Bijna honderd jaar geleden vond Lazaro Ludoviko Zamenhof uit Polen het Esperanto uit, bedoeld als de ultieme wereldtaal. Maar veel weerstanden blijken een eeuw later nog altijd onoverwonnen.
OVER de gehele wereld worden er op het einde van de twintigste eeuw ongeveer vijfduizend talen gesproken. Ongeveer, want het precieze aantal laat zich onmogelijk vastleggen. Behalve dat zo’n cijfer altijd afhangt van de gehanteerde definitie van taal, bestaan er in bepaalde gebieden, zoals Nieuw-Guinea en Zuid-Amerika, talen waarover weinig bekend is. Bovendien speelt de grensvervaging tussen taal en dialekt de cijferaars parten. De trend bestaat om dialekt tot taal te verheffen.
In elk geval daalt het aantal talen. Vele taalgemeenschappen nemen (soms verplicht) de taal van andere gemeenschappen over, of sterven gewoon uit, zoals met een aantal Indianenvolken geschiedde. Het omgekeerde verschijnsel doet zich daarentegen zelden voor. Dode of bijna dode talen krijgen bijna nooit nieuw leven ingeblazen, al vormt het moderne Hebreeuws in Israël daarvan wel een fraai voorbeeld. Wel ontstonden er in het verleden creooltalen, dat zijn talen die evolueerden van een pidgin (een Chinese verbastering van het woord business) tot moedertaal van een taalgemeenschap. Sprekers van verschillende talen zoeken hun heil tot een pidgin als ze door omstandigheden bijvoorbeeld, zakelijk verkeer veel met elkaar moeten kommuniceren.
Dat geeft aanleiding tot een kontakttaal, waarin de bedienaars ervan hun moedertalen veelal mengen, naar eenvoud van syntaxis, morfologie en fonologie streven, en de woordenschat gelimiteerd houden. Soms kan zo’n hulptaal zich ontwikkelen tot een volwaardige natuurlijke taal : een creooltaal. Dikwijls stammen zo’n talen gedeeltelijk af van de slaven die uit Afrika kwamen, en baseren ze zich voorts op Engels, Frans, Spaans of Portugees. Van een op het Nederlands gestoelde creooltaal is één voorbeeld bekend : het Negerhollands dat tot aan het begin van de twintigste eeuw gesproken werd op de zogenaamde Deense Antillen, tegenwoordig de Amerikaanse Maagdeneilanden St.-Thomas en St.-John. Zo goed als uitgestorven is ook het Berbive-Nederlands. Die taal hield in de zeventiende en achttiende eeuw stand in een gewezen Nederlandse kolonie aan de Berbiverivier in Guyana.
EVANGELIE.
Van die zovele talen verwierf een handvol internationale bekendheid. De gebarentaal buiten beschouwing gelaten, is de mensheid met het Engels aan zijn vierde wereldtaal toe, na het Grieks, Latijn en Frans. Telkens bleven er in de wereldtaal die het overnam, invloeden haperen van de vorige wereldtaal. Het Latijn, bijvoorbeeld, bevat een hoeveelheid Griekse woorden. Die woorden verhuisden mee naar de nakomelingen van het Latijn, de Latijnse talen, waaronder het Frans. En het huidige internationale voertuig, het Engels, bestaat voor zowat een derde uit Franse woorden of woorden van Franse oorsprong, woorden die dus ook al het Grieks en Latijn verpakken.
Het begrip “internationale taal” slaat niet op het aantal mensen dat ze spreken, maar wel op verspreiding. De meest gesproken taal in de wereld, het Chinees, is vrijwel uitsluitend in China gekend. Hetzelfde geldt voor wijd verbreide talen als het Arabisch, dat enkel in elf Arabische landen wordt gesproken plus in alle moskeeën ter wereld tijdens het reciteren van de koran. Spaans wordt beschouwd als de tweede wereldtaal, al cirkuleert ze uitsluitend in de landen waar ze de dienst uitmaakt als moedertaal. Dat zijn er echter wel veel, en bovendien wint het Spaans veld in het zuidelijk gedeelte van de Verenigde Staten.
Wereldtaal getuigde in het verleden als begrip van overdreven ambitie. Slechts een elite, de heersende minderheid, maakte ze zich eigen. Buiten Griekenland sloegen alleen geleerden en een trosje Romeinse snobs de kennis van het Grieks op. Voorts zijn natuurlijk de vier evangeliën in het Grieks verspreid. Over de taal waarin de evangelisten ze oorspronkelijk stelden, heerst twijfel. Mattheüs, bijvoorbeeld, zou zijn evangelie in het Aramees, een volks Hebreeuws, hebben geschreven. Raar oogt dat ook het oud testament al in de derde eeuw voor Kristus in het Grieks vertaald werd. Dat gebeurde door zeventig geleerden, die tijdens dat werk werden opgesloten en leverde de heptakontia (in het Grieks) op of, in het Latijn, de Septuaginta.
In ieder geval gaven de eerste kristelijke kerken hun aard en bedoelingen weer met hun Griekse woorden : zowel de ortodoxe (orthos betekent : juist, korrekt) als de katolieke (katholikos wil zeggen : universeel, algemeen) kerk. Doordat de katolieke kerk onder invloed van Paulus haar zetel in Rome vestigde, zorgde zij voor de verspreiding van het Latijn. Daardoor namen over grote delen van de oude wereld de klerus en de geleerden gemeenschappelijk het Latijn in de mond. Daarna domineerde het Frans, en verspreidde zich in Europa aan de hofhoudingen en bij de adel, later ook bij de begoede klasse. Maar behalve in de door Frankrijk veroverde gebieden, vond het Frans nauwelijks doorgang en werd zelden de taal van het volk, zelfs niet als tweede taal.
Engels, zeker in zijn Amerikaanse variant, overschreed als eerste wereldtaal de grenzen van de elite. Toch kwam ze op dezelfde manier bovendrijven als haar voorgangers : door militaire en ekonomische overmacht, kolonialisme, imperialisme. Maar vlug drong het Amerikaans, zij het vaak in zijn meest simpele uitdrukkingen, door tot alle bevolkingslagen op basis van wereldwijd populaire muziekgenres van de jazz over de rock tot de Brits-Amerikaanse popmuziek , zijn nieuwe en betaalbare verbruiksgoederen plus een levensstijl die doet dromen. Zo ontwikkelde het Amerikaans zich tot de eerste internationale volkstaal in de geschiedenis.
In de smeltkroes van immigranten werden woorden uit diverse talen mee geïmporteerd. Eén mooi voorbeeld daarvan geeft het woord juke-box : juke komt van het Swahili-woord jugu, dat “geest” betekent. Een juke-box dus als variant op de toverdoos. En zoals het Nederlands, bevat het Amerikaans ook een handjevol Jiddish en Hebreeuws. De invloeden op het Amerikaans strekken zelfs tot in Rusland : de Amerikaanse literaire kritiek bejubelde, bijvoorbeeld, Vladimir Nabokov, omdat hij Engels schreef met een Russische inslag.
Hoe populair ook, het Engels vertoont zo zijn tekortkomingen. In tegenstelling tot talen als Italiaans en Spaans, om maar die te noemen, lijdt het Engels aan een ingewikkelde en daardoor verwarrende discrepantie tussen het geschreven en het gesproken woord. Daardoor blijft het vaak gissen naar de juiste uitspraak. Bovendien sukkelt het Engels met de handicap dat het in de praktijk veelal een schier onvertaalbare taal is. Bijvoorbeeld, als een Chinees of een Griek het in zijn mond neemt. Of als het verwrongen wordt tot het cockney van de Londense volksmens, het sneltrein-Amerikaans van de Newyorker, afgeknabbeld Californiaans of de alchemistische klankbrouwsels uit Alabama en Tennessee. Italiaans of Spaans daarentegen blijven altijd redelijk begrijpelijk, zelfs als een Amerikaan er zich van bedient.
Voorts behoort het Engels tot een bepaalde, weliswaar biezonder gevarieerde gemeenschap, die zich opstelt als een grootmacht. Dat durft bij niet Engelstaligen wrevel oproepen. Gek genoeg heeft vooral de Europese gemeenschap daar een probleem mee. Engels als Europese voertaal lijkt onaanvaardbaar buiten Skandinavië, Nederland en Vlaanderen. Maar over het algemeen worden zonder sukses dijken opgeworpen tegen de Anglo-Amerikaanse springvloed. Het Franse achterhoedegevecht en de Esperanto-avant-garde ten spijt, heeft het Anglo-Amerikaans zich nu eenmaal (by survival of the fittest, zoals in de evolutieleer) opgeworpen als de wereldtaal. Van Teheran tot op de bergflanken van Koerdistan wordt er voor TV-camera’s in het Engels betoogd.
Vòòr het Engels hield het Latijn anderhalf millennium stand, het Frans zo’n vier eeuwen. Maar dat was voor het tijdperk van the global village. Het aantal mensen, dat Engels als tweede taal hanteert, is groter dan het aantal inwoners van alle Engelstalige landen samen. Een feit zonder voorgaande in de geschiedenis.
ESPERI.
Was de mensheid niet beter af geweest met een gefabrikeerde wereldtaal, een kunsttaal ? Een taal die van niemand is en dus van iedereen kan zijn ? En een taal die wordt uitgesproken zoals ze geschreven staat ?
In een brief aan abt Mersenne, zette René Descartes op 10 september 1629 zijn denkbeeld van een internationale taal uiteen : “Zo’n taal zou slechts één systeem van vervoeging, verbuiging en woordafleiding moeten hebben. Ze zou vrij moeten zijn van onregelmatigheden die de neiging hebben de taal te verminken. De vervoeging en woordafleiding zou moeten geschieden door middel van voor- en achtervoegsels, toegevoegd aan fundamentele stammen. Deze voor- en achtervoegsels zouden te vinden moeten zijn in een algemeen woordenboek. Zelfs weinig onderlegde mensen zouden met behulp van zo’n woordenboek gemakkelijk in zes uur tijd een dergelijke taal kunnen gaan gebruiken. “
De Franse wijsgeer Charles Renouvier schreef in 1855 : “Een universele taal moet filozofisch zijn wat haar grammatika betreft en empirisch wat haar woordenschat betreft, dit wil zeggen dat haar grammatika moet gebaseerd zijn op een logische analyse van het denken, en haar woordenschat moet ontleend zijn aan levende talen. “
Vier jaar later, in 1859, werd de man geboren die daar werk van zou maken : Lazaro Ludoviko Zamenhof. In zijn geboortestad, het Poolse Bialystok, dat toen tot het tsaristische Rusland behoorde, leefden verschillende gemeenschappen naast elkaar. Ze spraken Russisch, Pools, Duits of Jiddish. Zamenhof baalde van al de misverstanden die dat opleverde. In 1887 publiceerde hij een brochure in vier talen waarin hij de basis van een internationale taal voorstelde. Hij ondertekende met het pseudoniem “Doktoro Esperanto”. Daarom zou zijn taal later Esperanto heten (Esperanto is het tegenwoordig deelwoord van het werkwoord esperi, hopen).
Zamenhof had het Russisch en het Jiddisch als moedertalen en leerde later Pools. Hij kende ook zeer goed Hebreeuws, een zustertaal van het Arabisch, en die dus niet tot de Indo-Europese groep behoort. De taal die hij ontwierp, en die nu al meer dan een eeuw verder evolueert zonder ook maar één uitzondering toe te staan op de regel dat er in deze taal geen uitzonderingen op de regels bestaan , beantwoordt aan een grote logika en bijgevolg precies aan de normen van Descartes. Daardoor gaat het aanleren van deze taal heel snel. Wie het systeem kent, volstaat met het memorizeren van één stam om daaruit een zestal woorden af te leiden. Voorbeeld : “werk” is in het Esperanto laboro, dus wordt “werken” labori ; “werker” of “arbeider” laboristo ; “arbeidster” laboristino, “arbeidzaam” laborema en “arbeidzaamheid” laboremo. Eén woordje leren, zes onthouden. Een klein stapje verder betekent laborintensiva “arbeidsintensief” en labornekapblo “arbeidsongeschikt”. Kapabla komt namelijk overeen met “geschikt, bekwaam” en zoals in Slavische talen wordt de negatie bereikt door toevoeging van ne.
Over de plaatsing van woorden in een zin hoeft de Esperanto-gebruiker zich het hoofd niet te breken. Die is zeer vrij : werkwoord vooraan of substantief vooraan, alles kan. Op het vlak van uitspraak ligt de klemtoon altijd op de voorlaatste lettergreep, en laat het Esperanto zich inspireren door het Italiaans. Elk letterteken wordt uitgesproken en er staat nergens een overbodige letter : een a klinkt als een a, kort of lang bij gesloten of open lettergreep. De i is altijd lang zoals in “liter” en de o altijd dof zoals in “kort”. Een u klinkt als oe en een e als in “met” en nooit dof zoals in “de”. De medeklinkers worden uitgesproken zoals in het Nederlands, behalve c die als ts klinkt en g als in garçon. De letters q, w, x en y bestaan niet. Voor klanken als tsj, dzj, ch en sj zette Zamenhof tekens boven de letters c, g, h en j. De klassieke tekstverwerker verzet zich hier zowel in Azerty als in Qwerty tegen, maar er bestaan tekstprogramma’s voor Esperanto met de computer.
Het ene bepaalde lidwoord in Esperanto is la. Het onbepaalde lidwoord bestaat niet, net zomin als in het Latijn en het Russisch, bijvoorbeeld. Alle zelfstandige naamwoorden eindigen op o. De vrouwelijke versie van een stam wordt verkregen door tussen de stam en de o een in te lassen. Voorbeeld : een heer is een sinjoro, bijgevolg is een dame een sinjorino. Een fraulino is een jongedame, dus betekent fraulo jongeheer. De jongedame en de jongeheer : la fraulino kai la fraulo. Alle bijvoeglijke naamwoorden eindigen op a. De mooie jongedame en jongeheer : la bela fraulino kai la bela fraulo. Zijn ze niet mooi, dan zijn ze malbela. Het voorvoegsel mal drukt altijd het tegengestelde uit. Goed : bona ; slecht : malbona. Korrelatieven gaan ook terug op vaste regels : wie het woord “waarheen” kent in Esperanto, kan daarvan moeiteloos “daarheen”, “ergens heen”, “overal heen”, “nergens heen” van afleiden.
WETENSCHAPPELIJK.
Esperanto laat geen ruimte voor diplomatieke dubbelzinnigheden. Het is bijna wiskunde, en haar waarde voor wetenschap en techniek werd bevestigd door veertig leden van de Franse Akademie in 1924, door de Japanse wetenschappelijke raad en 85 Japanse wetenschappers in 1950, door een resolutie van Chinese wetenschappers in 1951 en door de eerste internationale konferentie over het talenprobleem in de wetenschap, in Kopenhagen, 1962.
Sommigen vinden dit gebrek aan onredelijkheid en inkonsekwenties in een taal “onnatuurlijk. ” Taal gold voor het Esperanto als iets wat de mens overkwam. Maar een soort, die stoommachines en vliegtuigen bouwde, moest vroeg of laat ook een taal samenstellen. Dat samenstellen, gebeurt bij Esperanto toch met beschikbaar materiaal. In dit opzicht verschilt Esperanto niet van de “natuurlijke” talen, die zich toch ook allemaal prezenteren als een mengelmoes. De Zwitserse esperantist Claude Piron : “Het Esperanto is net zomin uit het niets ontstaan als, bijvoorbeeld, het kreools van Haïti. Een taal verschijnt als ze in een behoefte voorziet, ze komt voort uit een socio-psychologische kracht : de drang om tot een dialoog te komen. “
Esperanto is overigens niet de enige plan-taal. Ook het Nieuw-Noors, het moderne Hebreeuws, het Indonesisch en het Rheto-Romaans rusten op kunstmatige fundamenten. En de katolieke kerk moest haar Latijn noodgedwongen verrijken om een heleboel zaken en begrippen uit te drukken, die in het jaar 300 nog niet bestonden.
Maar kan zo’n wetenschappelijke taal ook tot letterkunde en poëzie aanzetten ? Het gebrek aan onregelmatigheid lijkt zoiets te verhinderen. Maar de meest gesproken taal ter wereld, het Chinees, kent al even zeer geen enkele onregelmatigheid. En toch zijn er in het Chinees gedichten en romans. Tal van werken uit de wereldliteratuur werden vertaald naar het Esperanto. Er zijn zelfs originele werken in deze taal geschreven. De biblioteek van de Britse Esperantovereniging in Londen, wellicht de grootste ter wereld, bevat meer dan 33.000 boeken.
Wil Esperanto zichzelf verheffen tot een supranationale taal, ze doet biezonder Europees aan. De Vlaams esperantist Paul Peeraerts : “Het Indo-Europees taalgebied strekt zich uit over heel Europa, een deel van de Kaukasus en het Nabije Oosten (de Koerden), heel Iran, heel Afganistan, Rusland en een groot deel van vroegere Sovjetunie, Pakistan en een groot deel van India. De werkwoorduitgang -as voor de tegenwoordige tijd, heeft in het Japans precies dezelfde funktie. Het was trouwens Iran dat in de jaren twintig al voorstelde om het Esperanto als voertaal voor internationale betrekkingen te gebruiken. “
“De klankrijkdom van het Esperanto doet niet toevallig denken aan Italiaans, ” signaleert Piron. “Deze taal wordt vanuit fonetisch standpunt als de helderste taal ter wereld beschouwd. De Esperanto-woordenschat bestaat uit een beperkt aantal wortels. Hiervan kan men zelf de nodige woorden afleiden. Om 7.500 woorden te vormen voor dagelijks taalgebruik, volstaan 700 wortels, samen met de regels voor de afleiding. De wortels komen uit Europese talen, vooral uit het Latijn. Latijnse stammen liggen immers aan de basis van veel woorden in andere talen, ook in het Russisch, Duits of Indonesisch. Verder putte het Esperanto uit de Germaanse en Slavische groep. “
Belangrijker zijn volgens Piron de dieper liggende taalstrukturen van de grammatika en de woordvorming. Hierin ziet hij raakpunten met isolerende talen als Chinees en Vietnamees en met agglutinerende talen als het Turks en Japans. In isolerende talen bestaan de woorden uit enkelvoudige wortels zonder flexie. In agglutinerende talen worden de betrekkingen van de woorden niet door buigingsuitgangen uitgedrukt, maar door aanhechting van afzonderlijke delen aan de onveranderd blijvende wortel. Piron : “Door zijn dieptestrukturen leunt het Esperanto dichter aan bij de Aziatische en Afrikaanse talen dan bij de Europese. “
De Kroatische esperantist Brozovic uit Zagreb, in 1976 : “Esperanto behoort volgens de woordenschat tot de Indo-Europese taalgroep ; volgens de fonetiek tot het Maleise, Bantoese, Italiaanse taaltype ; volgens de linguïstiek tot de isolerende talen (Malagasisch, Chinees, Vietnamees…) en ook tot de agglutinerende groep (Turks, Japans, Hongaars). “
AFWEERREAKTIES.
Wie kent er Esperanto ? Volgens Pierre Janton, professor aan de universiteit van Clermont-Ferrand, zijn 2,5 tot 3 miljoen mensen het Esperanto machtig. “Maar als je er de esperantisten bijtelt, die door zelfstudie de taal leerden, ” oordeelt Piron, “dan lijkt twintig miljoen een realistisch getal. ” Maar zelfs twintig miljoen is nog altijd minder dan het aantal Nederlandstaligen. Niet bemoedigend.
Er wordt de jongste tijd fel gelobbyd om Esperanto in de Europese Unie in te voeren als gemeenschappelijke taal. Een oplossing voor de Europeeërs, die het niet kunnen slikken dat een andere Europese taal dan de de hunne de bovenhand krijgt.
In verhouding tot de bevolking raakte Esperanto het best verspreid met 70.000 esperantisten. Op de tweede en derde plaats komen Bulgarije en Hongarije. En voorts spreken “betrekkelijk veel” Japanners Esperanto en dringt het sinds enige jaren goed door in China. Peking plant ten andere de oprichting van een internationale universiteit met, naar verluidt, het Esperanto als enige studie- en onderwijstaal. Zamenhofs uitvinding tikt ook in vele Californische steden goed aan. Het zwakste staat Esperanto in zwart Afrika, de Arabische landen, de eilanden van de Stille Oceaan en de Centraalamerikaanse republieken. Opmerkelijk is dat autoritaire regimes het Esperanto stelselmatig weerden. De tsaar was er vierkant tegen en ook de keizer van China, Hitler, Stalin, Salazar en de Britse koloniale administratie.
China, Polen, het Vaticaan, Brazilië, Hongarije, Italië, Oostenrijk, Spanje, Zwitserland en Verenigde Staten zenden radioprogramma’s uit in Esperanto. In 1976 werd aan dertig universiteiten in de wereld Esperanto onderricht. In 1987 is dat aantal gegroeid tot 125, dat is dus meer dan een verviervoudiging in tien jaar. Indrukwekkend, voor een taal die slechts door 2,5 à 20 miljoen mensen is gekend. Piron : “Vergeet niet dat Esperanto nooit gesteund werd met krachtige financiële middelen, noch door een staat noch door een machtige organizatie. Esperanto heeft zich van individu tot individu moeten verspreiden. “
Daarbij treden veel emotionele afweerreakties op. Terwijliedereen bij de traditionele talen de grootste absurditeiten slikt, blijven velen haperen aan de tegennatuurlijkheden van het Esperanto. Sommigen haken, bijvoorbeeld, af als ze op het woord patrino botsen. Een patrino is een moeder, want een vader is een patro en volgens de regel-zonder-één-uitzondering moet het vrouwelijke van een patro een patrino zijn. Idem voor fratino, zuster, het vrouwelijk van frato, broer. Nogal wat mensen worden daar ongemakkelijk van. Er vergeten dat, bijvoorbeeld, in het Spaans een zuster hermana heet, het vrouwelijke van hermano, broer. Dat we in het Nederlands toch ook koning en koningin hebben en boer en boerin. En dat we er geen bezwaar tegen aantekenen dat de vrouw in het Engels een wo-man is.
Wat soms ook vreemd voorkomt, is dat in het Esperanto alle zelfstandige naamwoorden, dus ook de vrouwelijke, op o eindigen en alle bezittelijke en bijvoeglijke naamwoorden, plus het lidwoord, op a. Maar in het Latijn eindigt een mannelijk woord ook soms op een a : agricola, landbouwer. In het Provençaals en Occitaans (het taalgebied van de langue d’oc) lopen vrouwelijke woorden eveneens uit op o. Hét Provencaalse meesterwerk van Mistral heet Mirèio (Mireille) en de Provence zelf wordt aangeduid als La Prouvenço. Raar bijgevolg dat mensen struikelen over een woord als fratino, en tegelijk tolereren dat een Amerikaan een lekker Grieks woord als psychopathologie vermassakreert tot saaikouwpedaulaudzjee.
VARIANTEN.
Veronderstel dat de mensheid de “onnatuurlijke” eigenschappen van Esperanto gaat aanvaarden (zoals ze andere onnatuurlijke dingen leerde waarderen zoals een vliegtuig, een computer, een huis, de pil, centrale verwarming en air-conditioning). En dat Esperanto toch het wereldvoertuig zou worden, de taal voor alle internationale betrekkingen, van toerisme tot diplomatie, waarbij desgevallend het Anglo-Amerikaans als tweede wereldtaal kan standhouden. Welnu, dan zou het Esperanto dus het statuut van levende wereldtaal krijgen. En het is karakteristiek voor levende talen, dat ze evolueren, dat er plaatselijke varianten ontstaan. Er staken nu al binnen de kleine Esperanto-gemeenschap, lokale varianten de kop op. Piron toont zich daarover niet bezorgd : “Een taal valt niet uiteen in dialekten zolang de kommunikatie niet onderbroken wordt. Daar zijn voorbeelden van. Tussen het Engels en het Amerikaans kwam het wel tot een verwijdering maar nooit tot een breuk en geleidelijk aan dreven ze weer naar elkaar toe. Hetzelfde konstateer ik in de wisselwerking tussen het Vlaams en het Hollands. Esperanto gehoorzaamt aan dezelfde ontwikkelingsgang : vijftig jaar geleden waren de verschillen tussen de gebruikers in andere landen groter dan nu. “
Tot nader order echter blijft Esperanto de wereldtaal van een onooglijke minderheid. Esperanto is een zeer geschikt voertuig. Een sierlijke lijnbus zonder technische fouten. En zonder passagiers.
Lode Willems
Lazaro Luduviko Zamenhof : “Doktoro Esperanto. “