De Rwandacommissie geeft onder meer inzicht in de besluitvorming van de Bel- gische politieke top. Voormalig defensie- minister Leo Delcroix scoorde niet goed.

Als ooit het boek over het Belgisch luik van de Rwanda-affaire van de persen rolt, wordt het verplichte lectuur voor studenten in de politieke wetenschappen en voor beginnende politici. Ze zullen er enkele geheimen van de politieke besluitvorming in ontdekken en tegelijk een antwoord krijgen op de vraag waarom ministers zoveel dossiers kunnen managen. Zowel premier Jean-Luc Dehaene (CVP) als de voormalige regeringsleden Willy Claes (SP) en Leo Delcroix (CVP) verstrekten in de Rwandacommissie van de Senaat interessante gegevens over de werkwijze van Wetstraat en Hertoginnedal. De kunst bestaat erin om alle details en nevenaspecten uit de discussie te weren en zich alleen op het essentiële te concentreren.

Tot zover is er geen vuiltje aan de lucht. Wat echter verbaast, is de selectie van hoofd- en bijzaken. Tot algemene verwondering bleek dat de regering, toen ze op 19 november 1993 besliste om para’s naar Kigali te sturen, nooit een discussie aan het omstreden mandaat wijdde. Een bijzaak, blijkbaar. Alle aandacht van de regeringstop ging naar het aantal militairen. Eerst mochten het er tweehonderd, dan driehonderd, vervolgens 370 en uiteindelijk maximaal 450 zijn. Dat waren er nog altijd 150 minder dan de legerleiding had gevraagd, waardoor een aantal taken die de Belgische para’s in Kigali moesten uitvoeren, geschrapt werden. Met alle risico’s van dien. ?Dat is niet besproken,? zei voormalig minister van Buitenlandse Zaken Claes. En op de vraag of de stafchef van het leger José Charlier hem over de amputatie van de opdrachten had gesproken, antwoordde Delcroix met een afgemeten nee.

De snelle interventiemacht of de Quick Reaction Force (QRF) werd bijgevolg aan de Bengalezen toegewezen. De regering maakte daar geen woorden aan vuil en bekreunde zich niet om de slagkracht van dat Bengaals detachement. ?Dat was mijn probleem niet,? zei Delcroix. ?De Verenigde Naties (VN) en generaal Romeo Dallaire moesten dat oplossen.? Op de vraag van commissielid Pierre Jonckheer (Ecolo) of de regering ooit eiste dat naast de Belgische troepen een ander geloofwaardig bataljon in Kigali aanwezig was, antwoordde Dehaene kort : ?We hebben dat nooit als voorwaarde gesteld.? Even bondig repliceerde de premier op de vraag van Bert Anciaux (VU) of hij ooit met stafchef Charlier het Rwandadossier had doorgenomen. ?Nee, ik wou niet interfereren in de bevoegdheden van de minister van Defensie.? Waarop Guy Verhofstadt (VLD) zich afvroeg : ?Als de regeringstop zich niet met het mandaat en evenmin met de taken en het andere contingent had ingelaten, waarmee dan wel ?? Dehaene : ?Met de basisfilosofie.?

DAARMEE IS DE KOUS AF

De voormalige regeringsleden probeerden de senatoren ervan te overtuigen dat de beperking van het aantal para’s veeleer een politieke dan een budgettaire beslissing was. België wou als voormalige koloniale mogendheid in de Unamiroperatie niet dominant aanwezig zijn, anders dreigde de hele onderneming als een Belgische, veeleer dan als een VN-actie geïnterpreteerd te worden. Die stelling kon in de commissie op bijval rekenen. Ongewild allicht werd ze ook geloofwaardig gebracht. Delcroix noch Dehaene wisten welk deel van de kosten de VN zouden dragen. ?We hielden er trouwens geen rekening mee,? verduidelijkte Delcroix, ?want het duurt jaren vooraleer de VN hun part terugbetalen.?

Hoewel er geen duidelijkheid over de nettokostprijs volgde, bleef de indruk hangen dat de regering en zeker Delcroix zich toch aan cijferfetisjisme bezondigde. Waarom geen zeshonderd para’s in de plaats van 450, als dat slechts een meeruitgave van 150 miljoen frank betekende ? Heel expliciet verwees Delcroix naar de familiale situatie van de militairen. ?Er komen problemen van als ze te veel van huis zijn.? De aard noch de dimensie van die problemen werden uitgelegd. Daarnaast benadrukte de ex-minister dat het defensiebudget de 98 miljard frank absoluut niet mocht overschrijden. Zeer tot ongenoegen van Charlier pinde Delcroix, die zich toen het imago van een doortastende fikser aanmat, destijds de begroting van Landsverdediging op dat bedrag vast. Daarmee stond of viel toen zijn politieke geloofwaardigheid en Delcroix was er als de duivel voor dat Charlier een hefboom zou vinden om onder dat bedrag uit te kruipen.

Met grote stelligheid ontkende Delcroix de communicatiestoornissen tussen hem en Charlier. ?Hoewel we over de hervorming van het leger niet dezelfde opvatting hadden, zaten we elkaar niet systematisch in het haar.? Hoe goed beiden met elkaar kunnen opschieten, wordt binnenkort allicht duidelijk in een confrontatie. Delcroix beweerde immers dat hij de verslagen van de dagelijkse vergaderingen in het operationeel centrum van het leger (C Ops) niet kreeg. Zowel Charlier als Baudouin Briot, een medewerker van de generale staf, betwistten dat. Veel kans dat Delcroix ernaast zit : ook op andere punten liet hij zich namelijk op onnauwkeurigheden en fouten betrappen. Hij zou slechts af en toe een telex van de Belgische ambassade in Kigali hebben ontvangen. Verhofstadt voerde het tegendeel aan en overhandigde hem een lange lijst van data.

In tegenstelling tot Claes die alle commissieleden met zijn dossierkennis overdonderde en door voorzitter Frank Swaelen (CVP) moest worden afgeremd, maakte Delcroix een povere indruk. Hij wekte het vermoeden dat hij nauwelijks wist welke documenten er op het kabinet toekwamen, de meest essentiële stukken niet eens doornam, zich ver van de concrete besognes op het terrein hield en altijd met zijn VN-paraplu rondliep. Zo professioneel Claes overkwam, zo amateuristisch oogde Delcroix en vooral premier Dehaene riskeert daar averij mee. De voormalige minister van Defensie besefte zelf dat hij geen goede beurt maakte. Op het einde van de ondervraging liep hij rood aan en besloot zijn optreden met de bijna profetische woorden : ?Daarmee is de kous af.?

EEN COMPLETE CHAOS IN KIGALI

De Rwandacommissie onderzoekt ook of de regering toen voldoende oog had voor het vermeend anti-Belgisch klimaat in Rwanda. Uit de verklaring van zowel politici als militairen bleek dat het anti-Belgicisme gerelativeerd moet worden. Van een algemene campagne tegen de komst van de Belgen was eind 1993 zeker geen sprake. Toch kwamen er verontrustende signalen en het is zeer de vraag of het beleid die niet onderschatte. Kolonel Luc Marchal vertelde over de onthullingen van informant Jean-Pierre. Op 8 januari vertelde hij de kolonel bij kaarslicht welke gruweldaden de radicale Hutu’s voorbereidden. ?Het stoorde Jean-Pierre niet om oorlog tegen de Tutsi’s te voeren, maar de volledige uitroeiing kon hij niet aanvaarden. Hij wilde zijn verhaal voor de media doen in ruil voor een vrijgeleide naar een westers land.? De VN noch België bleken daartoe bereid en evenmin mochten de VN-troepen in Kigali zelf op zoek naar de wapenopslagplaatsen. Het mandaat liet dat niet toe, klonk het in New York. Marchal : ?Nochtans heb ik de dagen nadien kunnen vaststellen dat Jean-Pierre de waarheid sprak.?

Zoals op zijn proces bracht Marchal een ontluisterend verhaal over de VN-organisatie. ?Het was een complete chaos toen we in Kigali aankwamen. Niets was in orde. Geen huisvesting, geen pen, geen papier. Toen het Bengaalse continent op 6 december 1993 arriveerde, bleek dat niet eens drinkwater bij zich te hebben. Zij moesten de snelle interventiemacht vormen, maar ze hadden geen pantservoertuigen. Twintig waren er voorzien en uiteindelijk zijn er acht toegekomen, ergens uit Mozambique. Zonder wisselstukken natuurlijk en de Bengalezen hebben we nog moeten opleiden. Dit was een onmogelijke opdracht.?

Al op 9 december alarmeerde Marchal de generale staf in Brussel dat het niets wordt met de interventiemacht en dat het Bengaals vuur van zeer bedenkelijke kwaliteit was. De alarmkreet bereikte de regeringstop niet.

Maar de legerleiding zelf, die volgens Delcroix zo enthousiast naar Rwanda vertrok, legde evenmin een foutloos parkoers af. Het eerste detachement landde in Rwanda zonder de minste voorbereiding. Over het land wist men niets. ?We hadden niet eens een who is who,? zei inlichtingenofficier Marc Nees. ?Ik heb dan maar beslist om zelf de basisdocumentatie samen te brengen. Een privé-initiatief. Hoewel ik er niet voor opgeleid was, ben ik vervolgens met een heel bescheiden netwerk van informanten begonnen.? Het initiatief dat achter de rug van Dallaire werd opgestart het mandaat liet zoiets immers niet toe kreeg de zegen van de generale staf in Brussel. Nees kreeg er een maandbudget van duizend frank voor, weliswaar niet geïndexeerd.

P.G.

Leo Delcroix voor de Rwandacommissie : amateuristisch.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content