In ‘Burgerschap’ schetst filosoof Patrick Loobuyck de contouren van een ideaal burgerschap
Vertrekkend vanuit een abstract en hyperrationeel mensbeeld schetst Patrick Loobuyck de contouren van een ideaal burgerschap.
In hoeverre mag een burger zich verzetten tegen de regels en wetten van zijn land als hij die onrechtvaardig vindt of voelt ingaan tegen zijn persoonlijke recht op vrijheid? Thomas Hobbes en Immanuel Kant vonden dat het niet mocht, terwijl de Amerikaanse filosoof John Rawls er best mee overweg kon. Je mag protesteren tegen regels die je onrechtvaardig vindt, zei hij, maar je moet het wel bij die specifieke regels houden. Het geeft je geen recht om het hele systeem te ondergraven. In zijn boek Burgerschap neemt filosoof Patrick Loobuyck, hoogleraar en gastprofessor aan de universiteiten van Antwerpen en Gent, Rawls als gids bij zijn zoektocht naar wat burgerschap vandaag betekent. De interne diversiteit in onze open samenleving, het populisme en de druk van de globalisering en van een supranationale instelling als de Europese Unie hebben de term fluïde gemaakt, stelt hij terecht.
Loobuyck houdt het zeer theoretisch en geeft weinig concrete voorbeelden.
Hij begint zijn queeste bij de drie klassieke invullingen van burgerschap: de liberale, de republikeinse en de communitaristische. Voor de eerste is een burger iemand die bepaalde rechten heeft als individu. Welk systeem die rechten verzekert, speelt daarbij geen rol. Als een verlicht despoot de vrijheid garandeert, is het ook goed. Voor de republikein is dat niet zo, want voor hem is de basis van het burgerschap het democratische zelfbestuur. De communitarist doet daar nog een schepje bovenop door te stellen dat burgerschap gepaard gaat met de vorming van een gemeenschappelijke identiteit en een gemeenschapsgevoel.
John Rawls kennen we vooral van A Theory of Justice (1971), waarin hij stelt dat een overheid niet alleen de negatieve vrijheid van zijn burgers moet verzekeren, en er dus voor moet zorgen dat ze niet belemmerd worden, maar ook de positieve, die hen toestaat dat ze evenveel kans maken op een goed leven als ieder ander. De overheid moet daarom voorzien in sociale rechten, zoals het recht op arbeid, onderwijs, een leefloon, sociale zekerheid en wonen. In Political Liberalism (1993), wat voor de duidelijkheid niet hetzelfde is als economisch liberalisme, voegde hij er nog aan toe dat een overheid zo neutraal mogelijk moet zijn om haar onderdanen te kunnen behandelen als autonome en rationele burgers die in staat zijn hun vrijheid en zelfbeschikking tot een bevredigend resultaat te brengen.
Ook al beweert Loobuyck in zijn bijzonder theoretische en van weinig concrete voorbeelden voorziene boek dat hij een overzicht wil geven van de huidige stand van zaken wat het burgerschapsdenken betreft, valt het op dat hij het lege liberalisme van Rawls ten volle omarmt. Leeg inderdaad, omdat Rawls bijvoorbeeld eist dat een burger te allen tijde moet beseffen dat de religie die hij aanhangt en die hem zo sterk bepaalt slechts relatief is, een gedachte die natuurlijk alleen bij een atheïst kan opkomen. Uiteindelijk leidt al dat abstraheren, dat een ontzagwekkend gebrek aan psychologisch en sociologisch inzicht verraadt, alleen maar tot een ideale wereld waarin de mens wordt gereduceerd tot een persoon zonder eigenschappen in een samenleving zonder eigenschappen.