De internationale recessie houdt ook de Formule-1 in een wurggreep en Ayrton Senna is bijna tien jaar na zijn fatale crash helemaal dood. En nee, wellicht komt ook volgend jaar geen Formule-1 in Francorchamps.

Silverstone 2003, bakermat van de autosport, anderhalve week geleden: doffe ellende. Althans op vrijdag, tijdens de vrije trainingen. Niet eens tienduizend toeschouwers. Een ouderwetse voetbaltopper in tweede klasse doet beter. Omdat een modale toeschouwer met een ticket voor drie dagen Formule-1 tegenwoordig een week naar Mallorca kan. In tijden van recessie telt een mens zijn centen. Ondertussen rapporteren televisiestations in het beste geval stagnerende kijkcijfers. Terwijl privé-teams als Sauber, maar vooral Jordan en Minardi, vechten om het water onder de lippen te houden. Zowat iedereen die bij de Formule-1 betrokken is, weet het zeker: de snelste sport ter wereld zit in een maalstroom van doemdenken.

Louter sportief bekeken, is er niet de minste reden voor zo’n morose cirkel- redenering, want 2003 blijkt best een aardig seizoen. Na elf van zestien Grote Prijzen stonden al zeven verschillende winnaars op het podium. Het is van 1985 geleden dat de Formule-1 nog zo’n diversiteit heeft vertoond. En met nog vijf races te gaan, kunnen nog zeven coureurs rekenkundig wereldkampioen worden: Michael Schumacher, Kimi Raikkonen, Juan-Pablo Montoya, Ralf Schumacher, David Coulthard, Rubens Barrichello en Fernando Alonso. Een mens zou zich afvragen waarom de po-pulariteit van Formule-1 op zijn minst stagneert, misschien zelfs taant.

Omdat de wereld in een recessie zit, zeer zeker. Maar er is méér aan de hand. Twee factoren stuwden de populariteit van Formule-1 met forse sprongen omhoog en promoveerden ze tot de tweede televisiesport, na de Olympische Spelen: de beklemmende duels tussen Ayrton Senna en Alain Prost in het slot van de jaren ’80. Ze reden voor hetzelfde team, McLaren, maar konden elkanders bloed drinken. En deden op het circuit aardig hun best om het ook te laten vloeien. Eind 1990 bekende Senna dat hij aartsrivaal Prost tijdens de beslissende race op Suzuka met opzet van de piste had gekegeld. Zelfs bij de bakker om de hoek werd daar toen over gepraat.

Drie jaar later maakte de populariteitsmeter van Formule-1 een tweede steile klim: Ayrton Senna reed zich voor miljoenen televisiekijkers dood. Er kwamen er prompt tientallen miljoenen bij. ‘De mensen komen naar het circuit om te zien hoe we de dood in de ogen kijken’, zei de nu bejaarde ex-coureur Stirling Moss ooit. Jaren later, toen Moss al lang was gestopt met racen omdat ze hem eens met 54 botbreuken uit een wrak hadden gepeuterd, beaamde Bernie Ecclestone diens woorden. ‘Ik vind het natuurlijk doodjammer voor die jongen, maar niettemin: de dood van Ayrton Senna was een zegen voor de populariteit van Formule-1…’

PROPERE DUELS

Vandaag, bijna tien jaar nadat Senna zijn leven voor de kijkcijfers gaf, zijn er geen bloedstollende duels meer. Bij Ferrari is het Barrichello contractueel verboden om Schumacher aan te vallen. De broertjes Schumacher mijden hommeles op de piste als een bezoek aan de tandarts. Bij McLaren is David Coulthard geen partij voor young turk Kimi Raikkkonen. Alleen bij Williams willen Montoya en Ralf Schumacher nog eens voor vuurwerk zorgen, maar het toeval wil dat ze dit seizoen zelden in elkanders buurt komen. En alle onderlinge duels tussen de tenoren zijn properder dan ooit. Want bij de geringste commotie begint de FIA, sportieve autoriteit in F-1, een onderzoek. Zelfs een maand geleden op de Nürburgring, toen Juan-Pablo Montoya buitenom langs Schumacher ging, en de auto’s elkaar even streelden. Heel terecht fulmineerde de Colombiaan: ‘Die lui snappen er niets van. Dit is wat de mensen willen zien, dit heeft Formule-1 nodig. En nu kijken ze of ze me niet kunnen straffen.’

Ook de recentste race in Silverstone symboliseerde perfect de onderhuidse aantrekkingskracht van Formule-1. Nadat rocklegende Ozzie Ozborne in Canada al was opgevoerd, en een schare topvoetballers van Real Madrid en AC Milan als vee over de startgrid van Mona-co waren gesleurd, zorgde de pr-machine van Bernie Ecclestone deze keer voor Arnold Schwarzenegger. Eddie Jordan, baas van het gelijknamige team, schilderde ondertussen een poedelnaakt fotomodel helemaal in het geel en stuurde ze rondhuppelen in zijn garage. En in de paddock was het, naar goeie gewoonte, koppenlopen op acteurs, rocksterren en toppers uit andere sportdisciplines. Maar niemand van dat mooie volkje kreeg voor mekaar wat een dolgedraaide Ierse priester wel deed: in de elfde ronde klom hij over de afsluiting en rende met zijn boodschap (‘Lees de bijbel’, stond op zijn stuk papier) naar de aanstormende bolides. Een dag later stond hij op alle voorpagina’s. En met in zijn zog, de Formule-1. Want zondag keken de helden heel even weer de dood in de ogen, zoals Stirling Moss destijds, toen ze moesten uitwijken voor de onverlaat.

NIET LANGER SEXY

In deze moderne tijden is de dood, live op televisie taboe. Maar goed ook. Maar het raakt wel de essentie van F-1. Zowel de meest wetenschappelijke onderzoeken als navraag bij uw buren in de straat zullen het bewijzen: het grote publiek kijkt tot na de start, misschien nog tot na zo’n tien ronden. En zapt weg als er tegen die tijd nog geen bloedstollende crash is geweest.

Heeft de Formule-1 een dode coureur nodig om erbovenop te komen? Natuurlijk niet. Het illustreert wél perfect dat de F-1 veel prikkels kwijt is. De sport is niet langer sexy, een begrip dat teambazen als Jordan verkeerdelijk associëren met blote meiden in gele verf. Formule-1 is té clean geworden, en hoewel we niet voor bloed aan de vangrail pleiten, zelfs het vermoeden van gevaar is verdwenen. Formule-1 is van avontuurlijk artisanaat met écht kortgerokte meisjes geëvolueerd naar een uitstalraam van de grote constructeurs met artificiële opsmuk. Constructeurs die hun vracht- en racewagens het hele weekend met glimproducten boenen, die hun coureurs leren spreken als persberichten en achter de tribunes peperdure merchandising slijten.

Toch wel onheilspellend voor de toekomst van de F-1 is dat amper één man in de paddock beseft dat er dringend nieuwe prikkels nodig zijn. Nee, geen fatale crash. Maar namen waar de heroïek van afdruipt en die de mensen weer laten dromen, bijvoorbeeld. Niki Lauda, Alain Prost, Nelson Piquet of Keke Rosberg: ze verwekten allemaal zonen die naar de twintig neigen en aan het stuur draaien, sommigen zelfs zeer goed. Het is een publiek geheim dat Bernie Ecclestone een paar van hen zo snel mogelijk in F-1 wil. ‘Het is maar een van de dingen die ik in mijn hoofd heb om de sport weer sexy te maken’, zegt de nu 73-jarige baas van Formule-1. ‘Alleen kan ik er verdomme niet aan werken, omdat ik al mijn kostbare tijd verlies met dat gehannes van de teams.’ Met de teams bedoelt hij autobouwers. Die nu al meer dan twee jaar geleden de oorlog hebben verklaard aan Bernie Ecclestone. Aan de FIA ook. Kortom, aan iedereen. Zelfs aan zichzelf, misschien.

Ecclestone moet niet klagen. Hij haalde Judas zelf in huis. Omdat hij wist dat tabak in de taboesfeer verzonk en de sigarettenfabrikanten als grote financiers vroeg of laat verdwijnen, haalde hij de constructeurs binnen als nieuwe financiers. Mercedes, BMW, Toyota, Jaguar, Renault en Honda kwamen erbij. Maar grote autobouwers hebben in hun directieraden kerels die ijverig cijferen, vooral als de recessie toeslaat. En die ergeren zich blauw aan wat Formule-1 hen kost. De teams (zeven van de tien zijn helemaal of gedeeltelijk in handen van een automerk) krijgen maar 23 procent van wat de Formule-1 vooral aan televisiegeld opbrengt. De rest vloeit naar exotische bankrekeningen van SLEC, de holding van Bernie Ecclestone. Die verdeelsleutel ligt vast in de Concorde-akkoorden, het huwelijkscontract tussen alle partijen (teams, Ecclestone en FIA), dat nog tot eind 2007 loopt. Nu willen de teams dus méér. En als ze dat niet krijgen, dan gaan ze vanaf 2008 solo, verenigd in hun GPWC, kort voor Grand Prix World Championship. Zo becijferden ze al dat ze dan een jaarlijkse pot van 330 miljoen euro onder elkaar kunnen verdelen. Dubbel zoveel als ze nu krijgen van Ecclestone.

Ondertussen rommelt het al in het GPWC-huishouden: begin mei lekte uit dat Ferrari, onmisbaar voor de F-1, een startpremie van 50 miljoen euro zou krijgen om over vijf jaar in het nieuwe GPWC-kampioenschap te rijden. Een geheime deal waarmee de kleine teams niet tevreden zijn. Vooral Paul Stoddart, eigenaar van Minardi, maakte de hoofdrolspelers het leven zuur. In het begin van het seizoen werd Minardi, Jordan en Sauber inderdaad beloofd dat de grote teams een noodfonds zouden oprichten om te vermijden dat na Prost en Arrows nog andere faillissementen zouden volgen. Dat fonds is er nooit gekomen, en dus dreigde Stoddart ermee de nieuwe technische reglementering niet mee goed te keuren. En zelfs dat hij zou opstappen. Wat in deze tijden van recessie, zonder nieuwe grote automerken die happig zijn om de ruziënde Formule-1-familie uit te breiden, de startgrid zou reduceren tot maar achttien auto’s. Te weinig.

DIVERSE IJZERS IN HET VUUR

Het bracht Ecclestone op een idee: tijdens de Grand Prix van Canada, toen het net niet tot een handgemeen kwam tussen Stoddart en McLaren-baas Ron Dennis, besliste Bernie om in Minardi te investeren, ten persoonlijken titel. Een geniale zet, want nu staat Ecclestone in beide kampen: tot 2008 is hij de baas van F-1, maar als mede-eigenaar van Minardi mag hij ook aanwezig zijn op de vergaderingen van de GPWC. Als de GPWC het dreigement om solo te gaan eind 2007 hard maakt, zit Bernie automatisch in de nieuwe Formule 1.

De heren ruziën natuurlijk wel, maar eigenlijk heeft de GPWC Ecclestone nodig. De man is namelijk eigenaar van de naam ‘Formula One’. En hoe moeten ze hun winkel in 2008 anders gaan noemen? De wereld kent inderdaad alleen maar Formule-1, een naam die op zich al tot de verbeelding spreekt. Alleen is 2008 nog vijf jaar verwijderd, en Ecclestone is de 73 al voorbij, zodat de teams snel duidelijkheid willen: ze stelden een ultimatum en willen over uiterlijk vijf maand een akkoord op papier. Anders gaan ze alleen. Alleen zonder Ecclestone? Nee. Alleen zonder SLEC. Belangrijke nuance.

Het is inderdaad niet in de eerste plaats Ecclestone die een akkoord in de weg staat. ‘Het zou allemaal veel makkelijker zijn, mochten we een oplossing vinden met die verdomde banken’, zei hij onlangs. En, in intiemer gezelschap, geeft Bernie toe dat hij in zijn carrière maar één keer blunderde: toen hij 75 procent van zijn SLEC-holding, die de commerciële rechten van Formule-1 heeft, verkocht aan mediagroep EMTV. Die op de fles ging en die aandelen doorspeelde naar Kirch Media. Dat dan weer werd genekt door de exorbitante bedragen dat het neertelde voor de televisierechten van de Wereldbeker voetbal 2002. Het resultaat is dat 75 procent van SLEC (de resterende 25 procent heeft Ecclestone) nu versnipperd zijn over een drietal grote investeringsbanken. En zowel bij de Baye-rische Landesbank als bij JP Morgan of Lehman Brothers moeien ze zich serieus in het debat. Omdat ze ook wel een stuiver aan het circus willen verdienen.

FRANCORCHAMPS

Dat hij 75 procent van de tent verkocht, neemt niet weg dat Ecclestone nog tot eind 2007 de grote baas blijft. Dat bedong hij contractueel toen hij 75 procent van de handel verkocht. Vandaar dat Serge Kubla (MR), minister van Economie van het Waalse Gewest en drijvende kracht achter de Waalse pogingen om de Formule-1 opnieuw naar Francorchamps te krijgen, rechtstreeks met Bernie onderhandelt.

Tot een tweetal weken geleden zag het er goed uit voor Francorchamps. In de nieuwe federale regering waren de Vlaamse socialisten bereid gevonden om de ogen te sluiten voor een Francorchampswet die een uitzondering op het verbod op tabaksreclame moet maken tot het moment dat de Europese richtlijn geldt. Maar toen, tijdens een gezellig etentje, ging plots de gsm van Kubla af. Zijne excellentie kreeg van Ecclestone himself te horen dat de Grote Prijs van San Marino, serieus op de tocht wegens de verlepte infrastructuur in Imola en de lethargische slaap van de organisatoren aldaar, met zekerheid toch doorgaat in 2004. Onder druk van de Italiaanse premier Silvio Berlusconi, die ook financiële garanties zou hebben geregeld, of zo.

Dat is een jobstijding voor Francorchamps. Het zou inderdaad betekenen dat alleen Oostenrijk van het wedstrijdschema verdwijnt. Met Bahrein en Shanghai erbij zijn er in 2004 dan al zeventien races. Met België erbij zouden dat er achttien worden. En dat willen de teams onder geen beding. ‘Een achttiende race zie ik niet zitten’, zei Ron Dennis van McLaren ons. ‘Dat zou een serieuze verliespost zijn. En moéten we om welke reden dan ook tóch naar achttien races, dan verkies ik een tweede wedstrijd in de States. Dat is tenminste een serieuze markt voor onze sponsors.’

Hadden we iets eerder al gehoord van teambaas Peter Sauber: ‘Francorchamps is best een leuk circuit, maar België is geen interessante markt voor de sponsors en automerken. Véél te klein, man.’

Alsof het niet volstaat, zit het ook goed fout in Francorchamps zelf. Begin juli nam Roger Croughs ontslag als voorzitter van de Intercommunale de Spa-Francorchamps (provincie Luik, de grensgemeenten van het circuit, het Waalse Gewest en de lokale autosportclubs en -federaties) die het circuit beheert. Omdat hij het ongehoord vond dat de Intercommunale voor de eventuele organisatie van de Grote Prijs in 2004 een financieel risico van vier miljoen euro op zich neemt, mocht de race verlieslatend zijn. Die beslissing werd genomen in een door Waals minister Kubla georganiseerde vergadering, terwijl Croughs in het buitenland vertoefde. Want een eventuele terugkeer van de Formule-1 wordt op zijn minst een financieel avontuur.

Bernie Ecclestone had met Francorchamps een contract tot 2005, maar het wegvallen van de Grand Prix dit jaar was een geval van overmacht. Omdat de teams zonder tabaksreclame niet meer in de mogelijkheid verkeerden om er te gaan racen. Ecclestone liet de keuze om België in 2003 in het wedstrijdschema te zetten trouwens over aan de teams, die negatief oordeelden. Die overmacht leidde ertoe dat het contract tussen Ecclestone en Francorchamps nietig werd. Zodat Bernie meteen maar liet weten dat hij de (eventuele) Belgische Grand Prix in 2004 niet langer zelf promoot, zoals vroeger wel het geval was. En daar is een budget van vijftien miljoen euro voor nodig. Geld dat de Intercommunale de Spa-Francorchamps voor een deel wil halen bij de federale regering, zo bleek uit een eerste ballonnetje dat Serge Kubla opliet. Een debat over die federale steun voor het Waalse Gewest zal wellicht niet eens nodig zijn, als Kubla straks nog wat langer met Ecclestone telefoneert.

Jo Bossuyt

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content