De mislukte jacht op de flaminganten

Tijdens de Grote Oorlog bleef de bestraffing van de flaminganten aan het front beperkt in aantal en in strafmaat. Dat besluit professor strafrecht Jos Monballyu na een minutieus onderzoek. Een gesprek over Vlaamse mythes, ongenaakbare frontleiders en belgicistische complottheorieën.

Aan het front van 1914-1918 kwam de Vlaamse beweging in een stroomversnelling. Toen werd immers de vermaarde Frontbeweging opgericht. Die reageerde tegen de discriminatie van de Vlaamse soldaten achter de IJzer en tegen het misprijzen voor de Nederlandse taal en cultuur. Omdat noch de regering, noch de koning, laat staan de legerleiding daaraan iets tastbaars verhielp, maakte de Frontbeweging vanaf mei 1917 zijn politieke programma bekend. Dat bestond niet alleen uit taaleisen, maar ook uit een federale hervorming van het land. Met het federalisme sprak de Frontbeweging de banvloek over de Belgische staat uit. Zo werd het althans door de militaire veiligheidsdienst begrepen. Ze verklaarde de jacht op de flaminganten open. ‘Het flamingantisme aan het front was nochtans tamelijk braaf’, zo vertelt professor Monballyu. ‘Er werden vlugschriften aan de muren geplakt en open brieven geschreven. Uitzonderlijk kreeg een rijkswachter klop of betoogde men luidkeels door de straten. Meer niet.’

De veiligheidsdienst schaduwde Vlaamse soldaten, opende hun briefwisseling, nam elk verdacht papier of drukwerk in beslag en ondervroeg nu en dan broers en zussen. Een zestigtal Vlamingen verscheen voor de krijgsraad. Monballyu: ‘Er zijn schitterende boeken over de frontbeweging en de Eerste Wereldoorlog geschreven. Daarin herhalen tal van auteurs en eminente historici dat het tijdens de Eerste Wereldoorlog harde straffen regende tegen de Vlaamsgezinde soldaten. Sommige Vlamingen kregen inderdaad verregaande tuchtsancties van de hogere officieren opgelegd. Dat gebeurde meestal wegens zogenaamd antipatriottisch gedrag. Zo is er het bekende verhaal van het tiental flaminganten dat ganser dagen hout moest hakken in de bossen van de Orne. Oud-strijders van de Vlaamse beweging, zoals Karel De Schaepdrijver, klopten dat fenomeen op. Zo ontstond de mythe van de Vlaamsgezinde soldaten die voor de minste aanleiding strafrechtelijk veroordeeld werden. Ondertussen ging niemand werkelijk in de strafdossiers van de aangeklaagde flaminganten grasduinen. Ik dacht: “Ik spoor toch maar eens een paar maanden naar Brussel om de gepaste gerechtelijke archieven in te kijken.” Het resultaat van die zoektocht bleek bepaald verhelderend. Er zijn uiteindelijk zesendertig flaminganten strafrechtelijk veroordeeld. En ze kwamen er allen met een vrij lichte straf van af.’

Niettemin liet de militaire veiligheidsdienst geen inspanning onbenut om de flaminganten zwaar te vervolgen.

Jos Monballyu: De dienst stond onder leiding van Joseph Mage, een rabiate antiflamingant en antikatholiek. Hij liet de krijgsauditeurs, zeg maar het militaire openbaar ministerie, naar bezwarende documenten en getuigenissen tegen de flaminganten zoeken. Zodra de zaak echter voor de krijgsraden kwam, werd hoe dan ook recht gesproken. De militaire rechtbanken moesten zich immers op de bestaande strafwetboeken beroepen. In die rechtbanken zetelden vooral Franstalige officieren. Toch bleven het ook soldaten die weigerden hun compagnons, Vlaming of niet, voor een akkefietje te veroordelen. Overigens maakte ook een burgerlijke jurist deel uit van de krijgsraad. Die keek doorgaans op de correcte rechtsgang toe. Zo niet kon er hoger beroep bij het krijgshof worden aangetekend.

Wat vaak noodzakelijk bleek.

Monballyu : Ja, het belangrijkste voorbeeld is dat van het proces tegen soldaat Louis Simons. De Kempenaar meldde zich eind 1915 als oorlogsvrijwilliger aan, waarna hij opgeleid werd in de Franse kampen Caretan en Courtances. Zoals veel andere vrijwilligers kon hij zich daar moeilijk schikken naar de harde militaire training, de schamele voeding en de pesterijen van zijn medesoldaten. De boerenzoon trok zich in stilte terug en schreef de ene na de andere brief, vooral naar zijn neef. In meerdere van die brieven stak Simons zijn bewondering voor de gemoderniseerde Duitse maatschappij en zijn rotsvast geloof in de Duitse overwinning niet onder stoelen of banken. Meer nog, hij droomde van een gezapige toekomst aan de Rijn met een Duitse blonde aan zijn zij. Daarom, zo voorspelde hij zijn neef, zou hij naar de Duitsers overlopen zodra hij daartoe de kans kreeg. In werkelijkheid kon zijn neef hem niet luchten en overhandigde hij de brieven aan zijn commandant die ze overmaakte aan de militaire veiligheidsdienst. Op 11 mei 1916 veroordeelde de krijgsraad Simons tot de dood met de kogel. Wegens defaitisme: het uiten van de overtuiging dat de vijand zal winnen. Gelukkig kon Simons tegen het vonnis in hoger beroep gaan. Het Krijgshof volgde de redenering van de krijgsraad niet. Artikel 115 van het strafwetboek koppelde defaitisme immers aan een voorafgaande overeenkomst met de vijand. Het artikel dateerde van de Franse revolutionaire periode en werd naderhand door de Belgische wetgever overgenomen. Het kon slechts worden toegepast indien de beschuldigde verraderlijk het vijandelijke leger had versterkt. Dat kon de eenzame en fantasierijke briefschrijver moeilijk aangewreven worden. En dus sprak het krijgshof Simons middels een arrest vrij. De man belandde van de hel in de hemel.

U hebt het in uw boek over een belangrijk precedent?

Monballyu: Natuurlijk, het arrest bleek een zegen voor de flaminganten. Want Vlaamsgezinde standpunten en acties konden juridisch niet verbonden worden met defaitisme zolang er geen sprake was van een voorafgaand contact met de Duitse overheid. Had het Krijgshof die voorwaarde niet vereist, er zouden nogal wat koppen gerold zijn.

Eind 1917 wou de veiligheidsdienst een aantal Vlaamsgezinde frontmannen tot de doodstraf veroordelen door ze voortaan te beschuldigen van zowel flamingantisme, defaitisme als activisme. Hoe kwam men daarbij?

Monballyu: Op dat moment hoopten de moegestreden soldaten op een definitieve vrede. Ook de Russische revolutie deed sommigen naar het staken van de strijd verlangen. Zowel de legerleiding als de veiligheidsdienst vroeg zich af waar die aperte wil om de Duitsers de hand te reiken, vandaan kwam. Het defaitisme van de Belgische strijdkrachten kon volgens sommigen niet anders dan onder de invloed van de flaminganten ontstaan zijn. Welke groep keert zich immers tegen de Belgische staat? De militaire veiligheidsdienst ging koortsachtig op zoek naar bewijzen die het verband tussen flamingantisme, defaitisme en activisme aanwezen.

Activisme betekent reële samenwerking met de Duitse bezetter. Zoiets lijkt mij onwaarschijnlijk achter de frontlinie. Dat gebied bleef immers onbezet.

Monballyu: Ja, maar de Duitse propaganda bereikte steeds meer Vlaamse soldaten achter de IJzer. Vanuit het bezette gebied schoten de Duitsers het door hen gemaakte Het krantje door Vlaanderen met obussen naar het front over. In de propagandablaadjes stonden prachtige foto’s van fiere overlopers die dolgelukkig hun geschenk vanonder de kerstboom in ontvangst namen. De Duitse propagandaoorlog deed de veiligheidsdienst het verband tussen flamingantisme, defaitisme en activisme vermoeden. Zeker omdat ze het begrip activisme verruimde tot alle Vlamingen die zich met de Duitsers tegen de Belgische staat keerden om een onafhankelijk Vlaanderen te bekomen. Hoe het ook zij: de vermoede link tussen het flamingantisme aan het front en verraderlijke samenwerking met de vijand kon geenszins worden aangetoond. Dat verband heeft ook nooit bestaan. Het zat in de hoofden van belgicisten die onwaarschijnlijke complottheorieën uittekenden.

In de loop van 1918 liepen zowaar 143 soldaten over van het frontgebied naar het bezette land. Werd dit in verband gebracht met het flamingantisme?

Monballyu: Waarmee anders? Soms liepen de soldaten met twintig in een keer over. De Belgische legerleiding raakte behoorlijk gefrustreerd. Er moest en zou een zondebok gevonden worden. De flaminganten werden verondersteld de overlopers op te stoken. Na de oorlog hebben de krijgsraden alle dossiers systematisch onderzocht. Het was de grote droom van de Auditeur-generaal, de Militaire Veiligheidsdienst en sommige officieren om via bekentenissen een samenzwering te bewijzen tussen de flaminganten aan het front en de activisten in het bezette gebied. Uiteindelijk kon geen enkele overloper daarvan worden beticht.

Spoorde de Belgische regering de veiligheidsdienst aan tot de bestraffing van het flamingantisme?

Monballyu: Ik heb geen sporen in die richting gevonden. In de notulen van de ministerraad staat daarover niets vermeld. Vergeet niet dat de militaire veiligheidsdienst vrij autonoom werkte. En de Belgische regering verbleef in Frankrijk. De meeste ministers kenden niet eens de gehanteerde wetgeving om de soldaten ter dood te veroordelen.

Bij het lezen van uw boek valt het mij op dat de veiligheidsdienst schroomvallig omging met de leiders van de frontbeweging. In nagenoeg geen enkel strafdossier staat hun naam vermeld. Hebt u daar een verklaring voor?

Monballyu: Vanaf 1917werd de frontbeweging officieel verboden waardoor ze automatisch in de clandestiniteit verzeilde. Bovendien waren weinig Vlaamse soldaten geneigd hun leiders Hendrik Borginon, Filip De Pillecyn en Adiel Debeuckelaere te verklikken. Toch kan ik mij moeilijk inbeelden dat de veiligheidsdienst de frontleiders niet wilde vervolgen. Ik vermoed dat het triumviraat beschermd werd door de Vlaamsgezinde katholieke ministers Prosper Poullet en Aloïs Van de Vyvere. Per slot van rekening waren de taaleisen van de frontleiders gerechtvaardigd. Ik denk ook dat geen van beide ministers die leiders tot martelaar van de Vlaamse zaak wilde zien uitgroeien. Het kwam er voor hen op aan het flamingantisme zonder veel ruchtbaarheid onder controle te houden.

In 1919 richtten de frontleiders de Frontpartij op. Adiel Debeuckelaere werd meteen tot volksvertegenwoordiger van deze eerste Vlaams nationale partij verkozen. Drie jaar later, zo schrijft u, hoopten fanatieke belgicisten hem middels een groot opgezet strafproces de mond te snoeren. Op basis waarvan?

Monballyu: Van landverraad. Op 18 september 1918 werd korporaal Debeuckelaere tijdens een vuurgevecht in Merkem door de Duitsers opgepakt, ondervraagd en nadien naar het krijgsgevangenkamp in Göttingen overgebracht. De Duitsers kenden intussen zijn positie als leider van de Frontbeweging en poogden hem voor hun kar te spannen. Dat deden ze door Debeuckelaere allerlei lucratieve functies en handige voordelen toe te kennen. Naar eigen zeggen ging hij daar nooit ofte nimmer op in. Niettemin startte in Brussel anderhalf jaar later het gerechtelijk onderzoek tegen de ‘Ruwaard’, zoals hij door zijn kompanen genoemd werd. De doctor in de filologie werd door het Belgisch gerecht van actieve samenwerking met de Duitsers beticht. Nota bene precies op het moment dat zijn politieke ambities bekend raakten. Veel bruikbaars bracht het onderzoek aanvankelijk niet op. Tot in november 1921 plots een zekere Armand Wullus Debeuckelaere onder de schuilnaam Rudiger van politieke collaboratie beschuldigde. Wullus wist zich daarbij verzekerd van het bezit van Duitse documenten die hij na de oorlog via een Berlijnse journalist slinks had verzilverd. Opmerkelijk is dat de veiligheidsdienst hem daartoe had uitgezonden. Bovendien stond hij voor zijn opdracht op de betaalrol van de toenmalige Franstalige katholieke minister Jules Renkin.

Onder ruime mediabelangstelling startte begin augustus 1921 het proces tegen Debeuckelaere. Dit op aandringen van de naoorlogse rooms-rode regering. Wat hoopten de ministers met de rechtszaak te winnen?

Monballyu: De Vlaamse katholieke ministers wilden klaarheid. Hoe langer de zaak bleef aanslepen, hoe populairder het Vlaams-nationalisme kon worden. De Franstalige ministers dachten met het proces het Vlaams-nationalisme uit te schakelen. Er ontstond toentertijd trouwens een hetze tegen de Vlaamse beweging in het algemeen. De katholieke flamingant Frans Van Cauwelaert, die voor een eentalig Vlaanderen opkwam, werd daarvoor door de Waalse socialist Georges Hubin voor ‘activist’ uitgescholden. In de Kamer van Volksvertegenwoordigers eiste hij dat de krant De Standaard verboden zou worden. Bovendien diende minister Poullet zijn ontslag in te dienen wegens een onderhoud met Debeuckelaere tijdens de oorlog. Kortom, elke flamingant werd als activist beschouwd. Die kronkel zit overigens nog steeds in menig Waals hoofd.

Welke bezwarende feiten tegen Debeuckelaere stonden in de verworven Duitse documenten?

Monballyu: Die documenten bevatten onder meer Debeuckelaeres verklaringen na zijn gevangenneming op 18 september 1918. Toen vertelde hij de Duitsers dat de frontleiding Karel De Schaepdrijver gemachtigd had om naar het bezette gebied over te lopen. De Schaepdrijver was de belangrijkste overloper van de vijf zogenaamde ‘sublieme deserteurs’. Hun taak bestond erin de banden tussen de Frontbeweging en de activisten aan te halen en na te gaan welke Vlaamse verwezenlijkingen de activisten dankzij de Duitsers hadden gerealiseerd.

Uiteindelijk werd Debeuckelaere vrijgesproken.

Monballyu: Hij trok een topadvocaat als Edmond Van Dieren aan die hem adviseerde alles te ontkennen en de verhoren rustig af te wachten. De getuigen ten laste bleken zwak of zelfs hilarisch, die ten gunste overtuigender. Dat vereenvoudigde de strategie van de verdediging om zich op het tactische en niet op het inhoudelijke te richten. De rechter werd gevraagd welk woord hij geloofwaardiger vond: dat van een Belg en gewezen korporaal of dat van de Duitse vijand? Daarmee was de kous af. Er werd zelfs geen Duitse getuige meer uitgenodigd.

De waarheid is nooit achterhaald?

Monballuy: Na de Grote Oorlog vluchtten de sublieme deserteurs naar Nederland. Omdat Debeuckelaere tijdens zijn proces ontkende hun opdrachtgever te zijn, noemden ze hem achteraf een dikke leugenaar. Ik vind het ook opvallend dat Debeuckelaere na zijn proces geen politieke rol van betekenis meer heeft gespeeld. Wat hij destijds aan de Duitsers vertelde is, denk ik, de waarheid.

PROF. DR. JOS MONBALLYU. DE JACHT OP DE FLAMINGANTEN. DE STRAFRECHTELIJKE REPRESSIE VAN DE VLAAMSGEZINDE MILITAIREN AAN HET IJZERFRONT. UITGEVERIJ DE KLAPROOS, 2010. WWW.KLAPROOS.BE

DOOR ERIC VAN DE CASTEELE

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content