Irène Némirovsky overleefde de Tweede Wereldoorlog niet, dankzij haar kinderen deed haar manuscript dat wel.
Info : Irène Némirovsky, ‘Storm in juni’. Vertaald uit het Frans door Manik Sarkar, De Geus, 521 blz., 24,90 euro.
Veel overlevenden van de holocaust hebben alleen maar hun vege lijf kunnen redden. Tot die overlevenden behoorden de Franse zusters Denise en de inmiddels overleden Elisabeth Epstein. Tijdens de bezetting van hun land slaagden ze erin uit handen van de Duitsers en de Franse politie te blijven. In die periode lukte het hun zelfs om gedurende twee jaar een koffer met een manuscript van hun in Auschwitz vermoorde moeder met zich mee te zeulen. Pas zestig jaar later verscheen Suite française in Frankrijk. Het boek maakte er zo’n indruk dat de schrijfster er postuum de Prix Renaudot 2004 mee won. Nu is de roman onder de titel Storm in juni in het Nederlands vertaald. Het was de laatste roman van Irène Némirovsky, die voor de oorlog een gevierde Franse schrijfster was. Storm in juni is een geslaagde tragikomedie over de massale uittocht van de Parijzenaars in juni 1940 en over de eerste periode van de Duitse bezetting. Irène Némirovsky, die in 1942 in Auschwitz werd vergast, ontleedt op een scherpe manier de tegenstrijdige gevoelens waarmee de Franse bevolking na de Duitse inval geconfronteerd werd. Ze voorzag haarscherp waar de grenzen tussen collaboratie en verzet zouden gaan liggen.
‘Elke zomer word ik herinnerd aan de grote uittocht van 1940’, zegt de 75-jarige Denise Epstein. ‘Telkens als ik die rijen auto’s de hoofdstad zie verlaten, op weg naar het zuiden, is het enige wat ik mis de op het dak gebonden matras. Die was destijds bedoeld om de wagen ten minste enigszins te beschermen tegen mitrailleurvuur tijdens een luchtaanval.’
Werd u dan de afgelopen zestig jaar ook elke zomer opnieuw herinnerd aan het manuscript van de onvoltooid gebleven roman die uw moeder had geschreven?
DENISE EPSTEIN: Oh, niet alleen in de zomer. Mijn zusje en ik hebben het in de oorlog van adres naar adres meegesleept. Later is het in een archief terechtgekomen, maar toen zeulden zowel Elisabeth als ikzelf allang een fictieve koffer mee. Elisabeth heeft zich haar hele leven niet aan proza durven wagen, uit angst dat ze haar moeder nooit zou kunnen evenaren. Ik denk dat het manuscript niet alleen ons grootste persoonlijke bezit was, maar ook altijd als een loden last op onze schouders heeft gedrukt.
Uw moeder liet talloze aantekeningen na voor een vervolg op de twee delen waaruit ‘Storm in juni’bestaat. Maar na haar dood was er geen sprake van dat jullie haar roman voltooid zouden hebben?
EPSTEIN: Absoluut niet! Dat zouden we als heiligschennis ervaren hebben. Maar minstens zo belangrijk is dat we geen van beiden het idee hadden dat we ook maar aan het talent en het vakmanschap van onze moeder zouden kunnen tippen. Elisabeth was nochtans literair uitgever, dus ze kende de finesses van het schrijven. Maar verder dan het op schrift stellen van haar gefictionaliseerde biografie van onze moeder, Le Mirador, is ze nooit gegaan.
De val van Parijs shockeerde de wereld nog meer dan de snelle opmars van de Duitse legers zelf. Zesentwintig jaar eerder waren die immers gestopt door het ‘wonder aan de Marne’. De inname van de Franse hoofdstad wekte daarom bij velen de indruk dat de oorlog al verloren was. In het eerste deel van Storm in juni beschrijft Irène Némirovsky de uittocht van de Parijzenaars door de ogen van verschillende personages: een rijke vrijgezel, een katholieke ambtenarenfamilie, een danseres, een gevierde schrijver, twee bankbediendes. Alle klassen zijn vertegenwoordigd in dit verhaal. Totnogtoe was De val van Parijs van de Sovjetrussische correspondent en auteur Ilja Ehrenburg misschien wel de bekendste roman over deze episode. Némirovsky steekt hem niet alleen stilistisch, maar ook sociologisch naar de kroon. Haar roman leest opvallend vlot voor een schrijfster die zich vooral aan de negentiende-eeuwse klassieken spiegelde.
Het is opvallend hoe raak ze personages uit verschillende sociale lagen in hun gedrag en denken weet te typeren.
EPSTEIN: Mijn moeder kon geweldig goed observeren en luisteren. Als iemand iets zei dat haar frappeerde als typerend voor zijn klasse, dan schreef ze dat op. Zo bouwde ze een personage op aan de hand van talloze aantekeningen. Ze leefde met haar personages. Zo’n zin als ‘Zij hechtten niet aan geld, nee, geld hechtte zogezegd aan hen’, is naar alle waarschijnlijkheid een uitspraak die een snobistische dame uit de middenklasse ooit in haar bijzijn heeft gedaan. Ik heb de indruk dat ze de beperkingen van haar milieu langzamerhand ontgroeid is. Het is waar dat ze de jaren twintig flirtend en gokkend in casino’s doorbracht, maar na haar huwelijk met Michel Epstein is ze volwassener geworden en heeft ze de vooroordelen van de rijken achter zich gelaten. Ze beschouwde huishoudelijke bediendes en arbeiders niet langer als mensen van een andere planeet, maar was oprecht in hen geïnteresseerd. Anders zou ze nooit zulke realistisch overkomende bijpersonages uit al die sociale lagen hebben kunnen verzinnen.
Toch is het opvallend dat er geen joodse personages in deze roman voorkomen en dat ze in voorgaande boeken bepaald niet vleiend over joden schreef…
EPSTEIN: Ze heeft zelfs geregeld gepubliceerd in een zeer rechts tijdschrift dat niet wars was van antisemitisme en waarvan de uitgever na de oorlog is veroordeeld wegens collaboratie. Ze beschouwde zichzelf nu eenmaal niet als joods. Ze deelde tal van vooroordelen over het zogezegde winstbejag van de joden omdat ze bang was dat die ‘onaangepaste’ joden ook de ‘aangepaste’ zoals zijzelf in een kwaad daglicht zouden stellen. Ze heeft zich zelfs officieel tot het katholicisme bekeerd in de hoop dat dit zou helpen om de Franse nationaliteit te verkrijgen. Ik denk trouwens dat ze in Storm in juni niet over joden schreef, omdat ze niet wist hoe lang de oorlog zou duren of hoe hij zou aflopen. Wellicht hoopte ze toch nog dat ze deze roman tijdens haar leven zou kunnen publiceren.
De personages nemen de gekste dingen mee op hun vlucht. Een van hen laadt zijn auto vol porselein, anderen nemen zo ongeveer al hun huisraad mee, maar vergeten hun demente grootvader. Het lijkt net of iedereen zich op het ergste voorbereidt en tegelijk denkt dat het zo’n vaart niet zal lopen…
EPSTEIN: Zo was het ook. Veel Parijzenaars waren ervan overtuigd dat ze binnen enkele weken weer terug zouden kunnen keren. Het kon niet anders of de Duitsers zouden ergens in Frankrijk worden tegengehouden. Pas onderweg zagen ze in dat het menens was. De aanvallen van Duitse jachtbommenwerpers op de colonnes vluchtelingen maakten veel indruk op mijn ouders, maar mijn moeder zag ook dat de Fransen uit de arbeidersklasse veel meer dan de rijken geneigd waren anderen te helpen. Heel typerend vind ik een scène waarin de rijke vrijgezel Charlie in de auto naast de zijne een bloedende vrouw ziet zitten. Hij voelt geen medelijden met haar, maar met zichzelf, omdat hij gedwongen is zoveel lelijkheid te aanschouwen. Als hij in het kuuroord Vichy aankomt en er zijn intrek neemt in een luxehotel, verklaart hij pathetisch dat hij een hele dag niets heeft gegeten. Het slaafse antwoord van de receptionist staat in schril contrast met de bruutheid waarmee hij even later twee Spaanse vluchtelingen de deur wijst. Door ze te laten volharden in hun voorrechten suggereert mijn moeder dat de rijken niets leerden van deze ervaring.
Geraffineerd overspel
In het tweede deel van het boek schakelt de auteur over naar het platteland in het bezette deel van Frankrijk. De nederlaag is definitief, maar na enkele maanden nog lang niet verteerd. Twee miljoen Franse soldaten zitten als krijgsgevangenen in Duitse kampen. De nieuwe regering onder leiding van maarschalk Philippe Pétain probeert tot samenwerking te komen met haar Duitse meesters. In het dorp trachten de bewoners aarzelend hun houding te bepalen tegenover de bezetter. Duitse officieren worden bij de notabelen ingekwartierd. Soldaten tonen zich van hun beste kant en betalen in de plaatselijke winkels en cafés beleefd en goedgelovig het volle pond voor halfbedorven eetwaar. Met veel subtiliteit beschrijft Némirovsky het geraffineerde spel van aftasten, aantrekken en afstoten…
EPSTEIN: De grote ontdekking van de Fransen was dat de Duitsers niet de beesten bleken die ze zich hadden voorgesteld. De Luftwaffe schoot weliswaar op vluchtelingen, maar de Wehrmacht stuurde mensen beleefd terug naar huis. In dat eerste jaar toonde de bezetter zich van zijn humane kant. De deportaties van joden en politieke tegenstanders, de executies van gijzelaars, het plunderen van voorraden, dat moest allemaal nog komen. Sommigen werden verscheurd door tegenstrijdige gevoelens, zoals Lucile. Haar man is krijgsgevangene, maar haar huwelijk was zo liefdeloos en saai dat ze heimelijk blij is dat hij weg is. Ze wil op afstand blijven van de Duitse officier die bij haar en haar schoonmoeder is ingekwartierd, maar hij is zozeer het tegenbeeld van haar echtgenoot dat ze, bijna tegen haar zin, valt voor zijn charmes. Ik vind dat mijn moeder dat platonische overspel heel overtuigend beschreven heeft.
Waren de notabelen eigenlijk niet banger voor de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van de oorlog dan voor de bezetter zelf?
EPSTEIN: Ik denk het wel. Tijdens de Parijse exodus vreesden de rijken evenzeer dat hun huizen door het Parijse plebs zouden worden geplunderd als door het binnentrekkende Duitse leger. In het fictieve dorp dat mijn moeder beschrijft, beklagen de boeren zich over het gebrek aan solidariteit van de grootgrondbezitters met de pachters. Op een dag verbiedt de burggravin de grootste stroper onder de pachters nog langer één voet op haar domein te zetten, anders zal ze hem aangeven bij de Duitsers. Haar dreigement lokt een nog zwaarder dreigement van zijn kant uit. Daarop besluit zij daadwerkelijk naar de Ortskommandatur te gaan. Op dat moment overschrijdt zij definitief de grens tussen neutraliteit en collaboratie en de pachter die tussen neutraliteit en verzet.
Jeroen Kuypers & Piet de Moor