DE LEVENSLESSEN VAN OOM MILTON
Het gaat niet op de huidige crisis helemaal in de schoenen van de vrijemarkteconomie te schuiven. Zeker, de markt faalt geregeld. Maar overheden helaas óók. De visie van eeuweling Milton Friedman blijft in dit verband netjes overeind, al zal de financiële sector grondig moeten bijsturen.
Dat het allemaal de schuld is van de vrije-markteconomie, meneer. Al die financieel-economische en sociale ellende die we sinds 2008 over ons heen krijgen? De vrije markt, hè. Protestbewegingen als Occupy Wall Street zijn ervan overtuigd. Een groot deel van de politieke linkerzijde ook. Zelfs vanuit het middenveld krijgt het idee steun. En altijd weer duikt hetzelfde woord op. Hebzucht. Het vrijemarktsysteem, zo luidt de argumentatie, geeft een vrijgeleide aan ongelimiteerde hebzucht. En die leidt op haar beurt tot zodanige excessen en speculaties dat het hele systeem onvermijdelijk implodeert. Vanuit die overtuiging is het een logische stap om meer overheidsregulering en -sturing te eisen, en een sterker bestraffende fiscus. Zelfs de vraag om bijvoorbeeld het bankwezen en de energiesector te nationaliseren krijgt in die context weer enige legitimiteit.
Alleen: gaat dat wel op, de vrije-markteconomie rechtstreeks verbinden met ongebreidelde en tot vernietiging leidende hebzucht? Nee. Echt niet. Loopt u even een eindje mee.
Stel dat een vrijemarkteconomie en ongelimiteerde en vernietigende hebzucht als een Siamese tweeling bij elkaar horen. Hoe komt het dan dat het kapitalistische systeem niet constant in crisis is? Elk land dat zijn economie volgens de principes van vrijemarkteconomie opbouwt, maakt toch lange periodes van toenemende welvaart, voldoende jobs en algemene vooruitgang mee? Hebzucht lijkt dan niet echt een maatschappelijk probleem. Toegegeven, periodiek doen zich crisissen voor die af en toe écht uit de hand lopen. De hamvraag is dus: hoe komt het dat het met die vrijemarkteconomie soms zo manifest verkeerd gaat?
Nog een bedenking. Hebzucht heeft niet zozeer met systemen te maken, maar met de mens zelf. We zouden daar filosofen als Immanuel Kant bij kunnen halen, maar laten we gewoon eens om ons heen en naar het verleden kijken. Hebzucht is van alle tijden, van alle volkeren en van alle systemen. Het is gewoon des mensen. Ook in extreem collectivistisch geïnspireerde systemen komt hebzucht steeds weer bovendrijven. Meer nog, zo leert ons het wedervaren in de Sovjet-Unie of het China van Mao, in strak vanuit de overheid geleide en ge-stuurde maatschappijen worden de hebzucht en de macht van een beperkte elitegroep geïnstitutionaliseerd en onverbiddelijk be-schermd tegenover de resterende 99 procent van de bevolking.
Wat er precies zo eigen is aan de vrijemarkteconomie, is dat ze de menselijke hebzucht op een constructieve manier kanaliseert. Eigenbelang kan en mag nagestreefd worden, maar dat kan alleen tot winsten en verrijking leiden als binnen de rest van de maatschappij de bereidheid bestaat om voor de goederen en diensten die zo op de ‘markt’ komen de gewenste prijs te betalen. Bestaat die bereidheid in de rest van de maatschappij niet, dan zal de productie bijgestuurd moeten worden als men winst wil maken. Veranderen de behoeften en de wensen van de burgers, dan moet het systeem zich willens nillens aanpassen. En dat doet het, want een vrijemarkteconomie heeft nu eenmaal een ontzettend groot aanpassingsvermogen. Meer nog, het is het enige systeem dat daar bevredigend mee kan omgaan.
De basisprincipes van de werking van een vrijemarkteconomie werden voor het eerst uitgebreid beschreven en geanalyseerd door Adam Smith in zijn Wealth of Na-tions (1776). Maar Smith wees er ook op dat een vrijemarkteconomie niet in het luchtledige werkt, maar een kader nodig heeft waarbinnen het functioneert – een analyse die iemand als Nobelprijswinnaar Milton Friedman, die dit jaar 100 jaar zou zijn geworden, ook volkomen deelde. En dan is er per definitie een belangrijke rol weggelegd voor de overheid. Het is een steeds weer herhaalde misvatting dat mensen als Smith en Friedman in een vrije-markteconomie geen rol weggelegd zagen voor de overheid. Het is een beperkte, vrij strak afgelijnde rol, maar de overheid kan ook in het friedmaniaanse model niet zomaar aan de kant gaan staan.
De overheid heeft de middelen en in een democratie ook de maatschappelijke legitimiteit om te zorgen voor onder meer rechtszekerheid, afdwingbaarheid van aan- gegane verbintenissen, financiële en monetaire stabiliteit, en een vermindering van de onzekerheid in de samenleving. Binnen zo’n maatschappelijk kader zal een vrije-markteconomie optimaal functioneren en leiden tot gestage toename van de welvaart, voldoende werk en maatschappelijke stabiliteit. Het voortdurende aanpassingsproces dat eigen is aan die vrije-markteconomie zal onvermijdelijk tot periodes van stagnatie en zelfs recessie leiden omdat die aanpassingen vaak moeizaam en traag verlopen – niet het minst vanwege de begrijpelijke weerstand van mensen en groepen die geprivilegieerde posities dreigen te verliezen. Maatschappelijke vooruitgang kan zelden zonder dat hier en daar beperkte groepen ook een stap terug moeten zetten.
Falende overheden
Een echt langdurige en forse ontsporing van een vrijemarkteconomie – een recessie die omslaat in een depressie – blijkt altijd, onveranderlijk met lacunes en tekortkomingen in de omkadering te maken te hebben. Kijk naar de crisis die we sinds 2007 meemaken. De financiële crisis die in 2007-2008 losbarstte, de scherpe recessie van 2008-2009 en de kwakkelende toestand sindsdien kun je niet los zien van een falende overheid. Dat gebeurde via drie kanalen.
Om te beginnen: tijdens de eerste jaren van de 21e eeuw was het monetaire beleid systematisch te laks. De rentevoeten stonden bijna voortdurend te laag, afgewogen tegen de economische en financiële ontwikkelingen. De Amerikaanse Federal Reserve ging daarbij het meest uit de bocht, maar ook andere centrale banken voerden veelal een te laks beleid. Wat gebeurde er precies? Te lage rentevoeten zetten mensen aan om overmatig kredieten aan te gaan, en de schulden liepen spectaculair op. Een gevoel van euforie overstemde de normale alertheid voor risico’s, en er ontstond een soort collectieve gekte. Dan volgen er onvermijdelijk speculatieve excessen en overmatige bestedingen in rentegevoelige activiteiten zoals de bouw. Maar zoals de financiële geschiedenis ons leert, spatten dergelijke zeepbellen altijd en overal uiteen.
Een tweede bron van miserie die door de overheid werd veroorzaakt, is de regelgeving. Vooral in de financiële sector veroorzaakte die zware ontsporingen. U herinnert zich de waanzinnige situaties met de Amerikaanse rommelhypotheken, en de rol daarin van Fannie Mae en Freddie Mac, twee herfinancieringsmastodonten die een cruciale rol speelden in de financiering van hypothecaire leningen in Amerika. Maar kent u de rol van het Amerikaanse Congres in die zaak? De Amerikaanse overheid verlangde nadrukkelijk dat er steeds meer hypothecaire leningen werden aangeboden aan mensen met een (zeer) laag inkomen. Dat paste in een goedbedoelde politiek om het individuele huizenbezit te stimuleren. Maar hoeft het dan te verbazen dat er in zo’n situatie onverantwoorde rommelhypotheken ontstaan? De Amerikaanse overheid gaf zelf aanleiding tot excessieve en zelfs ronduit frauduleuze praktijken op de markt van de hypothecaire leningen.
Nog een voorbeeld. In het kader van de zogenaamde Basel-normen worden aan de banken verplichtingen opgelegd die hun kapitaalstructuur steviger en schokbestendiger moeten maken. Maar als je die regulering vaag en onduidelijk laat, vraag je om problemen – sommige mensen zijn nu eenmaal erg creatief in het interpreteren van opgelegde regels. Als de spelregels voorschrijven dat een bank geen extra kapitaal hoeft uit te trekken voor krediettoezeggingen aan dochtermaatschappijen, dan moet je niet verwonderd opkijken als er binnen de banksector een explosie komt van activiteiten via dochter- en zustermaatschappijen met nauwelijks enige reële kapitaalbasis. Een dergelijke foute regulering leidt rechtstreeks tot de destabilisering van het hele financiële systeem. Het feit dat gereguleerden (in dit geval de financiële en bancaire sectoren) er vaak in slagen om het reguleringsproces op z’n minst stevig te beïnvloeden, werkt onduidelijkheden en lucratieve interpretaties natuurlijk in de hand.
Naast falend monetair beleid en foute regulering is er nog een kanaal waarlangs de overheid bijdraagt aan de economische en financiële instabiliteit: de verhoogde onzekerheid. Binnen een vrijemarkteconomie is de beperking van onzekerheid in de maatschappij nochtans een van de belangrijkste opdrachten van een overheid.
We spoelen even terug naar 2008, en de manier waarop de Amerikaanse overheid omging met de problemen bij zakenbanken Bear Stearns en Lehman Brothers. In het eerste geval (maart 2008) trad de overheid actief op om het faillissement van Bear Stearns te beletten. In het geval van Lehman Brothers (oktober 2008) trok de overheid zich terug en liet ze de boel failliet gaan. Zo’n dubbel signaal is nefast. Het was in die nare periode in 2008 niet zozeer het faillissement van Lehman Brothers op zich, maar wel de onzekerheid over de intenties en prioriteiten van het overheidsbeleid die de markten deden panieken en hen voor langere tijd grondig ontregelden.
Een ander voorbeeld, dichter bij huis. De problemen met de eurozone, die in de loop van 2009 aan de oppervlakte kwamen, leidden tot een beleid dat te omschrijven valt als too little, too late. Tot vandaag ontkennen sommige betrokken bewindslui dat het om een systeemcrisis gaat (die, even tussen haakjes, niets te maken heeft met disfuncties van het systeem van de vrijemarkteconomie). Dat is het wél. De crux is namelijk dat de Europese monetaire unie structureel verkeerd geconcipieerd werd. Er is immers geen politieke unie, en de arbeidsmarkten zijn niet flexibel genoeg – meteen de voornaamste, zij het niet enige structurele handicaps van de monetaire unie. Als men er niet in slaagt om die problemen op een geloofwaardige en duurzame manier op te lossen, dan zal het onvermijdelijk erg fout lopen met de monetaire unie en de euro. De voorbije twee jaar schoot de politiek hierin alvast op een schrijnende manier tekort. De onzekerheid die daaruit voortvloeit voor investeerders, ondernemers, consumenten en spaarders werkt als een dodelijk gif in op de economie.
Een derde voorbeeld is de situatie van de publieke financiën in de rijke landen (niet alleen Europa maar ook de VS en Japan). Elke ernstige projectie van waar het in de komende 30 à 40 jaar met de publieke financiën naartoe gaat, geeft aan dat er een enorme escalatie van de overheidsschuld komt. Geen enkel land ontsnapt eraan, al bestaan er belangrijke onderlinge verschillen. Stilaan beginnen landen de situatie onder ogen te zien, maar al te veel politieke bewindslui blijven doen alsof hun neus bloedt. Bovendien blijkt elke dag weer dat een beleid om die destructieve trend te keren erg moeilijk uit de startblokken komt, en nog veel moeilijker vol te houden is. Ook dat overheidsfalen, namelijk om in de publieke financiën structureel orde op zaken te stellen, zorgt voor grote onzekerheid bij investeerders, ondernemers, consumenten en spaarders.
Friedmans vergetelheid
Valt er dan echt niets te verwijten aan het regime van de vrije-marktordening? Toch wel. Heel wat, zelfs.
Om te beginnen: ook de markt faalt weleens, en werkt lang niet altijd zoals de handleiding het voorschreef. Alleen is het bijzonder naïef om te denken dat beleidsacties om die marktfalingen uit de wereld te helpen per definitie tot betere maatschappelijke resultaten leiden. Mensen zijn namelijk óók feilbaar, en ze maken niet altijd de morele objectieven waar die ze publiekelijk hoog in het vaandel voeren. Dat geldt ook onverkort voor de publieke sector. Met andere woorden: de markt faalt soms, maar de overheden minstens even vaak en minstens even intens. Een goed omkaderde marktordening heeft bovendien het voordeel dat ze over een enorm aanpassingsvermogen beschikt, waardoor marktfalingen vaak snel gecorrigeerd worden. Overheidsinterventie, daarentegen, is vaak statisch en immobiel.
Daarnaast is er een specifiek probleem met die vrijemarkteconomie. In de verschillende ge-sprekken die ik met wijlen Milton Friedman heb mogen voeren, wees hij me in algemene termen op dit fenomeen: ‘Een systeem dat winsten privatiseert en verliezen socialiseert, is gedoemd om zwaar in de problemen te komen.’ De context waarin Friedman die opmerking maakte, lag helemaal buiten de financiële of bancaire sector. Het is zonder meer een merkwaardige lacune in het denken van Friedman dat hij de link niet legde tussen het principe van ‘privatisering van winsten en socialisering van verliezen’ en de gang van zaken in de financiële wereld.
Centraal bij dat alles staat het begrip systeemrisico. Dat is het risico dat het faillissement van een of meer grote, wereldwijd vertakte financiële instellingen het financiële systeem zodanig ontregelt dat het tot een totale instorting van de hele economie leidt, met massale werkloosheid, ontreddering van de publieke financiën en finaal zelfs de ondermijning van de democratie en de politieke stabiliteit tot gevolg. Het vooruitzicht van zo’n mogelijke desastreuze ontwikkeling zorgt ervoor dat politici zich genoodzaakt zien om uitgebreid tussenbeide te komen (lees: massaal over de brug te komen met belastinggeld) wanneer er zich existentiële problemen voordoen bij een van die zogenaamd systemische financiële instellingen. Die instellingen kregen niets de stempel ‘ too big to fail’. (Het hoeft trouwens niet per se om banken te gaan: de Amerikaanse overheid taxeerde de verzekeringsmaatschappij AIG als een systemische instelling.)
Het bestaan van het too big to fail-syndroom heeft verregaande consequenties. Het leidt, zo heeft de huidige crisis aangetoond, tot wat economen omschrijven als ‘ moral hazard’. Simpel uitgelegd: als mensen bijvoorbeeld weten dat ze tegen bepaalde risico’s verzekerd zijn, passen ze hun gedrag aan. Nu, de wetenschap dat overheden sowieso reddingsboeien zullen uitgooien wanneer er massieve problemen zijn bij systemische instellingen, doet sommigen grotere risico’s nemen. Waarom? Heel eenvoudig omdat grotere risico’s steevast gepaard gaan met hogere opbrengsten – tenminste zolang één of meer van die grote risico’s niet bewaarheid worden. (Merk trouwens op dat het om een inschatting gaat: het volstaat dat het idee leeft dat instelling x, y of z een systemische instelling is om het politieke establishment tot actie aan te zetten. Al te vaak wordt ‘systemisch’ simpelweg gelijkgesteld met ‘omvang’, wat maakt dat banken een sterke aansporing hebben om groter en groter te worden.) ‘Privatisering van winsten, socialisering van verliezen’ wordt dan een institutioneel gegeven – iets waar we in België en veel andere geïndustrialiseerde landen ondertussen véél van afweten.
Om het too big to fail-syndroom en alles wat daarmee samenhangt te bestrijden, moeten we minstens naar substantieel ruimer gekapitaliseerde instellingen. Er moet niet enkel méér kapitaal komen binnen financiële instellingen, er moet ook verhoudingsgewijs méér kapitaal komen naarmate die financiële instellingen groter worden. Zo bouw je een marktconforme rem in op de groei van financiële instellingen. Grote omvang kan nog altijd, maar dan alleen mits er een veel omvangrijkere kapitaalbasis is dan vandaag het geval is voor de systemische financiële instellingen. Het valt niet te ontkennen dat zwaardere kapitalisering kosten met zich mee zal brengen. Het zal bijvoorbeeld tot duurdere kredietverlening leiden. Maar als we het too big to fail-syndroom laten voortbestaan, leidt dat vroeg of laat ook tot grote, wellicht zelfs nog veel grotere maatschappelijke kosten. Ook daar weten we ondertussen alles over in dit land. Ook al blijven sommige bewindslui met uitgestreken gezicht beweren dat we als maatschappij misschien nog wel gaan verdienen aan de financiële crisis.
De massale inzet van belastinggeld om systemische instellingen overeind te houden leidt tot een sluipende maar heel reële ondergraving van de maatschappelijke legitimiteit van de vrijemarktordening. Burgers verliezen als gevolg van aberraties in de financiële sector hun geloof in het hele systeem, en zullen dat ongenoegen ook uiten – bijvoorbeeld in het stemhokje. De waarschuwing van Milton Friedman dat ‘een systeem dat winsten privatiseert en verliezen socialiseert, gedoemd is om zwaar in de problemen te komen’ is dan ook meer dan ooit aan de orde.
DEZE TEKST IS EEN BEWERKING VAN DE TOESPRAAK DIE JOHAN VAN OVERTVELDT GAF TOEN HIJ DE PRIJS VOOR DE VRIJHEID VAN DE LIBERALE DENKTANK LIBERA UITGEREIKT KREEG.
VOLGENDE WEEK VERSCHIJNT JOHAN VAN OVERTVELDTS NIEUWE BOEK, RED DE VRIJE MARKT. DE TERUGKEER VAN MILTON FRIEDMAN. DAARIN HERBEKIJKT HIJ DE NALATENSCHAP VAN DE MAN DIE TEN ONRECHTE WORDT OPGEVOERD ALS DE VADER VAN HET WILDE KAPITALISME, EN WAT DAARUIT TE LEREN VALT BIJ DE AANPAK VAN DE HUIDIGE CRISIS.
JOHAN VAN OVERTVELDT, RED DE VRIJE MARKT. DE TERUGKEER VAN MILTON FRIEDMAN, WPG, 240 BLZ., 19,95 EURO, ISBN 9789085423607
DOOR JOHAN VAN OVERTVELDT
De hamvraag is: hoe komt het dat het met die vrijemarkt-economie soms zo manifest verkeerd gaat?
Maat- schappelijke vooruitgang kan zelden zonder dat hier en daar beperkte groepen ook een stap terug moeten zetten.