Vorige week zorgde een nieuw rapport van het Rekenhof alweer voor politieke heibel. Franki Vanstapel, de Eerste Voorzitter van het Rekenhof, verbreekt het zwijgen. ‘Het is een misverstand dat we het beleid proberen te beïnvloeden.’
‘Een hoop muggenzifterij.’ ‘Een onnozele, technische discussie.’ Het zijn maar enkele van de kritieken die te horen waren nadat het Rekenhof vorige week zijn jongste rapport over het personeelsbeleid van de federale regering publiceerde. Dat het allemaal vreselijk mank loopt met de invoering van de Copernicushervorming – die de federale ambtenarij zwaar zou hertekenen -, of wat er nog van rest, was géén nieuws. Maar dat er slordig wordt omgesprongen met de personeelsbudgetten, kon niet genoeg belicht worden. Verscheidene ministers, onder wie Sabine Laruelle (MR), Peter Vanvelthoven (SP.A), Patrick Dewael (VLD) en Marc Verwilghen (VLD) gebruiken de ‘expertskredieten’ waarover hun kabinetten beschikken om naar eigen goeddunken persoonlijke medewerkers te betalen. En Johan Vande Lanotte (SP.A) en Louis Michel (MR), die aftraden als minister en respectievelijk partijvoorzitter en Europees Commissaris werden, blijven een beroep doen op twee regeringsmedewerkers, zonder dat ze daar recht op hebben.
Was dat dan aan de anders soms scherpe aandacht van de Kanselarij ontsnapt? ‘Geenszins’, zegt Didier Seeuws, woordvoerder van premier Guy Verhofstadt (VLD). ‘Aangezien er precedenten waren in het verleden (van onder meer de groenen Magda Aelvoet en Isabelle Durant, die eveneens na hun individueel ontslag hun medewerker behielden, nvdr) heeft de Kanselarij de aanstelling van die medewerkers bijna mechanisch goedgekeurd. Het bestaande Koninklijk Besluit daaromtrent zal binnen afzienbare tijd worden aangepast.’ Lees: de misstanden of het misverstand met het Rekenhof – afhankelijk van de interpretatie – zullen bij KB worden geregulariseerd. Binnenkort zal elke minister die individueel aftreedt zijn regeringsmedewerker zonder enige juridische haarkloverij en zonder probleem kunnen behouden.
Hoe ernstig nemen politici de rapporten van het Rekenhof? Johan Vande Lanotte (SP.A), die via zijn woordvoerster laat weten dat het ‘een instelling is die haar opdracht vervult’, ‘wenst verder géén appreciatie uit te spreken’. Didier Reynders, die na het rapport over de verkoop van overheidsgebouwen om de begroting in evenwicht te krijgen bergen kritiek over zich heen kreeg, heeft ‘geen tijd’ voor een interview. Peter Vanvelthoven (SP.A) heeft geen zin om zijn neerbuigende kritiek – ‘een onnozele discussie’ – nog eens expliciet te herhalen. Minister van Ambtenarenzaken Christian Dupont (PS) stuurt ons prompt door naar de premier en minister van Begroting Freya Van den Bossche (SP.A). Van den Bossche zelf is druk bezig met de analyse van ‘de omgekeerde hypotheek’, een uitvinding van Marc Verwilghen. Als enige laat zij een medewerker uitleggen dat er twee KB’s op stapel staan om de Copernicushervormingen alsnog verder door te voeren. Worden de rapporten dan toch gelezen?
Gelukkig zijn de muren van het Rekenhof bijzonder dik. ‘Het Rekenhof wil met zijn controles de openbare diensten alleen maar aanzetten om de kwaliteit van hun beheer te verbeteren’, klinkt het in de missieverklaring die in 2004 werd ingevoerd. Twaalf verslagen bracht het Rekenhof in 2006 uit op het federale niveau (www.ccrek.be). En zoals elk jaar – sinds 1989 – maakten de auditeurs ernstige kanttekeningen bij de opmaak van de begroting. Maar de hele rist striemende rapporten, die nochtans de nodige aandacht kregen in de pers, legden de bevoegde ministers gewoontegetrouw één na één naast zich neer. Ook het parlement, met uitzondering van de oppositie, roert zich nauwelijks. Waar loopt het fout? En wat vindt het Rekenhof zelf van zoveel laksheid bij een parlement, dat toch de controle op het beleid hoort uit te voeren?
Franki Vanstapel, een oudgediende van voormalig minister van Defensie Freddy Vreven (PVV) die sinds 1961 actief is bij het Rekenhof en in 2004 de eed aflegde als Eerste Voorzitter, doorbreekt het stilzwijgen dat de instelling zichzelf doorgaans oplegt.
FRANKI VANSTAPEL: We zijn een gesloten instelling en dat zal ook zo blijven, omdat onze opdracht het ons verplicht een onafhankelijk standpunt in te nemen. Maar tegelijk willen we ons ook niet afsluiten. We willen laten zien waar we mee bezig zijn, en welke gigantische evolutie we de jongste vijf jaar hebben doorgemaakt. We zijn niet langer dat oude, stugge Rekenhof van weleer, waar auditeurs in een systeem van eenrichtingsverkeer dossiers toegestuurd kregen, op basis waarvan ze rapporten moesten schrijven die ze nadien aan het Rekenhof kwamen voorleggen. We zijn een moderne auditinstelling geworden, die risicoanalyses hanteert en onderzoeksvoorstellen van auditeurs indien nodig kan bijsturen. We zien het dan ook als onze plicht om aan de burgers te tonen hoe de besteding van hun belastinggeld gecontroleerd wordt.
Hoe grondig gebeurt die controle dan?
VANSTAPEL: We zijn een extern controleorgaan, dat ertoe wil bijdragen dat de administratie en de overheidsdiensten zo goed mogelijk functioneren. We zijn er niet op uit om vernietigende rapporten te schrijven, noch om nodeloos strenge audits op te maken. Het oude adagium lex dura sed lex, de wet is hard maar het is de wet, hebben we wat afgezwakt. Sinds een paar jaar hebben we de ’tegensprekelijke procedure’ geïntroduceerd. Dat betekent dat we met de overheidsdiensten die we controleren rond de tafel gaan zitten, en hen vervolgens de tijd geven om een antwoord te formuleren op onze kritiek. Eerst mag de administratie reageren. Dan is het de beurt aan de minister. Zijn respons wordt mee in het rapport opgenomen. De grootste fout die een minister kan maken, is dan ook níét te antwoorden. Hij heeft daarvoor immers een maand de tijd, en hij kan zelfs uitstel vragen. Toch volstaat dat voor sommigen blijkbaar niet. Didier Reynders, bijvoorbeeld, reageerde wel op het rapport over de vastgoedverkoop, maar hij was te laat.
Hoe dan ook, hij legde het rapport zonder meer naast zich neer. In het voorjaar lanceert hij zelfs een nieuwe verkoopoperatie.
VANSTAPEL: We hebben nooit beweerd dat het verkeerd zou zijn om vastgoed te verkopen. Onze grootste kritiek was dat er geen kosten-batenanalyse was uitgevoerd. De gebouwen werden snel verkocht om nadien gehuurd te worden. De overheid had bedachtzamer kunnen optreden. Toch kunnen wij alleen advies uitbrengen. We kunnen onze visie verdedigen bij de betrokken commissie, en sommige ministers houden daar rekening mee – maar anderen helemaal niet. Dan kunnen we daar nogmaals verslag over uitbrengen. Maar als we een wantoestand gerapporteerd hebben die vervolgens ook aangekaart is in het parlement, en de regering volgt het advies niet, dan is dat onze zaak niet meer.
Beschikt het Rekenhof wel over voldoende bevoegdheden? De Rekenkamer van Nederland gaat bijvoorbeeld ook na of het beleid dat de ministers hebben voorgesteld wel degelijk gevolgd wordt.
VANSTAPEL: Het is moeilijk om de twee instellingen met elkaar te vergelijken. Nederland is eentalig, wij zijn drietalig. Nederland rapporteert aan één assemblee, voor ons zijn dat er zeven. Nederland doet een beroep op externe experts, wij doen dat niet. Maar het is inderdaad wel zo dat de Nederlandse Rekenkamer een fundamenteel verschillende aanpak hanteert. Ze gaat veel verder dan wij. In Nederland zeggen ze ronduit: wij willen het beleid beïnvloeden. Dat willen wij niet. Zoals gezegd werken we met een tegensprekelijkheidsprocedure, waar al heel wat kan worden besproken. Ook het vroegere voorafgaande ‘visum’, een goedkeuring van het Rekenhof om de betaling van de rijksuitgaven mogelijk te maken, wordt met de (nog niet in werking getreden) wet van de hervorming van de rijkscomptabiliteit afgeschaft. We onderhandelen veel meer met de gecontroleerde instellingen. Wij kennen dan ook niet de zware aanvaringen met de ministers die de Nederlanders kennen.
Kunt u op die manier wel voldoende bereiken met de rapporten die u schrijft?
VANSTAPEL: Het is niet aan ons om te bepalen hoe het beleid gevoerd moet worden. Het Rekenhof is geen democratisch verkozen instelling. Het is een instelling die het parlement ondersteunt bij het uitvoeren van zijn controletaak. Ieder heeft zijn eigen verantwoordelijkheid. Wij schrijven de rapporten. Maar het is aan het parlement, en niet aan ons, om de ministers ter verantwoording te roepen.
Vindt u dat u over de juiste middelen beschikt om de parlementsleden daartoe zo efficiënt mogelijk in te lichten?
VANSTAPEL: Middelen zijn er genoeg, maar ze worden niet altijd even doeltreffend aangewend. Ik zal de vergelijking maken tussen het Vlaamse en het federale parlement. Akkoord, de Vlaamse Gemeenschap is nog jong. Onze samenwerking ermee is geleidelijk aan gegroeid. Zo zijn we van bij het begin permanent betrokken geweest bij het opzetten van de Vlaamse boekhouding. Het gevolg is dat de Vlaamse Gemeenschap ons ook nu steeds weer raadpleegt, en dat in een zeer vroeg stadium. Daardoor kunnen we samen proberen problemen te voorkomen.
Dat gebeurt veel minder aan de federale kant, die ons soms verwijt dat we veel strenger zijn voor de federale overheid dan voor de Vlaamse Gemeenschap. Maar als het federale parlement een wetswijziging wil doorvoeren, zouden ze ook van tevoren vrijblijvend ons advies kunnen vragen, zonder dat we ons daarom bemoeien met het beleid. Zonder hun pen te willen vasthouden en zelf besluiten te willen schrijven, zouden we hen op problemen opmerkzaam kunnen maken. Maar we mogen natuurlijk niet te ver gaan. Zíj moeten nog altijd hun werk doen.
Voor sommigen is het Rekenhof vooral een instrument van de oppositie. Die stelt nog altijd de meeste vragen.
VANSTAPEL: Voor alle duidelijkheid: ons hof bestaat uit een college van twaalf leden, dat objectief is samengesteld. Het is onmogelijk om daarbinnen aan politiek te doen – je wordt gewoon teruggefloten. Maar het is inderdaad zo dat de oppositie – vooral dan federaal – meer aandacht heeft voor wat het Rekenhof schrijft. Nochtans hebben alle parlementsleden, ook die van de meerderheid, inzagerecht in onze dossiers. Elk parlementslid kan zelfs individueel om inzage in de dossiers van het Rekenhof vragen, al kunnen we dat wegens tijdsgebrek of om andere redenen (bijvoorbeeld privacy, nvdr) niet altijd waarmaken. We moeten erover waken dat ons prioritaire controleprogramma niet in het gedrang komt. Parlementsleden, vooral van de oppositie, komen trouwens wel 40 tot 50 keer per jaar bij ons aankloppen. En dat veroorzaakt heel wat extra werk.
Waaruit bestaat het prioritaire controleprogramma?
VANSTAPEL: We voeren financiële controles uit op de rekeningen van de federale staat, de gemeenschappen en gewesten, hun openbare instellingen en de provincies. We kijken of de rijksgelden goed worden besteed. En we gaan de wettigheid na van de publieke ontvangsten en uitgaven. Bijvoorbeeld of de wetgeving op overheidsopdrachten wordt nageleefd.
Maar een van onze kerntaken is advies verlenen bij het ontwerp van de begroting. Dat doen we sinds 1989, en het is vrij uniek in Europa. Er zijn zeer klassieke opmerkingen die steeds weer terugkomen. De doelstelling van de huidige minister van Begroting is bijvoorbeeld de begroting in evenwicht brengen. En dat vraagt jaarlijks ingrepen die budgettair niet altijd even verantwoord zijn. Telkens weer hebben we dat opgemerkt. Of daar rekening mee wordt gehouden of niet, daar hebben wij geen vat op. Het is aan het parlement om ervoor te zorgen dat die dingen worden rechtgezet.
U krijgt er kennelijk voortdurend opdrachten bij: een onderzoek naar de vzw KINT, bijvoorbeeld.
VANSTAPEL: Die opdracht ligt zwaar op mijn maag, want ze is heel moeilijk uit te voeren. Het Vlaams Parlement vraagt ons om een onderzoek te doen naar de subsidies van die vzw (het milieu-instituut waarvan prins Laurent voorzitter is, nvdr). Om te beginnen hebben we geen volledige toegang tot die vzw. Er de boekhouding gaan controleren, is dus al uitgesloten. Bovendien voert KINT slechts één boekhouding, terwijl het geld krijgt uit de drie gewesten: het Vlaamse, het Waalse en Brusselse. Hoe kunnen we dan uitmaken welke subsidies precies zijn aangewend voor welk project? En moeten we de andere subsidies niet onderzoeken? KINT krijgt behalve subsidies trouwens ook sponsoring, en daar hebben wij geen inzage in. Het Vlaams Parlement heeft de vraag gesteld en we zullen de opdracht moeten uitvoeren. Alleen betreur ik dat de andere gewesten diezelfde controle niet hebben gevraagd.
U zult ook de dotaties van de koninklijke familie moeten controleren.
VANSTAPEL: Inderdaad, net als die voor de Kamer en de Senaat. Maar als de besteding van de dotaties niet opgesplitst is op basis van bepaalde wetsartikelen, hoe en wat moeten we dan controleren? Ik betreur dat het Rekenhof hoe langer hoe meer wordt ingeschakeld op domeinen die niet tot onze kerntaken behoren. Het notariaat voeren van het patrimonium, of de mandaten van de parlementsleden, bijvoorbeeld. Volgens mij is dat geen taak voor ons. Maar er is een politieke discussie ontstaan, en het Rekenhof moet als neutrale instelling tussenbeide komen.
Om dezelfde reden is ons ook gevraagd om de leerlingentellingen uit te voeren, wat normaal een taak is van de inspecteurs. Maar het wantrouwen tussen Vlaanderen en Wallonië is zo groot dat wij het dan maar moesten doen. Een ding staat vast: als we al die extra taken moeten blijven uitvoeren zonder extra personeel, zullen we op andere onderzoeksterreinen moeten inbinden.
Er lopen nochtans belangrijke onderzoeksprojecten. Naar verluidt onderzoekt u onder meer de gevolgen van de politiehervorming op de sociale zekerheid.
VANSTAPEL: Het rapport is nog volop in ontwikkeling, en ik weet niet wat het zal opleveren. Heeft de politiehervorming geleid tot een belasting van de sociale zekerheid? En is dat van tevoren onderzocht? Het is nog te vroeg om daar al iets over te kunnen zeggen.
Hoe staat het ten slotte met het voortdurende uitstel om in ons land een standaardboekhouding in te voeren, met een debet- en een kredietzijde?
VANSTAPEL: Ik vind het bijzonder jammer dat er nog altijd geen dubbele boekhouding is. En er is al sprake van uitstel tot 2010. Het principe is nochtans bij wet goedgekeurd in mei 2003. Uit zo’n boekhouding kun je veel meer aflezen, op voorwaarde natuurlijk dat alles er ook in opgenomen is. Een omschakeling zal in elk geval heel wat werk vragen, want we werken altijd met een eenvoudige kasboekhouding. Maar de tijd dringt, want het Brussels Gewest is van 2006 al begonnen met een economische boekhouding. En ook in Vlaanderen heeft men stappen gezet. Als elk gewest met een ander systeem werkt, wordt het voor ons bijzonder moeilijk.
Nochtans zou dat boekhoudkundige trucs, zoals het ankerprincipe, bemoeilijken.
VANSTAPEL: Het ankerprincipe is op zich geen truc, het was zelfs goed bedoeld. Omdat er een tendens bestond om op het einde van het jaar het resterende geld nog snel op te maken, heeft men dat principe ingevoerd. Dat betekent dat je het anker uitwerpt naar het volgende jaar en voorlopig slechts een zeker percentage van het beschikbare geld mag uitgeven. Het gevolg is geweest dat bij bepaalde overheidsdiensten facturen systematisch niet betaald werden, wat leidde tot hoge verwijlinteresten.
De Vlaamse en de Waalse defensie-industrie mag de verwijlinteresten naar verluidt automatisch aanrekenen bij het ministerie van Defensie.
VANSTAPEL: Defensie is het enige departement dat dat doet, en eigenlijk is het een wettelijke verplichting. Het gevolg is dat defensiebedrijven hun geld bij Landsverdediging niet zullen opeisen omdat ze weten dat ze toch recht hebben op de interesten. Betekent dit dat de overheidsgelden daarmee niet goed worden besteed? Ik vrees dat het ankerprincipe vraagtekens zal blijven oproepen.
DOOR INGRID VAN DAELE/foto’s patrick de spiegelaere