Politiek kan soms bedrieglijk eenvoudig lijken. Aangezien niemand graten kan zien in een beter bestuur, kan er ook geen bezwaar tegen zijn om bepaalde onderdelen van het beleid van het federale naar het regionale niveau over te hevelen. Dat wil zeggen: in de veronderstelling dat er op die terreinen dichter bij de mensen met meer resultaat kan worden gewerkt.
Dat is zo ongeveer het verhaal dat de paars-groene meerderheid de Belgen sinds haar aantreden vertelt: als de regering het pad van de regionalisering verder bewandelt, is dat niet uit communautaire halsstarrigheid maar omdat de Belgen – de Vlamingen, de Walen en de Brusselaars – er beter van worden. Wat we zelf doen, doen we beter. Maar dan voor iedereen gelijk en zonder de uitdagende ondertoon waarmee die slogan in de jaren tachtig voor meer Vlaams zelfbewustzijn moest zorgen. Arrogantie, zeiden ze aan de andere kant van de taalgrens.
Op zichzelf is dat verhaal ook nog zo gek niet. Uit elk onderzoek blijkt altijd weer dat de burgers het aanslepende communautaire gehannes beu zijn. Of ze met die houding gelijk hebben, doet daarbij weinig ter zake: het gaat toch om een dynamisch proces dat nooit helemaal klaar zal zijn. Maar er is een generatie volwassen geworden, voor wie de staatshervorming geen zaak meer is van bloed en bodem. Van belang is dat de overheidswinkel goed draait, en dat is iets waarover grote mensen onder elkaar afspraken kunnen maken.
Desalniettemin, wat het verhaal ook weze: in werkelijkheid was een nieuwe onderhandelingsronde onvermijdelijk. Ten eerste hebben de Franstaligen dringend veel geld nodig om de kas van hun Gemeenschap te spijzen. Ten tweede was paars-groen in Vlaanderen niet mogelijk zonder de steun van de Volksunie, en alvast een deel van die partij heeft – zoals vorige week bleek – nog een communautair programma. Sommigen in de meerderheid vergeten trouwens graag dat er in het Vlaams parlement nog een eisenbundel ligt, die minder dan twee jaar geleden door alle partijen werd goedgekeurd.
De eerste minister vertelt ondertussen overal het goede nieuws, dat Vlamingen en Franstaligen het tegenwoordig goed met elkaar kunnen vinden. In de realiteit van het leven in de Wetstraat zijn er weinig punten waarop politici uit het noorden en het zuiden van het land het volmondig met elkaar eens zijn. Van de politiehervorming en het asielbeleid tot de hervorming van de ambtenarij en de NMBS: naargelang van de regio leeft er een andere kijk op de manier van politiek bedrijven. De premier heeft in zoverre gelijk dat het daarbij nog maar zelden gaat om de oude en bekende symboliek – het gaat nu veeleer om een verschillende perceptie van macht en invloed.
De problemen rond het Lambermontakkoord met de Volksunie en het FDF plaatsten als dusdanig ook niet direct Vlamingen en Franstaligen tegenover elkaar. Het conflict rees binnen de eigen taalgroep, en in het geval van de Volksunie in de schoot zelf van een partij. Het gaat daarbij niet toevallig om partijen die aan het front van de taalstrijd bestaansrecht hebben verworven. Ze vechten nu allebei om te overleven. Het FDF bestaat nog alleen bij de gratie van de PRL. De Volksunie is al jaren gruwelijk verdeeld. Pogingen om andere wegen in te slaan, zijn mislukt: wat de partij ook wil aanbieden, het bestaat al elders. De beweging ID21, die voor vernieuwing zou zorgen, blijkt nauwelijks meer dan een blok aan het been.
De historische rol van de Volksunie kan moeilijk worden onderschat. De partij hield het Vlaams-nationalisme bijna veertig jaar lang in democratisch vaarwater. Maar diegenen die nu nog overblijven, hebben eigenlijk te weinig gemeen om elkaar nog in dezelfde politieke partij te kunnen vinden. Dat is niet de schuld van Geert Bourgeois of van Patrik Vankrunkelsven, elk aan één kant van hun Barricadenplein. Het is een simpele vaststelling, waaruit ze zelf de conclusies kunnen trekken of wachten tot de kiezer dat in hun plaats doet.
Bijna tien jaar geleden haalde Jean-Luc Dehaene voor het Sint-Michielsakkoord een tweederde meerderheid dankzij de ene stem van theatermaker Jan Decorte. Guy Verhofstadt hoeft zich nog niet direct zorgen te maken, maar politiek is dus toch niet zo eenvoudig. Zijn Lambermonttekst moet bijna onvermijdelijk weer op tafel komen – het is een dossier te meer dat niet zo snel en efficiënt kan worden afgerond als het de bedoeling was.
Het zou misschien passend zijn om, als het zover is, van de gelegenheid gebruik te maken om bij de gedachte aan de Volksunie een moment van stille overpeinzing in acht te nemen. Ter herinnering aan vrienden van vroeger.
Hubert van Humbeeck