De ?Strijt van Roncevalle? leverde Het Roelandslied op, of een historie verteld door ?scone Walsche, valsche poëten, die meer rimen dan si weten.? Wat is er in 778 gebeurd in Roncevaux ?
Wie met de wagen van het Franse Saint-Jean-Pied-de-Port naar Roncesvalles aan de Spaanse kant van de Pyreneeën slingert, beseft het in een oogopslag : de epische slachtpartij tussen de paladijnen van Karlemanje en hun belagers had niet plaats in Roncevaux, maar hier, even buiten Valcarlos. Ongeveer ter hoogte van de wegwijzer naar Ganecoleta, waar op het wegdek ?Indurain? gekalkt staat een memento aan de jongste doortocht van de Vuelta, de wielerronde van Spanje heeft de reiziger een adembenemende uitkijk op een diepe bergkloof die richting Roncevaux uitloopt.
De smalle, sombere pas lijkt precies op de donkere houtskooltekeningen met Pyreneeënlandschappen van de negentiende-eeuwse Brusselse lithograaf Paul Lauters. De plek beantwoordt ook helemaal aan wat Victor Hugo er destijds in zijn ?Durendal travaille? van maakte : ?… la forêt, la lande, le vallon / Les cols profonds, les pics que l’ouragan insulte…? Alleen ?het duivels tumult?, de ?noir fracas? van Hugo, ontbreekt. Op het gedaas, nu en dan, van een zich omhoog zwoegende truck na, heerst er in de bergpas een blakke stilte. Wie goed luistert, kan bij valavond in de verte zelfs het getik horen van de kaatsbal op de jaï-alaï-baan van Valcarlos. Om maar te zeggen.
In Valcarlos bestuderen drie oude mannen vanop hun bank het snelle kaatsspel van de jongens op de jaï-alaï-baan die vlak langs de grote weg ligt. Zij hebben geen oog voor de pelgrims die richting Roncevaux en Compostela voorbij sjokken, laat staan dat zij begrip hebben voor een bezoeker op zoek naar sporen van een veldslag die hier twaalfhonderd jaar geleden zou zijn geleverd. Er zijn belangrijker zaken : jaï-alaï, bijvoorbeeld.
De drie oude mannen zijn dan ook plaatselijke cognoscenti van dit Baskische kaatsspel, heren aan wiens oordeel niemand twijfelt. Af en toe mompelen ze instemmend of schudden de drie meewarig hun Baskische petten die als donkerblauwe ufo’s op hun verweerde koppen zijn gevezen.
Basken nemen jaï-alaï zeer ernstig. In elk dorp ligt minstens één hobbelige kaatsbaan, meestal op het speelplein van de lokale school of, zoals in Valcarlos, op een parkeerterrein langs de grote weg naar Roncevaux. Hier worden jonge kaatsers ontdekt, opgeleid, begeleid voor het grote spel naderhand op de plechtige banen in Bayonne, in Saint-Jean-de-Luz of zelfs in het Amerikaanse Florida.
Voor toeristen is jaï-alaï een pittoreske attractie, voor tal van Basken een gokspel van de eerste orde, net als het jeu de boulespétanque in de Provence. Want ook in achterland van Marseille en Toulon, buiten het gezicht van de Club Med-kampementen, wisselen matchmakers en begeleiders kleine fortuinen uit tijdens duels onder professionele boulespelers.
Een blozer uit het noorden, hij weze dan een tuiser voorzien van de nodige contanten, zal zich niet wagen tussen de gokkers langs de pétanquebaan, en nog minder langs de jaï-alaï-piste. Want Basken hebben zo hun eigen manier om de overmoedige vreemdeling op zijn plaats te zetten. Roland en zijn legerbende hebben dat twaalfhonderd jaar geleden ondervonden.
NOG STEEDS ZIJN PELGRIMS ONDERWEG NAAR COMPOSTELA
Saint-Jean-Pied-de-Port, zo’n vijftig kilometer landinwaarts van Bayonne, is een belangrijke afstapplaats op de bedevaartroute naar Compostela. Pelgrims doen er zich een laatste keer te goed aan Franse tafels en struinen nog even door de doorstoven straatjes van het stadje, vooraleer de moeilijke voettocht over de Pyreneeën aan te vatten. Want aan de overkant van de bergkam, in het Spaanse Roncesvalles Roncevaux zijn de voorzieningen veeleer beperkt. De reiziger moet al meteen tot Pamplona doorstoten om een gelijkaardig comfort te vinden.
?Het aantal pelgrims die de tocht aandurven, groeit elk jaar opnieuw aan,? verzekert de pronte waardin van het Central Hôtel in Saint-Jean-Pied-de-Port. ?De meesten werken de reis af in twee of drie schijven, naargelang van hun vertrekpunt. Het eerste jaar tot Saint-Jean, het tweede jaar van hier naar Compostela. De moedigsten doen het in één ruk, maar die zijn dan ook meer dan een maand onderweg.?
De toenemende pelgrimages richting Compostela hebben nog weinig met religieuze ferveur van doen. Voor een groep Nederlanders die in de gelagzaal van het Central Hotel zitten te bunkeren en die de tocht met hun zwaarbeladen mountainbikes afmalen, is het niet meer dan een sportieve stunt. Voor hen mag de trip gelijk welke richting uitgaan, als er maar ferme cols op het parcours liggen.
De grote aantrekkingskracht van deze tocht ligt in de eeuwenoude faam van de bedevaartroute. Bovendien zijn de verschillende Compostelawegen precies in kaart gebracht en zijn ze, zeker vanaf Saint-Jean-Pied-de-Port, voorzien van goedkope maar gerieflijke afspanningen, de gîtes, meteen te herkennen aan het schildje met de Sint-Jacobsschelp op de voordeur. In de krantenwinkels van Saint-Jean vindt de pelgrim rijkelijk geïllustreerde gidsen die hem met allerhande wenken, aanwijzingen en wetenswaardigheden overstelpen.
Het is wellicht in de afspanningen en de hospices langs de Compostelaroute dat het Chanson de Roland het verhaal van Roeland en de Paladijnen die door malafide Saracenen in de val werden gelokt en die op heldhaftige wijze sneefden door plaatselijke vertellers in een eerste vorm werd gegoten. Literatuurwetenschappers hebben zich suf gepiekerd, riemen papier volgepletst, heftige discussies gevoerd op geleerde symposia over het ontstaan van het Roelandslied. En eigenlijk zijn ze er nog altijd niet uit.
Vast staat evenwel dat het verhaal in de elfde eeuw, vrijwel meteen na de oproep van paus Urbanus II om de heilige plaatsen te gaan bevrijden, een onderdeel werd van de kruistochtpropaganda. Of om de woorden van de latere auteur Jan van Salisbury (1110-1180), de secretaris van Thomas Becket en latere bisschop van Chartres, aan te halen : ?Zelfs de verzinsels van de dichter dienden de waarheid.?
Urbanus zelf had in zijn oproep tijdens de synode van Clermont Ferrand al fors ingehakt op Turken, Perzen, Arabieren, Moren voor hem allemaal in hetzelfde heidense sop gekookt. Echte ooggetuigenverslagen van zijn oproep in Clermont bestaan niet, maar toch weten we uit de overleveringen van zijn tijdgenoten dat de pauselijke donderspeech ongeveer zo ging : ?De Turken folteren de christenen, binden ze vast aan bomen en doorzeven ze met pijlen, of bevelen ze te knielen, het hoofd voorover gebogen, om ze dan met één zwaardhouw het hoofd af te kappen. Wat zal ik zeggen over de verkrachte vrouwen ? Erover praten is nog erger dan zwijgen. Gij, in Frankrijk, hebt de doodsreutel van Spanje kunnen horen. Er komt een tijd dat ge zult meemaken hoe uw vrouwen worden verkracht, uw kinderen in slavernij worden weggevoerd….? Urbanus had onder zijn pausschap werk gemaakt van de reconquista, het terugdringen van de Moren uit Spanje vandaar de speciale vermelding in zijn oproep.
De paus moet gevoeld hebben dat hij de aandacht van zijn toehoorders nu echt in zijn greep had, en smeerde er nog wat gruwelverhalen bovenop. ?Wat kan ik nog meer zeggen ? De heidense invallers besmeuren de altaren, ze besnijden de christenen en strijken het bloed van de besnijdenis uit over de altaren en de doopvonten…?
Je moest al een behoorlijk hardvochtig sujet zijn om hier onbewogen bij te blijven. Het was duidelijk : geen bonafide christen kon deze gruwel over zijn kant laten gaan. Schrijft Harold Lamb in zijn Kruistochten : ?In de loop van de gure winter volgend op de oproep van Urbanus gingen wapensmeden aan de slag, werden de oorlogsuitrustingen nagekeken. Tijdens de lange avonden in hun burchten waar het houtvuur vonkte en de besmookte wandtapijten rilden onder de kille tocht, hielden de krijgsheren beraad. Terwijl de vrouwen hen stil aankeken, lieten ze hun bekers met wijn bijvullen en luisterden ze naar de troubadours die nog maar eens het Roelandslied aanhieven.?
De uitvoering van die epische tear jerker moet een avondvullend programma zijn geweest. Want het Chanson de Roland, zoals het door de troubadour Turold werd gezongen en zoals we het nu kennen, telt op de kop af 4.002 versregels.
VOEDSEL VOOR DE COLLECTIEVE VERBEELDING VAN EUROPA
Eeuwenlang heeft de Strijt van Roncevalle onder die titel was het epos in de Nederlanden gekend de collectieve verbeelding van Europa gevoed. Meer dan zeven eeuwen na het voorval in de buurt van Roncevaux leefde het heldenepos nog danig in de geesten dat ?faire du roland? een Roland-nummer opvoeren een geijkte uitdrukking was in Frankrijk. Want ?daller a Napples pour faire du roland? was volgens de dichter-chroniqueur André de la Vigne wat zijn broodheer, de Franse koning Karel VIII, in 1494 beoogde met zijn militaire uitstap naar Napels. La Vigne kon het weten. Tijdens die heilloze kruistocht van Karel VIII die tot de verovering van Constantinopel moest leiden maar finaal op een fiasco uidraaide, vergezelde de dichter de Franse vorst. Want je wist maar nooit dat de koning tijdens de expeditie een heldendaad zou verrichten. Dan kon La Vigne die tenminste sofort op vers zetten.
Het verhaal van Roeland is gekend. Wie geen zin heeft om de 4.000 verzen af te werken, kan op weg naar Roncevaux het beeldverhaal gaan bekijken in op één van de glasramen van de kathedraal van Chartres.
De titel van het verhaal is op zich nogal misleidend want het echte hoofdpersonnage van het episch gedicht is Karel de Grote die, volgens de dichter, zeven jaar lang Spanje te vuur en te zwaard zette.
Elke troubadour en de latere volksauteurs hebben het verhaal min of meer aangedikt of naar hun hand gezet. De bekendste, zeg maar klassieke versie is die waarvan een manuscript berust in de Bodleian in Oxford. Daarin wordt verteld hoe koning Marsile, een vijand van God want aanbidder van Mohammed en van Apollo de Griekse god staat hier voor Satan , probeert met een linke truc Karlemanje uit Spanje weg te krijgen. De Saraceen zit namelijk in een lastig parket, want Karel heeft ongeveer heel Spanje ingenomen. Alleen Saragosa biedt voorlopig nog weerstand. Marsile wil Karel wijsmaken dat hij zich wil overgeven en naar Aken zal reizen om zich daar te bekeren tot het christendom. Als bewijs dat zijn voornemen oprecht is, wil de falsaris Karlemanje overladen met geschenken en vooral goud. Karel vertrouwt de zaak niet en stuurt, op voorstel van zijn handige neef Roeland, de markgraaf van Bretagne, Ganelon, naar Marsile om over één en ander te onderhandelen. Het is daar dat de gluiperige Ganelon verraad pleegt en Roeland, die samen met andere paladijnen tijdens de terugtocht de achterhoede van het Frankische leger zal leiden, aan de Saracenen verkoopt. ?Want,? argumenteert Ganelon, ?wie Roeland ombrengt, ontneemt Karlemanje de rechteram.? Of, zoals de troubadour het treffend verwoordde : ?Chi purreit faire que Rollant i fust mort, dunc perdreit Carles le destre braz del cors.? Een geschikte plaats voor de overval op de achterhoede en op Roland is de nauwe bergpas bij Roncevaux.
Terwijl de voorhoede van het Frankische leger met Karel de Grote aan het hoofd vooruit trekt, wordt de achterhoede door de Saracenen overvallen. Er ontstaat een gruwelijke strijd. Olivier, vriend en broer van Roelands geliefde Aude, vraagt zijn wapenbroeder op zijn hoorn, Olifant, te blazen, kwestie van Karel de alarmeren. Maar Roeland, een betweter, weigert, omdat hij oordeelt de situatie zelf te kunnen rechtzetten zonder de hulp van Karel. Tot drie keer toe weigert Roeland alarm te slaan. Als hij uiteindelijk toch Olifant letterlijk kapot schettert, is het te laat. Olivier en andere paladijnen sneuvelen ; de één al heldhaftiger dan de ander. Maar geen gaat zo heldhaftig ten onder als Roeland. Vooraleer uit het ondermaanse te verdwijnen, neemt hij met zijn slagzwaard Durendal ongeveer de helft van de Saraceense verliezen voor zijn rekening.
Als Karel eindelijk in Roncevaux arriveert, vindt hij alleen de lijken van zijn paladijnen. Zijn wraak is navenant. Met de hulp van de Allerhoogste, met wie Karlemanje het hele verhaal door een rechtstreekse lijn onderhoudt en die de dag langer laat duren om de Franken toe te laten de Saracenen op te jagen, haalt Karel uiteindelijk zijn gram. Er blijft geen Arabier meer overeind en de verrader Ganelon wordt meegevoerd naar Aken om daar op passende wijze gevierendeeld te worden. Het verhaal eindigt als Karel tijdens de nacht door de aartsengel Gabriël wordt gewekt en aangemaand om de christenen in het land van Bire tegen de heidenen te beschermen. Waarop Karel diep zucht : ?… si penuse est ma vie? hoe zwaar is mijn bestaan. Waarop hij zijn tranen de vrije loop laat en aan zijn witte baard plukt.
De grote boodschap van het verhaal, die uiterst nuttig was in de kruistochtpropaganda, staat op versregel 1.015 van het Chanson de Roland : ?Paien unt tort e chrestiens unt dreit? de heiden heeft ongelijk en de christenmens heeft recht. Zo simpel was dat toen.
ER WERD EEN OUD GRAF MET TWAALF SKELETTEN GEVONDEN
Hoe stichtelijk het ook weze : historisch klopt dit verhaal uiteraard van geen kanten. Het Roelandepos is een typisch product van de elfde eeuw, ?… een constructie ontstaan in de verbeelding van een dichter die de legendarische Karel de Grote slechts noemt om hem te plaatsen tegenover de ontreddering die de islam teweegbrengt in het Byzantijnse rijk,? schreef de befaamde medieviste Régine Pernoud. ?Karel de Grote is het verheven symbool van de Verdediger van het christendom en de Beschermer van de heilige plaatsen die in de elfde eeuw al tweemaal verwoest zijn. Met andere woorden : men moet de oorsprong en inspiratie van het Chanson de Roland, zoals bij andere heldendichten, in de maatschappij van de elfde eeuw zelf zoeken en niet in een historische bron, waarnaar de dichters op geen enkele manier verwijzen.?
Ook in Roncesvalles verwijst eigenlijk niets naar die gebeurtenis, tenzij een aantal toeristische monumenten van zeer recente factuur, zoals de kapel en een schonkige gedenksteen bovenop de Puerto de Ibañeta, de door de wind kaalgeschoren bergkruin vlak voor de afdaling naar Roncesvalles. Het zijn twee wat armtierige overblijfsels van recente viering, onder meer in 1978 van het twaalfde eeuwfeest van de slag.
De stiftskerk in Roncesvalles, het oude hospitaal en het klooster dateren allemaal uit de twaalfde, dertiende en zelfs achttiende eeuw. Alleen van de zogeheten Silo de Carlomagno, de fundering van een kapel uit de twaalfde eeuw, wordt verteld dat ze werd gebouwd op de rots waarop Roeland zijn slagzwaard Durendal kapot wilde slaan opdat het wapen niet in Saraceense handen zou vallen. Maar ondertussen weten we ook al dat die rots in kwestie wellicht enkele kilometers verderop, richting Frankrijk, moet liggen.
Jaren geleden werd in Roncesvalles een oud graf bloot gelegd met daarin een twaalftal skeletten. Prompt werd gedacht dat het om Roeland en de overige paladijnen ging. Maar die illusie werd door wetenschappers al snel de grond in geboord. Volgens hen handelde het om een graf van pelgrims die onderweg naar Compostela in het hospice van Roncesvalles waren overleden.
Daarmee heeft de bezoeker het wel gehad. Behalve enkele Compostelagangers houden alleen de vrachtvoerders die uit Frankrijk komen, hier nog halt. Terwijl de remsystemen van hun trucks afkoelen, zoeken ze zelf verfrissing in één van de twee afspanningen die de nederzetting rijk is.
De twijfelachtige origines van het Roelandverhaal hebben niet belet dat latere auteurs zonder blikken of blozen het heldenepos als goede historische munt in hun kronieken opnamen vooral de kronieken die volgens de negentiende-eeuwse Franse filoloog Gaston Paris ?een al te opvallend pastoorsluchtje afgaven.?
De schrijvers van ?Die alder excellenste Cronyke van Brabant? namen de episode haast integraal over. David Aubert die in 1458, bijna zevenhonderd jaar na de feiten, zijn ?Croniques et conquestes de Charlemaine? neerschreef, waarvan een enig exemplaar in de Koninklijke Bibliotheek berust, bediende zich royaal van het epos. Zelfs Jacob van Maerlant maakte er gebruik van voor zijn versie van de ?Spiegel Historiael?, hoewel hij zijn lezers in verband met de talloze verhalen over Karlemanje waarschuwde voor de onzin verteld door ?scone Walsche, valsche poëten, die meer rimen dan si weten.?
De eigentijdse chroniqueurs echter die het bewind van Karlemanje omzeggens als ooggetuigen hebben beschreven, of die nog overlevenden van het Karlemanjebewind hadden gekend, deden het voorval in Roncevaux af als een miniem incident.
Eginhard was vrijwel de enige van die kroniekschrijvers die in de onmiddellijke nabijheid van Karel de Grote leefde. Uit zijn ?Annales? vernemen we allerlei, betrouwbare trivialia over de Frankische vorst. Zo weten we dat Karel op het einde van zijn leven mankte vermoedelijk als gevolg van een lichte hersentrombose en dat zijn artsen hem afraadden nog geroosterd vlees te eten.
Eginhard deed zijn best om het incident in Roncevaux als een accident de parcours zonder veel gevolgen onder de mat te vegen. Volgens hem had Karel in de loop van 777 tot de expeditie naar Spanje besloten nadat hem om bijstand was gevraagd door Ibn-al-Arabi, de gouverneur van Barcelona, tegen één van zijn rivalen. En omdat een beetje gebiedsuitbreiding richting Spanje nooit kwaad kon, zetten twee legerkolonnes zich in de lente van 778 in beweging. Karel was toen amper 36 jaar. (Toch legde de auteur van het Roelandslied één van de Saracenen in de mond : ?Carles li magnes velz est e redotez…? Karel de Grote is seniel en hij raaskalt.)
HET INCIDENT WAS EIGENLIJK EEN GEWAPENDE OVERVAL
Een eerste legerkolonne stak de Pyreneeën over ter hoogte van waar nu de autoweg van Perpignan naar Barcelona loopt. De Luikse academica Rita Lejeune meende daaruit te mogen besluiten dat de slag bij Roncevaux in werkelijkheid op de flank van de Col du Perthus was uitgevochten wat voor nooit geziene hilariteit zorgde tijdens het colloquium met Roncevauxkenners waar zij die stelling verdedigde. Rita Lejeune is de moeder van de Luikse burgemeester Jean-Maurice Dehousse waardoor meteen duidelijk is waar die PS’er zijn neiging tot dwarsdrijverij vandaan heeft. Een tweede kolonne trok over de Puerto di Ibañeta.
In werkelijkheid nam de campagne amper enkele maanden in beslag. Omdat de belegering van Saragosa aansleepte en de Saksen intussen op het oorlogspad waren, besloot Karel naar huis terug te keren, maar niet vooraleer de Saracenen een soort losgeld in ruil voor vrede te hebben afgetroggeld. Vast staat dat Karels vertrouwensmannen niet zozeer de achterhoede dan wel die oorlogsbuit begeleidden toen ze in Roncevaux voorbij trokken. Want op die buit hadden de overvallers het gemunt. Het incident van Roncevaux was dus niets anders dan een gewapende overval.
Over de ware identiteit van de overvallers van Karels achterhoede is iedereen het intussen volmondig eens. In de zogenaamde ?Poetae Saxonici Annalium de Gestis Caroli Magni? had de anonieme auteur het al over ?victrix latronum turba nefanda? een afschuwelijke, zegedriftige roversbende die Roeland en zijn achterhoede aanvielen. En meer moesten ze in Baskenland niet weten.
?Voilà !? schreef de Baskische historicus Pierre Narbaitz enthousiast in zijn ?Orria ou la bataille de Roncevaux?, dat als inleiding diende voor de feestelijkheden van 1978. ?Hiermee is het bewijs geleverd. Niet de Saracenen, maar wij hebben, niet alleen zijn achterhoede maar heel het leger van Karel de Grote in de pan gehakt. Vandaar de grote discretie van zijn chroniqueurs over het voorval.?
Basken nemen zelden halve maatregelen. Zo blies hun afscheidingsbeweging ETA ooit een Spaanse generaal samen met zijn auto naar het hiernamaals.
?Die afschuwelijke zegedriftige roversbende dat zijn wij, de Basken,? noteerde een trotse Narbaitz. En hij betreurde meteen : ?Maar wij zijn en dat is typisch voor ons altijd veel te bescheiden over onze wapenfeiten.?
Al moest hij toegeven dat de Baskische bergbewoners een krachttoer van deze afmeting geen tweede keer herhaalden. In 810 immers, na alweer een Spaanse expeditie, liet Karels zoon en opvolger Lodewijk de Vrome, vooraleer via Roncevaux terug te keren, eerst vrouwen en kinderen van de Basken samendrijven en oppakken en voerde ze mee op zijn terugtocht naar Saint-Jean waar ze werden vrijgelaten. De terugtocht, dient het gezegd, verliep rimpelloos. Maar waar Lodewijk zijn bijnaam ?De Vrome? mee verdiende, is niet duidelijk.
Rik Van Cauwelaert
Jeanne d’Arc, de maagd van Orléans
Karel de Grote bij de gesneuvelde Roeland in Roncevaux.
Roncesvalles : naast de kapel de Silo de Carlomagno, gebouwd bovenop de rots van Roeland.