Vijf jaar geleden liet hij Nederland een paar seconden beven. Op de Dam in Amsterdam verscheurde hij de stilte van een dodenherdenking met een lange schreeuw. Tienduizend mensen liepen in paniek weg, de koningin voorop. Later werd hij tot acht maanden cel veroordeeld. In deze bange tijden trok onze reporter terug naar Amsterdam Dam, op zoek naar de Damschreeuwer.
Hij was nog niet zo lang vrij uit de gevangenis, vertelde hij aan de telefoon. En hij wou best wel afspreken, het liefst op zijn plein. De Dam in Amsterdam.
Een paar dagen later zit ik in café Majestic tegenover Gennaro V. Pepe. Een Fries, die al meer dan dertig jaar in de hoofdstad woont. En dat is er ook aan te horen: een spraakwaterval, maar met een sympathieke tongval. Amsterdamse stijl. Alleen zijn gele brilglazen verraden een excentriek verhaal.
Hij roept de ober en bestelt een zoete witte wijn. ‘Waarover wou je me spreken?’ vraagt hij.
‘Over de schreeuw’, antwoord ik. ‘Ik heb er de laatste weken vaak aan gedacht.’
Vijf jaar geleden verstoorde hij de rust hier op de Dam, tijdens de jaarlijkse Dodenherdenking van oorlogsslachtoffers. De koninklijke familie was er, tienduizend Hollanders ook, en de rest van de natie zat voor het scherm. De Dodenherdenking is een heilige traditie in Nederland. Toch hing er die vierde mei 2010 een rare sfeer. Een jaar eerder was in Apeldoorn een man op de massa ingereden tijdens Koninginnedag: vijf mensen kunnen het niet meer navertellen.
De zenuwen stonden die meidag in 2010 op scherp. Net voor acht uur zei de presentator: ‘Na de taptoe zal het overal in Nederland twee minuten stil zijn. Twee minuten, waarin we ons realiseren dat wij hier in vrijheid twee minuten stil kunnen en mogen zijn.’
Na de taptoe werd het stil. En toen kwam de schreeuw: ‘AAAAAAAA!’
Een seconde werd het weer stil. Iemand gooide een hek om. Tienduizenden herdenkers stoven uiteen, koningin Beatrix en haar familie werden geëvacueerd. In het gewoel liepen een paar tientallen mensen schaafwonden op, een enkeling brak een bot.
Zowat alle politici spraken die avond schande over de Damschreeuwer, zijn advocate kreeg doodsbedreigingen. In de media deden geruchten de ronde. Hij zou een verwarde man zijn. Een dronken zwerver, een branieschopper. Maar niemand wist het helemaal zeker. Zelfs over zijn naam bestond geen consensus. Sommigen noemden hem Adam, anderen David.
De man met de vele namen zat intussen in voorhechtenis. Op beschuldiging van ‘verstoring van de openbare orde’: iets waarvoor hij maar een paar uur aangehouden kon blijven. Dus werd de klacht verzwaard tot ‘het toebrengen van lichamelijke letsels’. Drie dagen later luidde de aanklacht: ‘aanranding van de koningin’.
Het volk reageerde niet alleen met juichkreten. ‘Ik heb het bijzonder onprettige gevoel dat we in Nederland een kant opgaan waarin zelfs organen van Justitie overgevoelig worden voor de stem des volks’, zei oud-premier Dries van Agt in de Volkskrant. ‘Er heerst een cultuur van meppen, meer straffen, harder straffen. Het is akelig repressief geworden.’
Ook politici van D66 en de SP schaarden zich achter de Damschreeuwer. Iemand begon een petitie. ‘De schreeuwer die tijdens de Dodenherdenking de rust verstoorde, is een verwarde man die geholpen moet worden. Niet vastgezet. Gillen is geen misdrijf. De kans op herhaling van een misdrijf dat geen misdrijf is, is onzin. Het Openbaar Ministerie blameert zich met zo’n overdreven hardvochtigheid.’ 416 mensen tekenden, daarna verdween de Damschreeuwer weer in de stilte.
De ober van café Majestic zet twee glazen zoete witte wijn op onze tafel.
‘Wat is er die avond echt gebeurd?’ vraag ik.
‘Ik had een paar borrels gedronken’, zegt hij. ‘Dan is een mens al wat loslippiger. Maar er zat ook iets anders achter: in die schreeuw zat mijn leven.’
Dat was behoorlijk woelig. Gennaro Pepe werd groot in het drugsmilieu. ‘Mijn moeder had contacten met Klaas Bruinsma, de grootste drugscrimineel die Nederland ooit heeft gehad. ‘Thuis lagen pakken hasj. Als kind sneed ik er vaak een stuk uit, nam het mee in een boterhamzakje en verkocht het op school aan mijn medeleerlingen. Na mijn schooltijd vroeg een vriend: “Geen zin om in de cocaïnehandel te gaan, Gennaro?” Voor ik het wist, zat ik cocaïne in enveloppen te verdelen.’ Pepe verdiende er grof geld mee, leidde een leven vol drugs en seks. ‘Ik heb tegen alle tien geboden zwaar gezondigd.’
Het mooie leven bleef niet duren. In 1999 werd hij veroordeeld tot 21 maanden cel. ‘Daar leerde ik de zware jongens kennen. Drugssmokkelaars die mij een opleiding in de criminaliteit gaven. Toen ik weer vrijkwam, woonde ik boven een café. Mijn buurman was een schoonmaker die op Schiphol werkte. “Wanneer beginnen we eraan?” vroeg ik.’
In 2003 vloog Pepe weer tegen de lamp: deze keer kreeg hij vierenhalf jaar wegens deelname aan een criminele organisatie en internationale drugshandel. In de gevangenis van Heerhugowaard leerde hij ‘hoe ellendig lang dagen kunnen zijn’. Maar hij kwam ’tot inkeer’, met dank aan een rabbijn met wie hij lange gesprekken voerde. ‘Op 30 november 2005 stapte de directeur van de gevangenis mijn cel binnen. “Maak dat je wegkomt, Gennaro, we hebben je cel nodig”, zei hij. “Maar ik moet nog een paar maanden brommen”, stamelde ik. “Was ik niet duidelijk?” antwoordde hij.’
De volgende ochtend stond Pepe op straat. ‘Het was ijskoud. Ik had geen huis, geen vrienden, wist niet waarnaartoe. Ik ging aanbellen bij mijn zus, maar ook daar mocht ik niet binnen. Net zoals bij het Leger des Heils en andere hulporganisaties. Allemaal stuurden ze me van het kastje naar de muur. En terug.’
Het werd avond en hij had geen slaapplaats. ‘Er zat niets anders op dan op straat te overnachten, op een stuk karton. Tussen de verslaafden en de mentaal gestoorden – er loopt wat rond in het nachtleven van Amsterdam. De eerste keer was dat slikken, maar alles went. Ik sliep vooral in de Apollolaan op Oud-Zuid, net naast het Hilton. Daar is het veilig, want de politie patrouilleert er.’
Overdag hing hij rond aan de Dam, samen met zijn drinkebroers. Zo ook die vierde mei 2010, rond acht uur. ‘Ik kwam net uit mijn stamcafé en wou het plein oversteken. Maar daar stond een enorme mensenzee. Iedereen stond stil en was stil.’
En toen kwam de schreeuw.
‘Ik voelde een hand op mijn lippen. Een agent snoerde me de mond. Ik werd overmeesterd, in de boeien geslagen en naar het politiekantoor afgevoerd.’
De eerste die hem daar kwam bezoeken, was zijn moeder. Toen ze op televisie die schreeuw hoorde, wist ze meteen dat het haar zoon was. Net als zijn drinkebroers van de Dam. ‘Dat kan alleen Gennaro zijn, altijdin voor een gekkigheidje.’
Maar het lachen verging hem snel. Twee jaar later verscheen ‘de man die de koningin aangerand had’ voor de rechter. ‘De schreeuw was een kosmische aandrift, van hogerhand aangereikt’, stelde zijn advocaat. ‘Een bruuske reflex, veroorzaakt door een massieve muur van stilte op de Dam.’ Hij pleitte voor de vrijspraak, want ‘alle paniek en gewonden waren niet veroorzaakt door de schreeuw. Wel door de vallende dranghekken, die klonken als geweerschoten.’
De openbare aanklager protesteerde. ‘Als de schreeuw er niet was geweest, was er geen paniek ontstaan.’ Een versie die de rechter volgde: Pepe werd veroordeeld tot een paar maanden gevangenis. Hij ging in beroep bij de Hoge Raad, het hoogste Nederlandse rechtscollege, maar ook die sprak hem streng toe. ‘Na de aanslag in Apeldoorn en de grote terreuraanslagen in de VS en Europa zit de angst er goed in. U had moeten voorzien dat uw geschreeuw op die plek, tussen al die mensen, paniek en dus ook letsels zou veroorzaken.’ De Hoge Raad gaf Pepe een nog hogere straf: zestien maanden cel, waarvan acht voorwaardelijk en een boete van 10.000 euro.
‘Die hele rechtszaak was een grap’, zegt Pepe. ‘Alle rechtsregels werden met de voeten getreden om me in de cel te krijgen en te houden. Barbertje moest hangen. Toen ik opgepakt werd voor cokesmokkel, was mijn straf terecht. Ik deed iets wat niet koosjer was. Nu was de straf absurd. Hadden ze mij aangehouden voor verstoring van de openbare orde, daar had ik mee kunnen leven. Maar niet met acht maanden cel.’
Hij wijst naar het plein. ‘Als ik nu hetzelfde zou schreeuwen, zou niemand opkijken. Een enkeling zou misschien zijn schouders ophalen en zeggen: “Doe eens normaal, man.” Ik ben aangehouden omdat het 4 mei was. Die twee minuten stilte zijn een stilzwijgende afspraak die iedereen moet respecteren. Maar ken jij iemand die gestorven is in de Tweede Wereldoorlog? Ik niet. En de meeste mensen op zo’n Dodenherdenking ook niet. Terwijl iedereen daar stil is, zijn er mensen rond dat plein aan het sterven. Daar houdt niemand twee minuten stilte voor.’
Een dag later, zegt hij, wordt in Nederland de Bevrijding herdacht. ‘Ik maakte gebruik van mijn vrijheid om te schreeuwen, maar dat is me slecht bekomen. Ik zat nog maar op het politiekantoor of er lag al op alle redacties een mail van de politie. “Het gaat hier over een verwarde man.” Ik ken dat soort mails, ik ben zelf nog even journalist geweest. Niemand vraagt je om een wederwoord, je kunt je niet verdedigen.’
‘Ben je verward?’ vraag ik.
‘Zie ik er zo uit?’
‘Ze noemen je zelfs een fantast.’
Hij lacht. ‘Dat verwijt had ik nog niet gehoord, maar eigenlijk vind ik het wel een compliment. Niets zo triest als een man zonder fantasie.’
Pepe is nog maar een jaar uit de gevangenis. ‘Die van Lelystad. De hel, man.’ Ook nu blijft de schreeuw hem achtervolgen. ‘Ik moet nog jaren elke maand 100 euro betalen, om die 10.000 euro af te lossen.’
‘Hoe ga je dat doen?’
‘In elk geval ga ik niet terug naar de cokehandel. Ik zie mezelf ook geen toeristen meer aanklampen. “Hé pssst, heb je wat nodig?” (lacht) Heel wat mensen uit mijn drugsverleden zijn dood. Af en toe kom ik nog iemand tegen. Best gezellig, maar zonder uitzondering hebben ze allemaal jaren in de gevangenis gezeten. Dat wil ik niet meer. Ik ben 45, dan kijk je al eens achterom. Ik ben nu mijn autobiografie aan het schrijven. Een geweldig boek wordt dat: ik hoop dat er honderdduizenden exemplaren van verkocht worden. Met dat geld wil ik de boete afbetalen en een huis in Friesland kopen.’
‘Ga je nog naar de Dodenherdenking?’
‘Nee. Justitie heeft liever niet dat ik op 4 mei op de Dam kom. Het hele jaar mag ik roepen wat ik wil, behalve op 4 mei. Op die dag komt er altijd een agent langs. “Wat zijn jouw plannen vandaag, Gennaro?” “Man, je denkt toch niet dat ik opnieuw op die Dam ga brullen? De lol is er wel af.”‘ (lacht)
Hij geeft een mannenhand en verdwijnt in de massa.
Ik wandel over de Dam. Het plein waar zo veel geschiedenis ligt. Het plein van de hippies, de Damslapers en de rebellie. Waar onlangs nog iemand FUCK DE KONING op het paleis kladde. Maar ook het plein waar het Nationaal Monument staat. Waar Duitse soldaten net na de oorlog op een feestende menigte schoten, waar zo veel mensen afgeslacht werden.
Nadat Pepe hier de stilte verscheurde, schreef Ramsey Nasr een gedicht. Het eindigt met de zin:
vlak voor mijn voeten valt een hoogbejaarde
in zijn soldatenpak. hij huilt. ik kijk.
waar alles mag is ieder vogelvrij.
Ergens anders schrijft Nasr:
het is de wet van nederland. bij ons
moet alles vroeg of laat een keer gebeuren
dus dan ook dit.
De schreeuw van Pepe is lang niet de eerste bestrafte schreeuw uit de geschiedenis. Mensen lieten zelfs hun leven voor een kreet. Zoals de communistische partijleider Julien Lahaut na de eedaflegging van koning Boudewijn in 1950: ‘VIVE LA REPUBLIQUE’ (en hij had die woorden niet eens zelf geroepen).
Ook Nederland had zijn bekende schreeuwen, soms verpakt als grap. Zoals die van de Nederlandse minister Berend Jan Udink. In 1977 stapte hij in New York in het vliegtuig met een pak onder de arm. Een stewardess wilde hem helpen, maar Udink riep: ‘Pas op, er zit een bom in!’ De stewardess begon te gillen. Udink werd meteen overmeesterd door de politie. Pas na onderhandeling van de Nederlandse ambassade en een grote boete mocht hij beschikken.
Maar de schreeuw van Pepe klonk anders, heel anders: AAAAAAAAAA! Het geluid van de pijn, geen enkele klank klinkt zo luid als de aa.
Ik praat erover met Damiaan Denys, hoogleraar psychiatrie aan de universiteit van Amsterdam. Ook hij is gefascineerd door de Damschreeuwer. ‘Omdat het een prachtige metafoor is voor wat er in onze samenleving gaande is. De Damschreeuwer is een man die iets volstrekt betekenisloos roept op een plein. Duizenden mensen rennen in paniek weg, zonder dat daar een aanleiding toe is. Ze worden bang omdat ze denken dat er iets gebeurt, maar dat is pure verbeelding. En dan vallen er gewonden. Niet omdat daar een mens staat te schreeuwen, wel omdat duizenden mensen hun verbeelding volgen. Dat is een illustratie van de tragiek van de angst. We zijn angstig dat er iets op til is. Daardoor veroorzaken we net datgene waar we voor vrezen. Na de aanslagen in Parijs waren we bang om onze vrijheid te verliezen. En dus ontnamen we onszelf die vrijheid door onze straten vol militairen te zetten en concerten af te gelasten. Waarom zou een terrorist nog een bom gooien? Dat hoeft niet meer? We doen het onszelf aan.’
Nederland heeft de laatste jaren meer van die types leren kennen, zegt Denys. Er is de Fuck De Koning-roeper. De Paleisbekladder. De Waxinelichthoudergooier, die zo’n ding naar de gouden koets mikte. (De Damschreeuwer distantieert zich overigens uitdrukkelijk van hen en hun daden. ‘Psychiatrische gevallen’, zegt hij, nvdr.)
‘De verwarde man is in Nederland een fenomeen geworden’, gaat Denys verder. ‘Dat zegt vooral iets over hoe moeilijk wij kunnen omgaan met dingen die buiten het rationele vallen. We kunnen zelfs niet meer accepteren dat iemand iets betekenisloos staat te schreeuwen.
‘Vorige zomer toonde ik in het VPRO-programma Zomergasten een fragment uit 1970 van een verwarde man die een lezing van de filosoof Jacques Lacan verstoorde. Hij ging naar het spreekgestoelte, gooide een glas water om en begon agressief alle papieren van Lacan door elkaar te gooien. “Wat wilt u eigenlijk?” vroeg die. Waarop de man zei: “Ik wil iets vertellen.” ‘Wel, vertel het dan.” Zo ging men in 1970 om met de verwarde man. Als dat vandaag zou gebeuren, zouden er meteen acht veiligheidsagenten tevoorschijn springen.’
Het probleem, zegt Denys, is niet de verwarde man. Wel de manier hoe wij naar hem kijken. ‘We reageren angstig, terwijl dat niet nodig is. De illusie bestaat ook dat we de verwarde man kunnen uitschakelen, maar dat is niet zo. Overal in de wereld lopen verwarde mannen rond: ze zijn er altijd geweest en ze zullen blijven komen. We moeten weer leren omgaan met het abnormale, het onbegrijpelijke.’
Tijd om te vertrekken uit Amsterdam. Ook hier worden de stationspoorten nu bewaakt. Het Feest van Angst en Pijn is nog lang niet voorbij.
In de trein naar huis lees ik een boek over een verwarde man. Niet ‘de man die AAAAAAA! riep’, maar De man die zijn haar kort liet knippen: de al even verwarde man van Johan Daisne uit het magisch-realisme van de jaren veertig.
Ergens in het boek zit hij in een radiostudio, en vraagt zich af wat er zou gebeuren als hij iets krankzinnigs zou roepen. ‘Het was de derde of vierde keer dat ik een radiolezing moest houden. Ik had het er de vorige keren nogal vlot afgebracht. Maar precies daarover was ik toen gaan donderjagen en had mijn vrienden van de radio de vraag gesteld of zij nog nooit, in aanwezigheid van alleen maar die kleine dwaze microfoon, de plotselinge krankzinnige behoefte voelden opstijgen om heel even iets te schreeuwen. Ze hadden me uitgelachen, maar dat kon niet gemeend zijn, want toen ik mijn vraag herhaalde, zei een van hen bijna bruusk dat ik moest zwijgen. En toen heb ik geschreeuwd. Gelukkig hield een van mijn vrienden me in ’t oog en heeft de modulator de uitzending afgebroken. Het publiek moet maar een kleinigheid ervan hebben gehoord, zonder te begrijpen wat er gaande was.’
Ik kijk om me heen in de trein. Iedereen is stil. Magisch-realisme in 2015. Heel even…
‘Uw vervoersbewijs, alsjeblieft’, zegt een stem.
In april komt de autobiografie van de Damschreeuwer uit.
DOOR STIJN TORMANS, FOTO’S SASKIA VANDERSTICHELE
‘Terwijl iedereen daar stil is, zijn er mensen rond dat plein aan het sterven. Daar houdt niemand twee minuten stilte voor.’