De speeltijd is om voor het Afrikabeleid van dit land. De laatste rechte lijn is ingezet voor het eindexamen, gepland voor de tweede helft van volgend jaar. Dan is België voorzitter van de Europese Unie.
De Belgische regering heeft het er, vind ik, niet zo slecht afgebracht sinds haar aantreden in juli 1999. Louis Michel was de eerste om opnieuw de pelgrimsstaf op te nemen en luide te verkondigen dat er nog een toekomst was weggelegd voor België in Centraal-Afrika. Hij gaf te kennen dat België ‘iets’ ging doen. Er was hier en daar weliswaar wat hoongelach om zoveel naïeve voortvarendheid en het min of meer verdoken vermoeden dat het de liberalen allemaal om de commercie te doen was, net zoals de Amerikanen.
Michel kwam al snel tot de conclusie dat hij best wat hulp kon gebruiken, omdat de toestand op het terrein toch wel wat complexer was dan eerst gedacht. Hij riep een soort staten-generaal bijeen van wat er in België nog aan Afrikaanse expertise overschiet. In maart 2000 kwam daar een road map uit die de Belgische acties in de regio richting moest geven.
Heel veel spectaculairs is daar toen niet meteen op gevolgd. Het leek erop dat verklaringen over een actieve Afrikapolitiek gemakkelijker van de tong rolden dan het geld voor ontwikkelingsprojecten uit de geldbeugel. Wat wel volgde, waren talrijke officiële en minder officiële ontmoetingen, in Europa en in Afrika, in New York en in de wandelgangen. Zowat iedereen die iets betekende voor de regio kreeg de boodschap mee dat België actief, dynamisch en voluntaristisch zijn steentje wou bijdragen tot de opbouw van een duurzame vrede in de regio.
Wie gedacht had dat Afrika een solootje van de minister van Buitenlandse Zaken was, vergiste zich. Op eigen initiatief stak ook de premier zijn nek uit. Guy Verhofstadt vroeg de Rwandese bevolking om pardon voor de lafheid van de internationale gemeenschap, en van België in het bijzonder, dat zijn blauwhelmen in de dramatische maanden van de Rwandese genocide had teruggetrokken zonder zich te bekreunen om het lot van hen die achterbleven.
Twee maanden geleden deed hij het opnieuw. Hij beloofde Kofi Annan een nieuw Belgisch initiatief om de uitzichtloze toestand in het Congobekken te doorbreken. Hij zond Annemie Neyts op rondreis en zij zag een dikke mist hangen over de hele regio.
Nu is wellicht een moeilijk moment aangebroken – dat van het eindexamen.
België kan een catalogus van goede intenties opstellen en een rist projecten voorstellen inzake gezondheidszorg en onderwijs, inzake mensenrechten en voedselveiligheid. Geen mens twijfelt eraan dat die alle dringend en noodzakelijk zijn, met miljoenen Congolezen die aan de rand van de hongersnood zweven. Niemand zal het ons kwalijk nemen indien wij niet meer zouden doen. Want laten we wel wezen: de oorlog in deze godvergeten regio is vandaag ’s werelds meest complexe conflict, waar strijdkrachten uit minstens negen landen en rebellenbewegingen van allerlei origine vechten om belangen van allerlei soort. Een simpele sleutel om de deur naar een duurzame oplossing te openen, is er niet. Dus voorzichtig met de ambities, steun kleinschalige en broodnodige projecten. Dat is een eerbare houding – en misschien wel de verstandigste.
Maar het zou ook een ontgoocheling zijn. Want de recente Belgische ambities creëerden grotere verwachtingen. En in werkelijkheid heeft België ook meer in zijn mars. Weinigen hebben een min of meer coherente road map zoals de Belgische diplomatie. We hebben het oor van velen. Als we dat willen, kunnen we – tot spijt van wie dat wil betwijfelen – net zoals in 1992 met het sanctiebeleid tegen Mobutu en in 1995 met het terugkeerplan van de Rwandese vluchtelingen ook effectief vorm geven aan het internationale beleid. En al bij al zijn we toch een onverdacht klein land.
Stel even dat wij geen voldoening nemen met een ‘voldoende’ op het eindexamen Afrika. Wat kunnen we dan meer doen?
Een: we kunnen opnieuw rond de tafel gaan zitten met de Bretton-Woodsinstellingen om, net zoals in januari 1993, een economisch herstelprogramma uit te werken zodat we niet hoeven te improviseren als de toestand in de regio in een meer gunstige stroomversnelling terechtkomt. Want het labiele evenwicht kan er snel omslaan en dan kan de internationale gemeenschap maar beter klaarstaan met iets.
Twee: we kunnen de Europese Unie (eindelijk) aan een Afrikapolitiek helpen. Het is een publiek geheim dat Europa aanmoddert met zijn ontwikkelingsprojecten, dat er veel dubbel werk gebeurt tussen de Commissie en de lidstaten en, vooral, dat er geen lijn in zit. Neem als vertrekpunt (en koninginnenstuk) voor deze oefening het recente Commissiedocument (dat naadloos zou aansluiten bij de road map van Louis Michel) over de institutionele ondersteuning van de staat in Afrika: zonder een minimum aan functionerende staat geen rechtsstaat, zonder aangepaste staatsinstellingen geen democratie.
Drie: onze dialoog met Zuid-Afrika moet dringend opgevoerd worden, want precies dit land voelt de behoefte en toont de ambitie om wat meer stabiliteit te brengen in de regio van de grote meren. Het Millennium Africa Recovery Plan van Thabo Mbeki en recente suggesties van nieuwe initiatieven in Centraal-Afrika zijn meer dan voer genoeg voor een politieke dialoog, waar België al jaren gewag van maakt, zonder tot daden over te gaan.
Vier: trek streepjes tussen deze bilaterale steentjes en je hebt een Plan (met hoofdletter) en met dat Plan ga je de multilaterale boer op, te beginnen bij onze Europese collega’s en als wij tijdens ons voorzitterschap slagen in deze examenproef, dan is succes misschien mogelijk – op voorwaarde dat de sterren wat gunstig staan.
Een complexe oefening en een forse inspanning. Welke garantie op succes is er? Geen. Waarom dan die moeite doen en politieke risico’s nemen? Omdat niemand anders dat zal doen. Omdat niemand anders geïnteresseerd is. Omdat niemand anders ooit de oefening heeft ondernomen om met bilaterale stenen een multilateraal bouwwerk op te trekken. Omdat… daarom. Soms moet je dingen gewoon doen.
Was het trouwens geen halve Belg (en een hele geus) die ooit zei: ‘Point n’est besoin d’espérer pour entreprendre, ni de réussir pour persévérer’? En wat gaf de geschiedenis aan Willem de Zwijger? Een grootste onderscheiding, zou ik zo denken.
Rik Coolsaet