Sinds 2002 was Dana Gioia Amerika’s officieuze minister van Cultuur. Met de komst van president Barack Obama legt de topman van de National Endowment for the Arts zijn functie neer. Zijn nalatenschap is indrukwekkend.

T hink big. Het was het grote uitgangspunt van Dana Gioia (°1950), aftredend voorzitter van de National Endowment for the Arts, en hij is het trouw gebleven. De gewezen zakenman, dichter en cultuurpaus transformeerde in het voorbije decennium het Amerikaanse cultuurbeleid, in een poging zijn land weer aan het lezen, acteren en jazzen te krijgen. Alles wat uit zijn mond komt, is big. Miljoenen boeken. Miljoenen scholieren. Miljoenen dollars. Maar het succes van zijn werk, dat hij na zeven jaar stopzet, valt af te meten aan de radiokeuze van de doorsnee Amerikaanse trucker. Een gesprek, ten afscheid.

De Amerikaanse cultuur domineert de hele wereld, maar de VS hebben geen minister van Cultuur. Hoe valt dat te rijmen?

Dana Gioia: Nou, ik kom het dichtst in de buurt. De job van wat Europeanen doorgaans als een ministerie van Cultuur beschouwen, is in de VS opgedeeld in een half dozijn agentschappen. Er is de National Endowment for the Arts, de National Endowment for the Humanities, het Institute of Museum and Library Services, The Library of Congress, het Kennedy Center, het Smithsonian Institute… Sommige behoren deels tot de overheid, deels niet. Het belangrijkste verschil is dat we geen deel uitmaken van het kabinet. Wij zijn één stap verwijderd van politieke controle.

Waar komen uw fondsen vandaan?

Gioia: Die komen van het Congres, van partnerships met andere federale agentschappen, en een beetje van privéschenkingen. Ik vind het uitstekend dat de culturele macht gedepolitiseerd en gedecentraliseerd is. De Europese kunst komt uit een systeem van aristocratische en kerkelijke patronage: zij bouwden de theaters, betaalden de schilderijen… Daarna heeft de staat de rol van de aristocratie overgenomen. In de VS, daarentegen, hadden we geen staatsreligie en geen aristocratie, dus onze kunsten zijn begonnen onder privépatronage. Als ze destijds in St. Louis vonden dat ze een orkest nodig hadden, sloegen de bourgeois en de bohemiens de handen in elkaar. Dat heeft voor een heel diffuus cultuurlandschap geleid: er zijn meer dan duizend orkesten, en niemand weet precies hoeveel theaters er zijn.

In 1917 creëerden de VS de inkomensbelasting, wat voor die tijd heel controversieel was. De redenering bij het publiek was: als de overheid mijn inkomen belast, kan ik niets meer geven aan het goede doel, aan de kerk, aan de kusten. Er kwam een compromis: dergelijke giften werden fiscaal aftrekbaar. Gevolg: zonder dat het de bedoeling was geweest, werd de Amerikaanse overheid de grootste cultuurmecenas ter wereld. Zo krijg je een interessante situatie. Als ik geld wil doneren aan een toneelstuk dat de Amerikaanse regering aanvalt, kan ik dat aftrekken van de belastingen. (grijnst) Om maar te zeggen: door die aftrekbaarheid creëer je een kunstenscene die helemaal losstaat van politieke controle. En dát is de reden waarom wij geen ministerie geworden zijn, geen groot federaal bureau waarmee je moet worstelen.

Het enige wat de politiek kan doen, is uw budget terugdraaien. Maar ze kunnen de NEA niet naar hun hand zetten?

Gioia: Precies. Al onze artistieke beslissingen worden gemaakt door onafhankelijke panels van artiesten, mensen uit het culturele veld, en één leek.

De Belgische cultuurcommissies krijgen kritiek omdat ze vaak te gespecialiseerd, bijna academisch werken, waardoor te veel aandacht naar de avant-garde zou gaan en te weinig naar het traditionele werk.

Gioia: (knikt) Mag ik even kritiek geven op het Europese systeem? Als je de cultuurfinanciering centraliseert in één overheidsorgaan, kan er een tendens ontstaan om één kunstvorm meer te promoten dan een andere. Als het gros van het geld van één ministerie komt, en als dat ministerie een sterke visie heeft op een specifieke kunstvorm, dan kan dat de diversiteit en artistieke vrijheid verstikken.

Ik wil de beste kunst naar het breedst mogelijke publiek brengen, en zéker naar een underservedaudience. Elke dollar die we geven, trekt nog eens 7 à 8 dollar extra privégeld aan; in het theater is dat zelfs 12 dollar. Dat is het gevolg van onze panels. We brengen mensen uit verschillende geledingen van de maatschappij samen, stuk voor stuk grote namen. Ik neem even de theaterwereld als voorbeeld. In zo’n panel zitten mensen uit grote en kleine gezelschappen, een toneelschrijver, een recensent, een acteur, de leek over wie we het al hadden – en dat alles in een mix van verschillende staten en culturele achtergronden. Als de NEA dan een beurs toekent, is dat een kwaliteitslabel, dat helpt de gezelschappen om extra fondsen aan te trekken.

Hoe denkt u jongeren warm te maken voor cultuur?

Gioia: Ik heb enkele grote initiatieven op het getouw gezet, en ik meen dat die werken. Het eerste grote project was Shakespeare in American Communities, dat nu vijf jaar loopt. We gaven geld aan 77 theatergezelschappen om Shakespeare te spelen. Samen hebben zij 2300 gemeenten en steden aangedaan, goed voor 1,3 miljoen middelbareschoolkinderen. Dat vullen we aan met uitstekend lesmateriaal voor de scholen: boeken, cd’s, dvd’s over Shakespeare. Dat wordt gebruikt door 21 miljoen scholieren in de VS. Op die manier maak je een hele generatie niet alleen vertrouwd met Shakespeare, maar met het theater tout court. Bovendien geven we op die manier werk aan duizenden acteurs, subsidiëren we gezelschappen, trekken we ook volwassenen naar het theater, en houden we de theatertraditie in het schoolcurriculum. De actie heeft ook het repertoiretheater een stevige impuls gegeven.

Werkt dat ook voor literatuur?

Gioia: Ja. Mijn tweede grote project is The Big Read. Elk jaar bieden we scholen 26 boeken aan waarrond ze kunnen werken. Scholen, gemeentebesturen, bibliotheken en kamers van koophandel kiezen er één uit, slaan de handen in elkaar en organiseren evenementen rond dat ene boek. Een hele gemeenschap staat dan in het teken van The Great Gatsby, of The Grapes of Wrath, radio en tv coveren alles, en niets is te gek: je trekt topprofessoren aan voor een causerie, maar de burgemeester doet ook mee aan een race met oldtimers, zoals bij The Great Gatsby. Zo krijg je mensen aan het lezen die anders nooit zo’n boek zouden kopen, door wat ik positieve sociale druk zou noemen. Op het vlak van poëzie houden we dan weer een nationale voordrachtwedstrijd in middelbare scholen. Vorig jaar hebben er 400.000 scholieren meegedaan.

Kijk, onze organisatie heeft drie grote pijlers. Eén: think big. Twee: voer je plannen perfect uit. En drie – en dat is veruit het moeilijkste: hou dat niveau jaar na jaar aan. Daar zijn we in geslaagd. De eerste resultaten tonen dat de leescultuur aan het veranderen is.

Kan de populaire cultuur de hogere voeden?

Gioia: Good luck. Maar u hebt gelijk: voor The Big Read werken we samen met grote acteurs die fragmenten voorlezen: Tom Hanks, Ed Harris, Robert Redford… Dat wordt ’s ochtends op de radio uitgezonden, een half uur lang. (pauzeert) Weet u, ik krijg brieven van truckers die me vertellen: ‘Ik luister elke dag. Ik wou al lang John Steinbeck lezen, maar ik heb altijd gedacht dat literatuur te moeilijk voor mij was.’ Zo zie je maar: als je de machinerie van de populaire cultuur gebruikt om credibiliteit en zichtbaarheid te geven aan de hogere kunsten, heb je een kans.

DOOR KARL VAN DEN BROECK EN BART CORNAND

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content