?Van alle Galliërs zijn de Belgen de dappersten.? Het citaat is helaas onvolledig. Op zoek naar de plek van oorsprong, naar de appellation controlée. De bello Gallico, Caesar en Vercingetorix.
Boven het in pastelkleuren getooide Bourgondische landschap, zo rond het weinig interessante stadje Montbard, ziet hij er toch uit als een onheilspellende heuvel. Donkerpaars. De gestroomlijnde rug van de Mont Auxois laat het meer dan tweeduizend jaar oude drama opdoemen : de ondergang van de grote Gallische krijgsheer Vercingetorix, ambitieuze telg van de Arvernen-stam. Daar aan de horizon moest hij na dapper verzet in het zand bijten voor zijn machtige tegenstander Julius Caesar. Ook twintig eeuwen nadien is het moderne Frankrijk die ?onrechtvaardige? nederlaag nog altijd niet vergeten. Want de vaak wrede botsing tussen de Keltische cultuur de ziel van La Gaule en de ambitieuze veldheer uit Rome speelde vooral tijdens de romantiek een psychologische rol in de opbouw van het Franse nationaal gevoel.
Bovenop de ruim vierhonderd meter hoge heuvel, in het gras, verrijst dan ook een reusachtig bronzen standbeeld. Steunend op zijn zwaard staart de held in de weidse verten. Zijn rijkelijke haardos, snor en militaire mantel getuigen van waardigheid en adeldom. Napoleon III, fervent amateur van historische verhalen, liet het monument in 1865 door beeldhouwer Millet vervaardigen, naar hier slepen en voorzien van de tekst : La Gaule unie formant une seule nation, animée d’un même esprit, peut défier l’univers. Voor het toen nog jonge Franse nationalisme was zulk een antieke oneliner uiteraard mooi meegenomen.
Volgens zijn zegevierende uitdager en biograaf Julius Caesar, sprak Vercingetorix met die woorden zijn manschappen moed in. Zij waren zich toen aan het voorbereiden op het ultieme gevecht tegen de Romeinse agressor die heel Gallië in zijn macht wou krijgen en de laatste grote opstand neerslaan. Dat werd de slag bij Alesia (52 v.C.), tot vandaag nog altijd een plaatsnaam die bij Franse oudstrijders, van welke oorlog ook, een snaar doet trillen.
HET OUDE RITUEEL VAN DE ZOMERZONNEWENDE
Het Latijnse Alesia staat nu op de landkaart als Alise-Sainte-Reine, een bij archeologen welbekend dorpje noordwestelijk van Dijon. Lokale opgravingen hebben, na een aanslepend wetenschappelijk dispuut, het bewijs geleverd dat dit Alise wel degelijk het strijdtoneel was. Ikzelf ga er op bezoek in de late namiddag van 28 juni. In de streek hangen immers overal affiches die hier voor vanavond een ?Keltisch Vuur? aankondigen. Op de top van de Mont Auxois (spreek uit : ooswa) is inderdaad een kolossale brandstapel aangelegd. Uit het midden van de huizenhoge takkenbos rijst een kloeke paal op, een meter of tien de lucht in. Daar bovenop een kunstig vervaardigde pop, de Gallische haan. Straks zal nauwkeurig worden opgetekend hoelang hij in de vlammen standhoudt tot hij kapseist en door de gloed wordt opgeslokt.
Langzaam komt het publiek, van ver in de omgeving, de steile helling opklauteren. Er is een feesttent met een veldkeuken die pikante worst, biefstuk, kleffe frieten, tubes mayonaise en een Bourgondisch landwijntje te koop heeft. Kinderen krijgen limonade. Terwijl iedereen op de duisternis wacht, maken fraai geklede jachthoornblazers rug naar de toeschouwers gekeerd hun weemoedig geluid. Brandweermannen, de op het Franse platteland hoog gewaardeerde sapeurs pompiers, ontsteken wat vuurpijlen die de heuveltop in de hele Côte d’Or zichtbaar moeten maken. Het groen verkleurde silhouet van de arme Vercingetorix verdwijnt langzaam mee met de zon in het westen. In zijn inferno zal de plaasteren haan het anderhalf uur volhouden alvorens neer te storten en in de gensters uiteen te spatten.
Dit nachtelijke vertoon, het elk jaar opnieuw aangestoken Sint-Jansvuur, is uiteraard een late uitloper van de Keltische cultuur. Haar belangstelling voor de zomerzonnewende van eind juni werd overigens gedeeld door de Germanen van over de Rijn, met wie de Kelten zich trouwens noodgedwongen vermengden. Van Finland tot Spanje wordt nog altijd hetzelfde ritueel opgevoerd, waarbij pas getrouwde stellen door de smeulende asse moeten dansen. Hier in Alise komt daar een oude herinnering bovenop : Julius Caesar en zijn oorlog ver van huis, waarover hij zijn Commentarii belli Gallici schreef, bij humaniorastudenten beter bekend onder de titel De bello Gallico.
Het boek is een merkwaardig militair rapport omdat het zoveel uiteenlopende eigenschappen heeft. Het is tegelijk precies, leugenachtig, patriottisch, rebels, sluw, streng, vleierig, eenvoudig en pretentieus. De generaal die straks Romeins dictator zal worden, beschrijft zijn eigen schranderheid en heldenstatus op een onderkoelde maar niet mis te verstane toon. Kortom, het geschrift is een Machiavellistisch meesterwerk avant la lettre.
RUIGE METHODES OM SCHULDEN TERUG TE BETALEN
Gaius Julius (geboren in 100 v.C.) had goede redenen om een zo uitvoerig en ingewikkeld verhaal te dicteren, maar dat vraagt enige toelichting. Al sedert zijn patricische jeugdjaren verkeerde de Republiek in moeilijkheden : inheemse politieke intriges, machtsstrijd tussen de elitaire Senaat en de zogenaamde volkspartij, knokploegen, opstandige kolonies, piraten op zee, dreigende invasies. Dat onstabiele Rome was bevolkt door figuren als Cato, Lucullus, Sulla, Pompejus, Crassus, Cicero, Catilina. Laverend tussen allerlei invloedrijke clans bouwde hij systematisch zijn carrière uit.
Beginnend als simpele en bij het democratische kamp aanleunende questor, verhoogde hij gaandeweg zijn militaire rang in het leger. Op zijn vijfendertigste bracht hij het tot aediel. In die hoedanigheid zorgde hij voor luisterrijke volksspelen en nieuwe standbeelden in de stad. Twee jaar later (63 v.C.) liet hij zich, dankzij een geleend fortuin aan steekpenningen, verkiezen tot pontifex maximus (?minister van godsdienstzaken?) en kort nadien tot praetor.
Om uit de financiële nood te geraken, alsmede uit de greep van zijn peetvader Crassus, nam hij als veertigjarige officier het lucratieve stadhouderschap in Boven-Spanje over. Daar gebruikte landvoogd Gaius Julius nogal ruige methodes om aan belastinggeld of roofbuit te komen en zo zijn schulden terug te betalen. Na zijn terugkeer veroverde hij in -59 niet zonder moeite het consulaat, dankzij een discrete alliantie met Pompejus en Crassus. Dat triumviraat werd, zonder succes, in grote redevoeringen bestreden door Cato en Cicero. Beide eerbare mannen werden in ballingschap gestuurd.
Geholpen door zijn twee maats liet Caesar zich als bijzonder commandant en landvoogd uitsturen naar Illyrië en Gallië, het onrustige gebied zowel boven als beneden de Alpen. Daar kon hij, in wat een achtjarige oorlog zou worden, roem en persoonlijk kapitaal verwerven. Hij raakte immers snel betrokken bij allerlei conflicten onder de talloze Keltische stammen, een alibi om overal orde op zaken te gaan stellen. In Rome kregen de verontruste bewindvoerders zijn rapporten toegestuurd, betreffende een dure veroveringstocht en nieuw ingelijfde provinciën waar niemand om gevraagd had.
Zelfs de vrienden Pompejus en Crassus beseften dat ze een koekoeksei hadden uitgebroed. Hun ambitieuze bondgenoot en, eigenlijk, cliënt, was duidelijk bezig nummer één te worden. Dat zou ze binnen enkele jaren inderdaad zuur opbreken, want in 49 v.C. wierp Caesar uiteindelijk zijn teerling, stak de Rubicon over en verscheen met zijn leger voor de poorten van Rome waar hij tot aan zijn eigen dood (de moord in het jaar 44) de politieke lakens zou gaan uitdelen.
Laten we tegen die hier al te summier getekende achtergrond terugkeren naar de lectuur van ?De bello Gallico?, een verzameling ijlboodschappen die achteraf door Caesar werden gebundeld en bijgewerkt tot een voor die tijd volumineus militair-diplomatiek handboek. Het beschrijft nauwkeurig de krijgsverrichtingen en belegeringswerken, daar in dat eenzame Noorden. Toch kan of wil het niet verbergen dat de auteur zijn oorlog, en vooral de berichtgeving erover, gewoon nodig had om in Rome zijn reputatie op te vijzelen. Bovendien levert de veldtocht hem mettertijd een goed getraind en trouw leger op, een machtsbasis voor later. Het relaas hierover bestaat uit acht hoofdstukken, vandaag een kleine driehonderd bladzijden gedrukte tekst in pocketformaat.
De eerste zin is als het ware wereldberoemd : Gallia est omnis divisa in partes tres, quarum unam incolunt Belgae, aliam Aquitani, tertiam qui ipsorum lingua Celtae, nostra Galli appellantur. ?Globaal is het gebied Gallië verdeeld in drie delen. Het eerste is bewoond door Belgen, het andere door Aquitaniërs, het derde door volkeren die in hun eigen taal Kelten heten maar bij ons Galliërs.? Na enkele inlichtingen over hun geografische grenzen (de Garonne, de Marne en de Seine) maakt Caesar die andere vermaarde bedenking : Horum omnium fortissimi sunt Belgae. Elk schoolkind van bij ons heeft ooit bij wijze van nationale propaganda geleerd dat hij meldde : ?Van al die stammen zijn de Belgen de dappersten.?
Die vertaling is niet helemaal juist. Caesar bedoelt dat ze de ?sterksten? waren, de hardste vechtjassen. Want, zo gaat hij meteen verder, proptera quod a cultu atque humanitate provinciae longissime absunt minimeque ad eos mercatores saepe commeant atque ea, quae ad effeminandos animos pertinent. Ze zijn zo sterk ?omdat zij het verst verwijderd zijn van de verfijnde beschaving en levenswijze in de Provincie en omdat handelaren slechts zelden tot bij hen geraken met koopwaar die hun mentaliteit zou kunnen week (verwijfd) maken.? Met andere woorden, de Belgen zijn primitieve woestelingen. Dat is iets heel anders dan de sedert 1830 opgebloeide vaderlandse mythe.
Tussen twee haakjes : met de term Provincie duidt Caesar het zuidelijke, toen reeds sterk geromaniseerde gebied ?Gallia Transalpina? aan. Er woonden en werkten tal van Romeinse, Latijn sprekende en Grieks schrijvende staatsburgers die zich op grote schaal met internationale handel bezig hielden. De vrije Galliërs, noordelijk van hen, noemden die half-Hellenistische zone tussen de Pyreneeën en de Alpen inderdaad de Provincia. De benaming bleef tot vandaag behouden en de Provence leeft of spreekt nog altijd anders dan de rest van Frankrijk.
ONDERHANDELEN OM EEN BLOEDBAD TE VERMIJDEN
In de eerste zes hoofdstukken zien we, territoriaal gesproken, hoe Caesar systematisch oprukt. Eerst pakt hij de expansieve Helvetiërs aan, een krachtig volk in de buurt van Genève en het Juragebergte. Caesar ?vernam? dat die toenmalige Zwitsers het plan hadden opgevat uit te zwermen naar enkele naburige Keltenstammen aan de Beneden-Loire, zoals de Sequanen en Haeduërs. Dat leek hem gevaarlijk voor de stabiliteit in het Zuiden. Dus joeg hij de Helveti terug naar hun eigen woonplaatsen. Dat viel in goede aarde bij de Sequani. Die gingen, bij monde van hun aanvoerder Diviciacus, de machtige Romeinse ?vriend? wenend en smekend vragen hen te verlossen van een opdringerige Germaanse buur, beheerst door ?de opvliegende en onberekenbare barbaar?, koning Ariovistus.
Naar eigen zeggen, beluistert Caesar de ongelukkige Sequani met veel begrip. Hij spreekt zijn Gallische bezoekers zelfs moed in ( Gallorum animos verbis confirmavit) met de belofte dat hij zich met deze affaire zal bezig houden. Want hij zag al eerder in dat de Germaanse insijpeling (?er zijn er reeds zowat 120.000 de Rijn overgestoken?) de veiligheid van het Romeinse volk bedreigde ( populo Romano periculosum videbat). Derhalve vat hij in het jaar 58 v.C. een moeizame maar succesvolle campagne tegen de Germaanse koning aan. Van bij het begin laat hij geen misverstand bestaan over wat altijd zijn beste wapen is geweest : de haast onmogelijke snelheid waarmee hij zijn legioenen in geforceerde marsen kan verplaatsen. Hij doemt altijd veel eerder op dan de vijand verwacht, zodat de aanval hen overrompelt.
Het conflict met Ariovistus levert een paar prachtige literaire passages op. Zoals altijd probeert Caesar eerst te onderhandelen om een bloedbad op het slagveld alsnog te kunnen vermijden. Op die manier gemaakte afspraken worden doorgaans bezegeld met de uitlevering van gijzelaars, niet zelden kinderen of familieleden van de tegenpartij. Het gesprek tussen Caesar en Ariovistus gebeurt te paard. Beide mannen hebben een flink aantal soldaten bij zich, die ze op een afstand van 200 schreden (ongeveer 300 meter) laten toekijken. Ariovistus eist dan dat hijzelf en Caesar naar elkaar toe zullen rijden met een uit tien ruiters bestaande veiligheidswacht. Dat gebeurt.
Vanop hun strijdros leggen beide chefs hun standpunt uit, waarbij Caesar zijn gesprekspartner trouweloosheid aan de Romeinse Senaat verwijt. Die had hem vroeger toch de voordelen van een beschermd bondgenootschap verleend ? Ariovistus antwoordt daarop dat hij alleen maar vredelievende bedoelingen heeft, dat geen enkele Germaan ooit de Provincia is binnengetrokken, dat de Gallïers hem zelf vroegen naar hen te komen, etc… Het beraad loopt op niets uit. Een paar weken later volgt een bloedige slag waarbij Ariovistus met bijna zijn hele stam het leven laat.
Van bij het begin zien we een paar voortdurend terugkerende verhaaltechnieken bij Caesar. Hij besteedt altijd veel aandacht aan zijn spionnen (?gezanten?) en plaatselijke collaborateurs, met wie hij als vredestichter minzaam omgaat. Ook geeft hij graag inlichtingen over het aantal tegenstanders waarmee hij op het slagveld te doen krijgt. Die zijn doorgaans verrassend talrijk. In de campagne tegen de Helveti is alvast sprake van welgeteld 368.000 gegroepeerde vijanden.
Ook blijkt een van zijn voortdurende bekommernissen het overbruggen van waterlopen en de graanbevoorrading van zijn troepen te zijn. Vooral kort na de winter, wanneer de opeisbare voorraden in Gallië uitgedund raken, heeft hij daar wel eens problemen mee. Soms lijden zijn manschappen echt honger. Bij zulke gelegenheden betuigt hij uitbundig zijn genegenheid voor de gewone soldaat en prijst hij diens dapperheid, trouw, volharding. Kortom, hij is een vaderlijke bevelhebber.
ZE LEVEN VAN VIS EN VOGELEIEREN
Na tijden van ontbering mogen de mannen zich wel eens flink te buiten gaan aan plundering, verkrachting, het nemen van slaven en zelfs sadistische wreedheid. Dat laatste is vooral toegelaten wanneer boze Galliërs zich vergrepen hebben aan (zeldzame) in hun midden levende Romeinse burgers. Dan mag de wraak zoet zijn. Hiermee suggereert Caesar voortdurend dat zijn eigengereide expedities ook in het belang van de natie zijn, dus nuttig voor het thuisfront. Daar hebben de bewindslieden en de openbare mening nochtans hun twijfels over de rechtsgeldigheid van zijn veroveringen. Juist daarom probeert hij bij elke gelegenheid de indruk wakker te houden dat hij zonder meer namens het Romeinse volk opereert.
Als auteur staat hij dikwijls voor een subtiel probleem, maar dat lost hij geraffineerd op. In het beschrijven van de vijand moet hij twee tegenstrijdige robotfoto’s met elkaar verzoenen : hem enerzijds voorstellen als een primitieve en dus voor de beschaving gevaarlijke bruut (?ze leven daar slechts van vis en vogeleieren?) maar tegelijk ook als een intelligente krijgsman een tegenstander die Caesar waardig is. Aan het uitroeien van domme woestelingen valt immers geen eer te halen, terwijl het onderwerpen van eerder fijnbesnaarde culturen (het druïdisme) tot morele bezwaren zou kunnen leiden.
Hoe dan ook, na de uitschakeling van Ariovistus trekt Caesar op tegen de Belgae in het gebied tussen Seine en Maas, en de Aquitaniërs beneden de Garonne. Over de Rijn gaat hij af en toe wat speldeprikken uitdelen die de Germanen koest moeten houden. Twee keer steekt hij met een vloot de Noordzee over om de in Brittannië levende Kelten (onder wie een stam uitgeweken Belgae), de enigen die tot zijn verbazing nog strijdwagens gebruiken, preventief te gaan uitdunnen. Hij houdt immers niet van vitale stammen aan de grenzen van het Rijk. Na elke campagne, bij voorkeur in het zachte seizoen, laat hij zijn troepen winterkwartier houden en verblijft hijzelf in Italië om daar zijn niet-militaire zaken te behartigen. De man pendelt wat af.
In het vijfde hoofdstuk van Caesars boek hebben we een uitvoerige ontmoeting met Ambiorix, de tragische held der Eburonen die op het marktplein van Tongeren ( Aduatuca) vereeuwigd staat. Zo naderen we langzaam het jaar -52 (zevende hoofdstuk) en de saga rond Vercingetorix. Sedert de volkerenmoorden en de zo verkregen ?pacificatie? in de periode 59-54 is heel wat gebeurd. Caesars verdeel- en heerstechniek blijkt niet goed stand te houden. Zijn zogenaamd grootmoedige omgang met de leidende Gallische kringen, hun ridders en druïden, berust op wederzijdse huichelarij.
In die schijnbare rust raakt hij geconfronteerd met Vercingetorix, energiek leider van de Arverners (gevestigd in en rond Gergovia, een hoogplateau van 70 hectaren vlak onder Clermont-Ferrand). Hij is een jongeman van rond de dertig Caesar is al bijna vijftig en zoon van wijlen de prinselijke Celtillus. Hij predikt, tegen de zin van zijn familieclan en zijn oom, een gewapende opstand over heel het ?ongelukkige, van zijn vrijheid beroofde Gallië?. De revolte begint met een schermutseling in Orléans ( Cenabum, hoofdplaats van de Carnuten en heiligdom van de druïden), waarbij de daar vertoevende Romeinse officier Fufius Cita ?wraakroepend? om het leven komt. Vercingetorix ziet daarin het signaal dat zijn tijd gekomen is.
Caesar beschrijft hem van bij het begin als een slecht mens die zijn eigen volk met terreur en foltering dwingt een leger te vormen. Met die bende ?armoezaaiers en misdadigers? zwerft de rebelse avonturier dan door het land. Toch slaagt hij erin een grote ?nationale? coalitie van tientallen oorlogslustige Keltische stammen bijeen te praten. Iedereen wisselt met iedereen gijzelaars uit, als garantie voor getrouwheid aan de gemaakte afspraken zoals over het aantal te leveren paarden voor een ruiterij tegen die van Caesar. Die is doorgaans vijfduizend cavaleristen sterk.
Het is pas maart, er ligt nog sneeuw in de bergen. De graanvoorraden zijn gering, slachtvee is er genoeg. Caesar houdt er echter niet van in deze tijd van het jaar te vechten. Toch voert hij een paar niets ontziende razzia’s uit, waarbij hij zowel Orléans als Bourges ( Avaricum) van de kaart veegt en zijn soldaten toelating geeft om de beest uit te hangen. Na die rampen verzamelt Vercingetorix moeizaam zijn raadsmannen en stelt een tactiek van de verschroeide aarde voor. Door het dramatisch in brand steken van twintig oppida (versterkte Keltische burchten) slaagt hij erin Caesar van de nodige bevoorrading af te snijden. Het bezettingsleger lijdt honger.
Na veel wederwaardigheden belandt Vercingetorix met zijn ?brullend? heir in zijn thuisbasis Gergovia waaruit hij destijds nochtans door de eigen stamgenoten, die zijn vader en ook hem van Groot-Gallische heerszucht verdachten, weggejaagd was. Caesar gaat hem achterna, omsingelt niet zonder problemen de Gergovische burcht maar beseft dat hij zich door allerlei militaire omstandigheden van zijn troepen heeft laten afsnijden.
Om een lang maar adembenemend verhaal kort te maken (een hoogtepunt in zijn story) lijdt de Romeinse veldheer rond Gergovia een bloedige nederlaag die hem zevenhonderd manschappen en heel wat officieren kost. Op een geniale manier analyseert hij achteraf de oorzaken van de zowel toevallige als strategische mislukking. Als een volleerd diplomaat legt hij tenslotte de schuld bij zijn soldaten, maar dan zo dat hij hun gebrek aan discipline enigszins kan goedpraten. Conclusie : er moet een revanche komen. Daarom stuurt hij afgevaardigden naar enkele hem nog bijstand verschuldigde Germaanse buurtvolkeren. Hij wil vooral paarden.
Van zijn kant verplaatst de zegedronken Vercingetorix zijn karavaan naar Alesia, de hooggelegen nederzetting van de Mandubiërs, op natuurlijke wijze beschermd door twee riviertjes en enig moerasgebied. In een wirwar van tactische maatregelen gaat Caesar, geholpen door onder anderen de jonge Brutus (zijn latere moordenaar), hem achterna. Hij slaat groot bivak op en begint het voor hem ongunstige terrein rond Alesia te verkennen. Een bestorming van de heuvel is vrijwel uitgesloten. Hij zal de vijand moeten belegeren en tot op de graat uithongeren. Want, zo komt hij te weten, ze hebben daarboven slechts voor dertig dagen voedselvoorraad.
HET KELTISCH VERZET IS DEFINITIEF GEBROKEN
Nu wordt in hem nog maar eens de ingenieursgeest wakker. Hij beschikt vanouds over uitstekende genietroepen die in een minimum van tijd massa’s bomen kunnen hakken, omheiningen bouwen, valkuilen met door vuur verharde houten spietsen (?zo dik als een vrouwenbil?) aanleggen, greppels graven, bruggen slaan, stormrammen en tegen vijandelijke brandpijlen beveiligde mobiele schuilhutten aanslepen.
In één woord, het beleg van Alesia wordt een van de indrukwekkendste ondernemingen uit zijn militaire loopbaan. Hij schat het aantal op de heuvel verzamelde Galliërs op vele honderdduizenden (wat sterk overdreven moet zijn) en legt een dubbele ringschans aan, met een totale lengte van meer dan dertig kilometer. Zodoende kan Vercingetorix hem frontaal niet aanvallen en is Caesar in de rug gedekt tegen een aanrukkend Gallisch hulpleger van naar schatting 350.000 krijgers die echter onder meer dan één bevelhebber staan.
Zes weken lang probeert Vercingetorix tevergeefs en telkens met grote verliezen door de omsingeling te breken. De verwachte steuntroepen stoten niet door, ze kunnen trouwens in geen geval iets ondernemen tegen het buitenste bolwerk rond de Romeins-Germaanse belegeraars. Een laatste, wanhopige uitbraakpoging eindigt in een massale slachtpartij, elke Galliër die nog een uitweg ziet, neemt de vlucht naar huis.
Op de heuvel verzamelt een verslagen Vercingetorix zijn uitgeputte strijders. ?Ik heb deze oorlog niet gewild voor mijn eigen belangen, maar terwille van ons aller vrijheid.? Zijn wapenbroeders, zegt hijzelf, mogen hem nu ter dood brengen ofwel levend aan de Romeinen uitleveren. Ze sturen dan maar onderhandelaars naar Caesar, die mag over de voorwaarden tot capitulatie beslissen. Hij eist Vercingetorix met zijn persoonlijke wapens, levend. Dan volgt de vernederende, ceremoniële scène waarbij de Galliër zijn zwaard aan de voeten van de overwinnaar moet neerleggen.
Die zet hem op transport naar Rome, waar hij zes jaar lang opgesloten blijft in het Tullianum, de staatsgevangenis. Nog even haalt Caesar (die zelf nog maar twee jaar te leven heeft) zijn prooi uit de kerker, om haar als curiositeit in een van zijn triomftochten mee te voeren en aan het volk te tonen. Na die voor de Romeinen leuke dag, wordt de nog jonge Vercingetorix in zijn cel door wurging terechtgesteld, het Keltische verzet is voorgoed gebroken. Maar het veertien meter hoge standbeeld op de Mont Auxois in Alise-Sainte-Reine blijft de moderne Franse vaderlandsliefde wakker houden.
De gaullistische president Jacques Chirac moet hier eens een plechtige herdenking op poten komen zetten. Over een maand of negen viert ?Alesia? zijn tweeduizendvijftigste verjaardag.
Frans Verleyen
De twee koningskinderen.
Vercingetorix in Alise-Ste-Reine en twee scènes uit de stripreeks De avonturen van Asterix. Na zijn nederlaag moest de Galliër zijn zwaard voor de voeten van de overwinnaar neerleggen. Vercingetorix werd na zes jaar cel in Rome terechtgesteld door wurgi
Bij het beleg van Alesia legden de Romeinen een dubbele ringschans aan.