: het gebied waar de mijn moet komen, is niet veilig. De FDLR is weliswaar verdreven maar doet nog regelmatig invallen. Dat kan volgens mensen die het gebied goed kennen maar één ding betekenen: Banro zal ‘zaken’ moeten doen met de FDLR om zijn activiteiten veilig te stellen. ‘Taksen’ betalen dus. Zo slaat Banro twee vliegen in één klap: het draagt bij aan de bouw van nieuwe villa’s en luxehotels en bestendigt tegelijkertijd de oorlog en dus het lijden van de bevolking.

Copernicaanse revolutie

Officiële verklaringen over Kimia 2 zijn altijd zonnig maar nooit waar: de FDLR is uit zijn bases verdreven, vele duizenden rebellen zijn teruggekeerd naar Rwanda of staan op het punt dit te doen. Een bezoek aan Kalehe (50 kilometer ten noorden van Bukavu) bewijst dat de werkelijkheid anders is. De ‘ chef du territoire’ is ongemeen somber. Steeds meer mensen vluchten voor het geweld en worden of bij fa-milies of in kampen ondergebracht. Die kampen zijn niets meer dan hutjes van blaren en takken, waaronder tijdens het regenseizoen (dat rond deze tijd begint) niet eens beschutting te vinden is. Al die vluchtelingen zijn boeren, die nu niets meer produceren. Er dreigt hongersnood, zucht de chef. Hij weet ook precies hoe het komt. De FDLR trekt zich terug op de hoogvlaktes en in de wouden, waar ze het terrein kennen als hun broekzak. De Congolese soldaten, vaak uitgehongerd en slecht uitgerust, komen uit andere streken van Congo en worden letterlijk voor de aap gehouden. Vele van die Rwandese Hutu’s zijn brave mensen, die jarenlang in vrij goede verstandhouding met de autochtone bevolking hebben samengeleefd, zegt hij. De geweldenaars zijn alles bij elkaar maar een kleine minderheid. Maar die harmonie is nu zoek. Ook de gewone Hutu’s voelen zich geviseerd door Kimia 2. Daarom wreken de FDLR-strijders zich op de burgers, die hen ‘verraden’ hebben. Wreken staat dan voor: moorden, plunderen, platbranden, verkrachten, op vaak ongemeen gruwelijke wijze. De Congolese regeringssoldaten doen precies hetzelfde: zij wreken zich omdat de dorpelingen met de Hutu’s hebben geheuld…

Op onze vraag wat de Congolese regering doet aan het vluchtelingenprobleem slaat de chef de ogen ten hemel en mompelt: ‘Het dossier is erg ingewikkeld.’ Als we de kampen bezoeken, blijkt wat die woorden betekenen: de regering doet niets. Ab-so-luut niets. Ze rekent voor hulp en bijstand volledig op de humanitaire or-ganisaties. ‘Wat wil je’, zegt Marti Waals, hoofd van het Belgische Memisa (‘hulporganisatie voor MEdische MIssieSAmenwerking’) die ons in de kampen rondleidt. ‘Als wij het niet doen, komen die mensen gewoon allemaal om.’ Dus deelt Memisa noodkits uit met levensmiddelen en essentiële benodigdheden om te overleven. Op zich niets spectaculairs, ware het niet dat Memisa dit doet via Vision d’Espoir. En die organisatie heeft haar naam niet gestolen.

Vision d’Espoir is nog jong, letterlijk en figuurlijk: ze bestaat nog niet lang en ze is het werk van 18 jonge, gedreven Congolezen. Noodhulp is niet hun eerste zorg, dat blijkt wel als ze ons meenemen naar Kanyola, zo’n 50 kilometer ten zuiden van Bukavu. Het is een van de weinige gebieden waar het weer min of meer rustig is. Tien jaar lang was het dorp verlaten. De bewoners zijn nu teruggekeerd maar moeten helemaal van nul af aan herbeginnen. Vision d’Espoir helpt ze daarbij, getrouw aan haar filosofie dat de mensen het zelf moeten doen en niet op anderen moeten rekenen om het in hun plaats te doen. Voor Congolese begrippen een copernicaanse revolutie. Vision d’Espoir richt zich in de eerste plaats op de vrouwen. Aan de verkrachte, vaak zwaar verminkte vrouwen wordt medische bijstand verleend. Indien nodig wordt hun vervoer naar en verblijf in Bukavu door Vision d’Espoir betaald. Voor wie gezond en sterk genoeg is, worden alfabetiseringscursussen georganiseerd; een veearts komt vertellen hoe je konijnen moet houden, een nieuwigheid in een land waar de geit als grootste goed wordt beschouwd. Een econome leert hoe je goederen kunt kopen en verkopen zonder er je broek aan te scheuren, maar eraan te verdienen.

Ach, het lijkt zo weinig. Maar het is zoveel. Hier is, onder impuls van onbaatzuchtige jonge Congolezen, een samenleving bezig zich van onderaf opnieuw te organiseren. Weliswaar met financiële hulp, via Memisa, uit België. Maar voor de rest toch op eigen kracht. Het is, hoe klein ook, een straaltje. Een straaltje hoop. Een Vision d’Espoir.

Door Walter Zinzen

Door de uitbuiting van de mijnwerkers zijn de kosten voor de handelaars minimaal en de winsten maximaal.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content