In juni 2007 zette Knack in primeur Jan De Cock op de cover. De 31-jarige Brusselaar was de eerste levende Belgische kunstenaar die in het Museum of Modern Art in New York zijn werk tentoon mocht stellen. Dit is geen verslag van een toeristenbezoekje. Dit is het verhaal van Denkmal 11, Museum of Modern Art, 11 West 53 Street, New York, 2008, de travelogue van Jan De Cock langs het modernisme.

Dat is nu bijna tien jaar dat Jan De Cock (1976) in ’t vak zit. Hij timmert een oeuvre bij elkaar dat heel wat interessant volk en decision makers uit de betere musea ter wereld bekoort, tot spijt van wie ’t benijdt.

De Cock is een kunstenaar die zich zoveel mogelijk zelf wil beredderen. Hij koestert achterdocht tegenover de subsidieschuivende quality watchers in commissies en adviesraden, die een oeuvre kunnen afremmen of een kunstenaar kunnen ontmoedigen door de geldkraan dicht te draaien. Die onafhankelijke positie sterkt hem om radicale keuzes te maken, en om met een team te werken in een ruim atelier waar hij de macht heeft om alles te controleren en in vrijheid te creëren. Nee, Jan De Cock is niet altijd even gemakkelijk voor zijn entourage, maar hij creëert een versie van Jan De Cock waarin hij rotsvast gelooft.

Het concept voor het Museum of Modern Art (MoMA) in New York is gebaseerd op hetzelfde recept als voor al zijn andere interventies en projecten. Vanuit zijn werk scherpt hij de manier aan waarop je kijkt, net zo lang tot het instituut of de plaats die hem uitnodigt in het brandpunt staat. Daartoe analyseert hij de plaats waar hij tentoonstelt tot op het bot. Hij voert dat werk uit met materialen en technieken van vandaag, zoals digitale fotografie, kunsthout en nieuwsoortig glas dat lichtjes spiegelt zoals wolkenkrabbers dat bij mooi weer doen.

BOOGIE-WOOGIE

In tegenstelling tot bijvoorbeeld zijn expositie in Tate Modern in Londen bedacht De Cock voor het MoMA een geconcentreerde installatie in twee kleine zalen. Hij stimuleert alle uithoeken van je gezichtsveld. De verschillende gezichtspunten op het werk worden niet naar één centraal punt gezogen: de kunst past zich aan de positie aan waar je je als toeschouwer bevindt. Elk standpunt is ideaal, en dat wordt in New York zelfs letterlijk verdubbeld dankzij fotolijsten met dat zijdezacht spiegelende glas. Dit alles komt voort uit De Cocks fascinatie voor architectuur. Zij is wat onze perceptie van de ruimte overeind houdt. Zij dirigeert en conditioneert ons (kijk)gedrag. Zij laat ons toe onze ruimtelijkheid te ervaren. En dat doet Jan De Cock met open vizier.

De vele fotolijsten die schijnbaar lukraak aan de muren werden opgehangen, doen denken aan Boogie-Woogie, de titel van de allerlaatste schilderijen van Piet Mondriaan, die het einde van zijn leven doorbracht in New York. De definitie van de muziekterm boogiewoogie, de populaire jazzvorm uit het Amerika van de jaren dertig, is uitstekend bruikbaar om zijn installatie te omschrijven: ‘korte melodische lijnen worden opengebroken door open ritmische patronen’. Het is een perfecte omschrijving van het op het eerste gezicht chaotische patchwork van fotolijsten en houten maquettes in de relatief kleine Robert and Joyce Menschel Gallery op de derde verdieping van het museum. Dit is een open installatie: als toeschouwer wandel je langs een mobile van Alexander Calder bijna nietsvermoedend binnen in de drukke wereld van Jan De Cock. Mooi zijn de kadreringen met uitzicht op bijvoorbeeld het experimentele fotografische werk van Edward Muybridge of Hilla en Bernd Bechers in de aanpalende museumzalen. Noem het museale ensembles, waarin begrippen als ‘archief’ en ’tijd’ zich aan het fotopapier vastklampen als artistieke geestesgenoten van De Cock.

VLIEDENDE TIJD

De Cock verwacht nogal wat van zijn publiek. Hij stapt af van het traditionele kijken, waarbij je als toeschouwer richting kunstwerk kijkt, een informatief etiketje on the side. Nee, hier is de kunst overál, en de informatie die afgedrukt staat op grote etiketten geeft alle mogelijke omschrijvingen prijs en voegt nog een raadselachtig tijdstip toe.

Zo is Temps Mort de titel van foto’s waarin De Cock – net zoals de kubisten – twee of drie beelden samenbrengt in één beeldvlak. Ze worden van elkaar gescheiden door een zwarte streep, die net zoals op een strook fotonegatieven de grens in de tijd tussen twee opnames aangeeft. Op die manier tracht De Cock voelbare, aanwijsbare tijd te integreren in zijn werk. Dankzij subtiel verschuivende beelden loopt het verloop van de tijd als een rode draad door zijn werk. Ze refereren tegelijk aan het seriële en fragmentaire van de fotografie én aan de 24 beelden per seconde van de film.

En die enigmatische etiketten dan? Door tijdsaanduidingen en de precieze weergave van de intervallen tussen het maken van twee beelden af te drukken, introduceert Jan De Cock een vierde dimensie in zijn werk, naast het tweedimensionale van de fotografie en het driedimensionale van het beeldhouwen. De Cock is een cineast.

ARCHIEF VAN HET MODERNISME

De Cock fotografeerde in de museumzalen van het MoMA – een van de weinige musea ter wereld die alle disciplines van de moderniteit onder één dak verzamelen en conserveren – zijn favorieten en/of iconen zoals Constantin Brancusi, Edward Hopper, Barnett Newman en Donald Judd. Hij nam foto’s in de restauratieafdelingen, richtte zijn lens op het café en de museumshop, en wist ook het Roy and Niuta Titus 1 Theater van het MoMA te fotograferen.

Al die fragmenten vormen samen dé moderniteit, vormen samen hét MoMA. Ze worden in de expozaal aangevuld met een massa beelden uit de werelden van de kunstgeschiedenis en de architectuur en uit De Cocks tentoonstellingsparcours. Hij is vooral geïnteresseerd in het modernisme en de moderniteit, die de mens anders deden kijken en nadenken. Zijn beeldenreservoir is – in tegenstelling tot bijvoorbeeld de Atlas van de Duitse schilder Gerhard Richter – niet gebaseerd op politieke statements of persoonlijke gebeurtenissen. Zijn hybride encyclopedische verzameling is een persoonlijk archief van visuele indrukken. Het moet gezegd: ze is visueel nauwelijks verteerbaar. Zijn kunst dient zich aan als een caleidoscopische waaier van standpunten omtrent het kijken naar restanten, souvenirs en iconen van het modernisme.

kijk in mijn kader

De blik van de toeschouwer wordt in het MoMA gestuurd door ingenieus uitgesneden passe-partouts in de fotolijsten. Door zijn selectie van wat de bezoeker van de uitgestalde foto’s mág zien, dwingt De Cock zijn publiek om op een andere manier naar de beelden te kijken. Hij gebruikt die framing als een ‘apparaat’ om het andere te zien en anders te observeren.

De witte kleur van de passe-partouts keert terug in de architectuurmaquettes die de Brusselaar aan de fotomodules heeft opgehangen, en in de witte muren van het museum waarop al die lijsten hangen. Het is zaak om alert te kijken. Kleine verticale openingen in de houten maquettes verwijzen niet alleen naar architectuur, maar worden op hun beurt een onderdeel van de kadrering.

De Cock verwerkt zoals gezegd ook spiegelend glas in zijn presentatie. Hier komt het werk van de Amerikaan Dan Graham om het hoekje kijken. Meer bepaald diens halfspiegelende paviljoenen, verwijzend naar de wolkenkrabbers die in Grahams kunst worden ingezet in het psychologische spel van kijken en bekeken worden.

Het wordt dan helemaal complex wanneer Jan De Cock de mooie maquettes over de vele spiegelende lijsten heen monteert. Deze prachtige kleinsculpturen zijn denkmodellen met expliciete verwijzingen naar het modernisme. De Cock beschouwt zijn modules als kijkmachines, waarin de versplintering van de wereld en de cultuur verwerkelijkt worden.

DENKMAL

Ook deze De Cock-expositie kreeg de titel Denkmal mee, aangevuld met de locatie van de expo. Die term blijft een statement van kracht: de fotomodules en de houten sculpturen zijn mallen of gietvormen die de toeschouwer aanzetten om de wereld te herbekijken en na te denken over wat was en is. Het blijft aan de kijker om de tentoonstelling met zijn associaties en creativiteit aan te vullen tot een betekenisvol moment. De schoonheid van dit werk ligt nu eenmaal in de vorm, en hoe die aanzet tot reflectie.

Jan De Cock trapte in het MoMA in New York niet in de openstaande val van het spektakel of de misplaatste monumentaliteit. Hij bewijst dat hij in relatief beperkte omstandigheden een wereld kan neerzetten waarin elk beeld deel uitmaakt van een blikveld vol nuances en associaties. Beelden die de kijker ertoe verplichten zijn verbeelding en verstand aan te spreken in een poging het modernisme te vatten.

DENKMAL 11, MUSEUM OF MODERN ART, 11 WEST 53 STREET, NEW YORK, 2008 LOOPT NOG TOT 14 APRIL. WWW.MOMA.ORG

MET DANK AAN ROXANA MARCOCI, CURATOR AFDELING FOTOGRAFIE VAN HET MOMA, NEW YORK.

DOOR LUK LAMBRECHT IN NEW YORK

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content